8 9 (De Voorzitter: Aan beide kanten.) Inderdaad. Dat kan niet van vandaag op morgen klaar komen en dat is de reden, dat wij dit pad nog even in stand zullen moeten houden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 301). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijlage no. 309). De heer K. J. de Jong: Wij hebben de indruk, dat we deze nodigverklaring niet kunnen bezien zonder oog te hebben voor de landelijke planning voor de middelbare detailhandelsscholen. Er is n.l. een beperkt aantal van deze scholen gepland, dat uiteraard verdeeld wordt over de levensbeschouwelijke groeperingen: neutraal of al gemeen, R.K. en Prot.-Chr. Deze laatste kreeg bij deze planning twee scholen toebedeeld, nl. in Middelburg en Apeldoorn, terwijl de neutrale of algemene in het noorden, voor zover mij bekend, alvast een toewijzing heeft voor Zwolle en Groningen. Daar men op de com. promisschool niet volledig levensbeschouwelijk onder wijs kan krijgen, heb ik de indruk, dat dit Prot.-Chr. onderwijs een plaats van vestiging moet hebben in de drie noordelijke provincies. Nu t.a.v. Zwolle en Gronin gen dus al ten gunste van een der andere groeperingen is beslist, meen ik te mogen stellen, dat m.n. Friesland in aanmerking dient te komen voor vestiging van een middelbare detailhandelsvakschool. Er is een voorlopig verdeelschema geweest; er zijn dus nog wat open plaatsen en daar behoort Friesland ook bij. Voor de onderhavige nodigverklaring op zichzelf heb ik wel be grip, maar ik meen, dat we dit onderwijs in de Prot.- Chr. sector in het gehele schema van vestigingen toch te kort doen. Wij moeten deze verklaring m.i. niet af geven om de baan vrij te houden voor een nodigver klaring van de Prot..Chr. middelbare detailhandels vakschool. Ik zou die ook graag in Leeuwarden heb ben, omdat Leeuwarden uiteraard als verzorgingscen trum, buiten Zwolle en Groningen, het grootste in het noorden is. En gezien die gehele planning, meen ik, dat wij met deze nodigverklaring de toekomstige ont wikkeling heel sterk belemmeren, zodat wij als a.r. fractie zeer tot onze spijt niet aan dit voorstel kunnen meewerken en dat ook graag aangetekend willen zien. Het is m.i. niet nodig hier een uitgebreide discus sie over te voeren. We kennen de stand van zaken en daarom meen ik met deze verklaring van onze kant wel te kunnen volstaan. De heer Visser: Ik wil me graag bij de heer De Jong aansluiten. De heer Tiekstra (weth.): Deze Raad heeft bij ver schillende gelegenheden zeer duidelijk blijk gegeven er bij de beoordeling van aanvragen voor nodigverklarin- gen ingevolge de Nijverheidsonderwijswet een zelf standig oordeel op na te houden, in deze zin, dat men zich terecht de eigen verantwoordelijkheid zo zeer bewust was, dat men eventueel afweek van wat als landelijke spreidingsplannen door verschillende in stanties gehanteerd wordt. Dat heeft ook bij eerdere gelegenheden bij dezelfde tak van onderwijs duidelijk resultaat gehad en wat de Raad nu vanavond te doen staat is te letten op het grote belang van de uitbouw van dit onderwijs in Leeuwarden. En dan ligt het m.i. volkomen voor de hand, dat, als een aanvraag van deze inhoud binnenkomt, de Raad van Leeuwarden het bestaande instituut van het detailhandelsvakonder. wijs de gelegenheid geeft deze middelbare opleiding tot stand te brengen ter versterking van de positie die Leeuwarden als onderwijscentrum in Friesland in neemt. Dat is volkomen duidelijk en daarom heb ik ook weinig behoefte verder op het betoog van de heer K. J. de Jong in te gaan. Ik meen zelfs, dat het in deze omstandigheden wenselijk is, dat de Raad het besluit n u neemt, doodeenvoudig omdat uitstel van de beslissing in afwachting van een mogelijk spreidings plan zou kunnen betekenen, dat deze opleiding niet in Leeuwarden, misschien zelfs niet in Friesland komt. En daarmee zouden we zeer duidelijk het belang van dit onderwijs in Friesland schaden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de a.r. fractie en de heer Visser tegen zijn. Punt 25 (bijlage no. 280). De heer Kingma: Deze wijziging van de Delegatie verordening onderwijs komt er dus op neer, dat voort, aan het onderwijzend personeel aan de openbare scho len benoemd wordt door B. en W. en niet meer door de Raad. Nu is het altijd heel gemakkelijk men be hoeft zijn mond maar te houden om zijn benoemings. recht kwijt te raken. Om het weer terug te krijgen is veel moeilijker. Bovendien is het een punt, dat in het algemeen bij raadsvergaderingen niet veel tijd in be slag neemt. De Raad wordt door deze wijziging als onmondig beschouwd. We kregen regelmatig inzage in de desbetreffende stukken en we konden zo nodig in vloed op de benoeming uitoefenen door erover te stem. men of eventueel vragen te stellen in de raadsverga dering. Als deze benoemingen gedelegeerd worden aan het College, dan is die mogelijkheid veel kleiner, ook al worden we achteraf ingelicht. Uit dien hoofde ben ik tegen dit voorstel. De hear Santema: Ik haw deselde biswieren as de hear Kingma. It is krekt sa as hy seit: Hwat priis jaen is makliker as it werom krije. En oant nou ta hat de praktyk fan de bineaming de Rie praktysk nea tiid koste. Dus hwat dat oanbilanget, sjoch ik it nut der wier net fan yn om dit ütstel to folgjen. Ik moat my ek tsjin forklearje. De heai' Boomgaardl: Ik fiel it ek wol hwat as in biswier oan, dat de Rie biwust in diel fan syn wurk priisjowt. Ik fyn yn it ütstel, sa't it Kolleezje it oan de Rie loarlein hai, ek net in konkreet motyf foar dizze foroaring. Der wurdt inkel sein: De wet makket it moogiik, dus liket it wol gaedlik, dat it ek mar bart. Ik kin ien motyf fine en miskien, dat it Kolleezje dér ek mei skermet. In foardracht om in ünderwizer oan in iepenbiere skoalle to bineamen, is langer ünderweis as se de Rie passearje moat en soks leveret yn de praktyk in biswier op. Wy moatte hiel faek sollisitan. ten to lang wachtsje litte en de reden om dat to dwaen is net sa hiel sterk en net sa hiel driuwend ek. Wy kinne it deroer iens wêze, dat de praktyk yn dizze Rie is, dat wy hast nea in debat hawwe oer in ünderwizers. bineaming; dy giet der hiel glêd en fluch troch. Ik kin inkel foar dit ütstel wêze om dizze reden: it effisiënt wurkjen om de sollisitanten net to lang to binen oan har sollisitaesje en om it risiko to üntrinnen, dat men in sollisitaesje ynlükt om in oare bineaming oannimme to kinnen. De heer Spiekhout: Ik ben een andere mening toege daan dan de drie collega-raadsleden die aan het woord zijn geweest. Wij hebben er belang bij, dat B. en W. vlot en efficiënt kunnen werken en daaraan komt ongetwij feld dit voorstel tegemoet. Er is zopas al gezegd: Het komt in de Raad eigenlijk nooit tot discussie over de gelijke benoemingen. Ik herinner me niet, dat we er één keer over gesproken hebben, maar het stemmen kost steeds weer enige tijd en deze benoemingen heb ben plaats nadat de sollicitanten beoordeeld zijn door in elk geval drie instanties: de Wethouder, de inspec teur en het hoofd der school. Dat geeft m.i. voldoende garantie, dat wij de juiste onderwijzers aan de scholen krijgen. De gemeente-ambtenaren worden toch ook niet door de Raad benoemd. Benoemingen van leraren in tijdelijke dienst geschieden ook al door het College. Deze benoemingen van onderwijzers zijn elke keer weer een nodeloze belasting van de raadsagenda's. Ver der ben ik het met de heer Boomgaardt eens, dat het het College ook gemakkelijker zal vallen om snel tot beslissingen te komen, wat ten bate van de scholen, maar ook van de sollicitanten is. Wij hebben hier jaren geleden, toen deze delegatie nog niet mogelijk was, al eens naar gevraagd. Het behoeft dus geen betoog, dat wij graag met dit voorstel willen meegaan. De heer Van der Veen: Ik had geen behoefte ge voeld mij hierover uit te laten, als er niet van alle kanten over gesproken zou zijn. Erg dringend is de aangelegenheid niet en veel tijd vergt ze gewoonlijk ook niet. En ik ben hét met hen, die vóór de heer Spiekhout het woord gevoerd hebben, wel eens, dat de Raad niet al te gemakkelijk zaken uit handen moet geven. Maar ik heb overigens weinig bezwaar tegen dit voorstel, omdat de wijze waarop de Raad zich tot nu toe met deze zaak heeft ingelaten, haar tot een formaliteit heeft gemaakt. Ik kan mij voorstellen, dat men er anders over zou denken, als hier, zoals in som mige gemeenten, een onderwijscommissie zou bestaan, die zich actief bezighield met het selecteren van solli citanten. Wij krijgen de benoemingsvoorstellen pan klaar op tafel en we hebben dus eigenlijk ook niet te kiezen. Het enige wat nog wel een rol speelt, is na tuurlijk de omstandigheid, dat er hier in het openbaar eventueel over gesproken zou kunnen worden, hoewel men het ongetwijfeld met gesloten deuren zou doen. (Ge lach). De openbaarheid zou een College misschien tot groter behoedzaamheid aanleiding kunnen geven. Ik zeg niet: „dit" College; dat is toch al overmatig be hoedzaam. De heer Tiekstra (weth.): Dit voorstel ligt m.i. in het logische verlengde van het besluit van de Raad van 10 oktober 1962 (dus van deze zelfde Raad), dat bij de stukken lag, maar waaruit ik volledigheidshalve even in deze openbare zitting wil citeren. De delegatie be trof toen de leraren in tijdelijke dienst bij het v.h.m.o, en de leerkrachten in vaste en tijdelijke dienst aan de ge meentelijke opleidingsschool voor kleuterleidsters. Nu de wet de mogelijkheid heeft geschapen, dat ook de on derwijzers en onderwijzeressen niet de hoofden bij het l.o. bij besluit van B. en W. kunnen worden be noemd, leek het praktisch van deze bevoegdheid ge bruik te maken, ook omdat de hear Boomgaardt to. rjocht foründersteld hat, dat, as de Rie it dwaen moat, it langer ünderweis is as under bipaelde omstannich- heden winsklik is. De Rie komt nou ienkear net faker gear as iens yn 'e trije wiken, ütsein as de aginda it nedich makket twa jounen gear to kommen. En men kin net maklik in punt tuskenfoegje. (De hear Van der Veen: Nou, da fait hwat ta.) (Laitsjen) Dat hat fan gefolgen hawn, dat bipaelde kandidaten net mear biskikber wiene. As it moogiik is gau in bislissing to nimmen, is dat wier tige winsklik. It ündersyk hat blykber oant nou ta deeglik genóch west, hwant de Rie hat altyd de foardrachten foar ünderwizers folge. It soe wis yn it bilang fan it ünderwiis wêze, dat de Rie dizze delegaesje forlient, hwer noch by komt, dat nef- fens de bisteande foroardering kwartaelsgewize in oer. sjoch fan de bineamingen dy't dien binne, oan de Rie oerlein wurde moat. En ik nim oan, dat men, as men fragen hat, der wol oer prate kin op it momint, dat it oersjoch oan de Rie foarlein wurdt. Fierders, der sil uteraerd èn troch B. en W., èn, binammen, troch de ynspeksje, èn troch de haden fan de skoallen dochs wol tige soarge wurde foar it bineamen fan ünder wizers en ünderwizeressen fan nivo. It is neffens my dus forantwurde, dat de Rie dit bislüt nimt. De hear Santema: It liket suver hast wol hwat üntankber nou derop oan to stean, dat wy as riedsleden hjir noch hwat mei yn to sizzen hawwe. B. en W. wolle üs ommers fan dizze soarch bifrije en üs wurksumhe- den biheine ta it heechnedige. Wy binne yn 1962, lyk as de Wethalder fan Ünderwiis ek al sei, bigongen mei in diel fan üs wurk oan B. en W. to delegearjen. Mar hwat wy nou krije liket hast wol in kwestje fan de finger jaen en de hiele han nimme. Ik moat mei greate earnst warskögje, dat B. en W. op dizze wei net to folie trochgean moatte. Dit is in foech, dat wy üs net üntnimme litte hoege. Foar it beukeründerwiis is it hwat oars; dêrfoar hat de Rie in kommisje üt syn leden. It argumint, dat de stimmingen fortraging jaen kinne, moat ik wol üntstride, hwant ik mien, dat, as it Kolleezje in ünderwizersbineaming op syn aginda hat, it dy yn de measte gefallen ek op de aginda fan de earstfolgjende riedsgearkomste bringt. Dat kin men dus gjin fortraging neame. En ik moat ek noch efkes de diskusje en it bislüt yn in riedsgearkomste fan in- kele wiken werom yn it sin bringe, hoewol dat in haed fan in skoalle bitrof. Ik moat my tige sterk forsette tsjin dit ütstel fan B. en W. De hear Tiekstra (weth.): Ik kin hjir koart oer wêze. Oant nou ta hat de praktyk west, dat de Rie by dit soarte fan bineamingen altyd yn folledich fortrou- wen ynspeksje en haden fan skoallen folge hat. It foech om fan harren advizen öf to wiken, hat hy suver nea hantearre. Dêrom kin de Rie himsels allinnich mar in deugd dwaen, as hy it foech ta dizze bineamingen oan B. en W. delegearret. In reden tomear dêrta is, dat it risiko fan to let bineamen reéel oanwêzich is. De hear Santema seitB. en W. bringe de bineamingen dochs altyd op de earstfolgjende aginda fan 'e Rie. Dat is wol wier, mar dat kin fjouwer wike kostje, hwant men kin se net hookstrooks op de aginda pleatse. De riedsleden wolle de stikken ek graech yntiids hawwe. It docht harren net altyd deugd, as it sa hommels giet. Dêrom: de delegaesje fan dit foech fan de Rie oan B. en W. docht dit ünderwiis bislist gjin kwea. De hear Santema freget stimming. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 28 tegen 4 stemmen, die van de heren Klijnstra, King ma, Santema en Heetla. Punt 26 (bijlage no. 295). De heer K. J. de Jong: Ik kan me haast niet voor. stellen, dat we midden in een jaar plotseling geconfron teerd worden met een lijstje investeringen als dit; het is net, of er geen jaarlijkse begroting is. Is er nu sprake van een noodsituatie, omdat men er bij het begin van het jaar niet in had voorzien en zich plot seling bepaalde ontwikkelingen voordoen? Dan zou ik er begrip voor hebben. Kortgeleden hebben we hier een voorstel gehad om een garage naast het politiebureau te veranderen en nu komt er weer een voorstel om ook maar deuren daarvan te vervangen. Hoewel ik het voorstel wel wil accepteren, wil ik toch mijn ontstemming over deze gang van zaken laten blijken. De heer Tiekstra (weth.): Inderdaad is dit een in vesteringsprogramma. En het zou gebruikelijk zijn ge weest, dat deze lijst zou zijn geplaatst op de begroting 1966. Gegeven de wijze van dekking evenwel, kon deze met evenveel argumentatie alsnog als begrotingswijzi ging 1965 worden gepresenteerd. De heer De Jong heeft gelijk: Kortgeleden hebben we voor de politie ook al een aantal investeringen moeten doen. Hadden ze niet tegelijkertijd kunnen worden bekeken De levertijden van de nodige uitrustingen overschrijden ruimschoots de termijn van een halfjaar en daarom is het, als de politie tot haar complete uitrusting moet komen, prak tisch niet te wachten op de begroting 1966, maar de investeringen nu nog te doen. Uit een oogpunt van dekking heeft dat niet het minste bezwaar. Ik hoop in het vervolg evenwel met het misnoegen van de heer De Jong zoveel mogelijk rekening te hou den en de gebruikelijke procedure te volgen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 27 (bijlage no. 297) en punt 27a (bijlage no. 313) (nagekomen). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 28 (bijlage no. 311). De heer Kingma: Het verheugt ons ten zeerste, dat het College, nadat in de sectievergaderingen van 1964 en tijdens de begrotingsbehandeling door verschillende raadsleden is aangedrongen op uitbreiding van de tot dan toe bestaande subsidieregeling voor de Stichting Schooltandverzorging (alleen 25 pet. subsidie voor de verplicht verzekerden) tot alle niet bij de ziekenfondsen verzekerden, aan deze wens heeft voldaan. De hear Boomgaardt: Hjir binne subsydzjes oan de oarder, dy't forban halde mei de bigreating 1964, en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 5