m
12
13
wij toch echt geen behoefte aan. Bovendien zal de ont
wikkeling, in tegenstelling met 40, 50 jaar geleden,
juist voor de particulier en m.n. voor de minder-gesi-
tueerde veel meer gaan in de richting van bezitsvor
ming. Eigen woningbezit is iets wat ook past in de
vakbewegingen van deze tijd. Laten wij trachten de
ontwikkeling die zoveel verantwoordelijkheid kan acti
veren bij de gemeenschap, ook bij de „mindere man"
te stimuleren. Wij moeten de rechtsongelijkheid ver
mijden. B. en W. wijzen er verder op, dat zij er eigen
lijk toch wel bezwaar tegen hebben, dat zij de beschik
kingsmacht over de grond uit handen geven, want men
zou bijv. bij sanering of stadsuitbreiding die grond
eens nodig kunnen hebben. En bij erfpacht behoeven wij
niet te onteigenen, wat bijzonder prettig is. Maar trek
ken wij hier nu niet het stelsel uit de privaatrechte
lijke in de publiekrechtelijke sfeer? De Gemeente heeft
publiekrecht toe te passen. Als zij op een gegeven
ogenblik grond, zowel grond op erfpacht als verkochte
grond, nodig heeft, dan heeft zij daarvoor de publiek
rechtelijke middelen in de Wet op de ruimtelijke orde
ning. Deze tijd biedt daardoor veel meer mogelijkheden
dan wij vroeger, 40 jaar geleden, gehad hebben. Daten
wij daarom nu niet het erfpachtsrecht met hand en
tand willen verdedigen om de beschikkingsmacht over
de grond niet los te laten. Willen wij die beschikkings
macht toch wel enigszins in de gaten houden, dan zou
den wij desnoods het keuze-element, dat in de motie-
Heidinga-Santema wordt beoogd en ook door de nota
van de minderheid van B. en W. naar voren is ge
bracht, kunnen toepassen. Als wij de burgerij de keuze
laten tussen koop en erfpacht, dan kunnen we even
tueel terreinen, waarvan we denken, dat we ze binnen
de eerste tien jaar wel eens nodig kunnen hebben, niet
in koop geven. We kunnen daarmee een rem op de
nieuwe mogelijkheden aanbrengen en verder de bur
gerij laten kiezen wat ze graag heeft.
Nu kom ik tot de vraag: Wat is nu in feite het be
lang van de burgerij, het belang, waarmee de Gemeente
is gediend? Hoe kan de gemeentelijke overheid ook in
dezen het volk, de burgerij, ten goede zijn? De vraag
kan niet zijn: Hoe kunnen we haar lastig vallen, maar
wel: Hoe kunnen we tot iets besluiten, waarvan zij
profijt heeft? om een term te gebruiken, die m.n. Wet
houder Tiekstra hier nogal eens gebruikt heeft. Als
wij het woonklimaat van onze gemeente willen dienen,
dan kan het ook met betrekking tot dit punt van veel
belang zijn te vragen: Burgerij, wat wilt U? U kunt
bij ons een terrein kopen, maar IJ kunt het ook in erf
pacht krijgen, zodat de grond het eigendom van de
Gemeente blijft, en ook in erfpacht met de mogelijk
heid deze ineens af te kopen. Dan laten we de mensen
dus de vrije keus. Als we dat meer zouden hebben toe
gepast, zouden Hardegarijp, Marssum en Stiens dan zo
gegroeid zijn? Dit heeft ons woningen, inwoners en
inkomen gekost, want het zijn m.n. de mensen met de
zwaardere beurzen, die naar Hardegarijp e.a. trekken.
Het is jammer, dat het erfpachtsstelsel dit mede be
vorderd heeft. Ik meen, dat het in het belang van de
stad is en dan kon ik weer op hetzelfde punt terug
dat wij het sociale aspect in deze duidelijk naar
voren brengen. Aan de ene kant zal men de bescher
ming moeten kunnen krijgen van het erfpachtsstelsel
daar zit inderdaad een element van bescherming in
en ik zou het ook niet graag willen uitbannen maar
aan de andere kant moet ook de particulier met de
smallere beurs de mogelijkheid hebben de erfpacht af
te kopen en de grond in eigendom te verkrijgen.
Dan deze vraag: Wat moeten wij met de hogere
ontvangsten aan erfpachtscanons doen? Ik ben blij, dat
de Gemeente de laatste tijd meer en meer bezig is met
het asfalteren van de straten en het aanbrengen van
parkeerstroken. Als wij m.n. in die sector iets meer
kunnen doen, dank zij deze verhoogde opbrengst, dan
hebben zij, die vandaag de dag de verhoging moeten
betalen, wat toch terdege een offer is, er ook nog pro
fijt van.
En wat is het belang van de stad? Dat wij de voor
waarden van de erfpacht aanpassen bij wat de ont
wikkeling in deze tijd vraagt. In hetzelfde kader past
dat wij het de institutionele beleggers zo aantrekkelijk
mogelijk moeten maken. Ook zij moeten graag naar
Leeuwarden toe willen, daar moeten ze goed zaken kun
nen doen, zich ook goed kunnen oriënteren, maar ook
weinig beletsels hebben om te bouwen, ze dienen ook
niet de hinderpaal van de erfpacht te ondervinden.
Wij moeten geen kansen missen en dat risico lopen wij
door het erfpachtsstelsel te hanteren op een wijze zo
als dat 40 jaar geleden nog wel paste, maar nu niet
meer.
Met de heer Bootsma ben ik het volkomen eens, dat
het wel een eerlijke zaak is. Toen deze grond in erf
pacht werd uitgegeven, heeft de Gemeente de voor
waarden bepaald. En men wist toen dat is uitdruk
kelijk gesteld dat de grondwaarden in 1965 voor her
ziening in aanmerking kwamen. We moeten het ook niet
in het emotionele vlak trekken. Verhoging van de erf
pacht is rechtmatig. De overheid heeft destijds een
burgerrechtelijke overeenkomst gesloten met de bur
gers en daarvan uitgaande, moeten we ook zeggen, dat
deze herziening niet iets irreëels is. Men zou ook kun
nen stellen, dat zij, die tot nog toe altijd van het goed
kope erfpachtsrecht gebruik gemaakt hebben, voor een
dubbeltje op de eerste rang gezeten hebben. Ook t.a.v.
de huur en de pacht is dat het geval. Wij zijn niet ver
plicht deze verhoging toe te passen, zei de heer Hei-
dinga, maar het is volkomen legaal, als we het wel
doen. De burgerij kan de Gemeente nooit een verwijt
maken, als zij de grondwaarde en eventueel het per
centage van de canon verhoogt.
Als wij voor herziening pleiten, mogen wij wel vra
gen: Is de burgerij wel voldoende ingelicht? En dat is
een punt, dat ons allen zwaar op de maag ligt.
De burgerij is hier voor een belangrijk deel niet mee
op de hoogte geweest. Men kan zeggen: Dat is niet de
schuld van de Gemeente en daar ben ik het wel mee
eens, maar in tal van koopcontracten komt geen enkele
verwijzing naar deze erfpachtsvoorwaarden voor. Dit
is voor velen een verdrietige zaak en wij vinden dit
ontzettend jammer, maar moet de Gemeente nu, hoe
wel het in de koopakten niet duidelijk omschreven staat,
wat niet de schuld van de Gemeente is, de erfpachts
rechten en de grondwaarde maar niet verhogen? Dat
zou toch ook niet helemaal reëel zijn. Wèl zouden we
met het sociale aspect van de zaak rekening willen
houden. Voor hen, die in een moeilijke financiële situ
atie gebracht zouden worden, zouden we een hardheids
clausule willen bepleiten. Men zou een verzoek om ont
heffing van de verhoging tot het College moeten kun
nen richten en dit zou vrijstelling moeten kunnen ver
lenen. Hiermee kunnen wij m.n. de sociaal-zwakkere
iets tegemoet komen. Dit zou o.i. wel terdege de aan
dacht verdienen.
In een artikel in het Friesch Dagblad is enige da
gen geleden over Jacob de Erfpachter geschreven. Mis
schien mag ik even een klein stukje daaruit voorlezen.
„Hier is nu zulk een notariële akte, waarbij Jacob de
Erfpachter een bouwterrein in erfpacht krijgt. Compa
ranten zijn enerzijds de Burgemeester van Leeuwarden,
als zodanig handelende voor en in naam van de ge
meente Leeuwarden tot uitvoering van het besluit van
de Raad van de gemeente Leeuwarden van enz., hier
toe, voorzover nodig, bijgestaan door de Secretaris van
de Gemeente, en anderzijds de heer Jacob de Erfpach.
ter." En dan komt het: „De comparanten verklaarden,
dat de uitgifte in erfpacht is geschied voor het tijdvak,
eindigende de 31ste december 1990, tegen een canon
van f 52,50" enz. „voorzover mogelijk en niet met het
in deze akte bepaalde in strijd op de bedingen, welke
zijn opgenomen in het besluit van 26 juni 1917". Dat
is duidelijk. Er is geen speld tussen te krijgen. De
akte vermeldt twee voorwaarden in één zin. Ten eer
ste: het contract loopt op 31 december 1990 af en ten
tweede: de canon is f52,50. Nadat die beide voorwaar
den uitdrukkelijk in de akte zijn opgenomen, zonder
enige beperking, wordt verder overeengekomen, dat de
bepalingen van het raadsbesluit van 1917 zullen gelden.
Maar die bepaling is in strijd met wat in de akte staat.
Er wordt zonder enige mogelijkheid tot misverstand ge
zegd welke de tijdsduur en welke de canon is, beide be
palingen in het nauwste verband met elkaar, in één
zin, en met de toevoeging, dat het raadsbesluit niet kan
veranderen of kan inkorten wat in deze akte staat. De
akte prevaleert, niet het raadsbesluit. Nu zou men
kunnen vragen: Mocht de Burgemeester zo'n akte die
de herziening van 1965 niet vermeldt en eenvoudig de
eindtermijn van erfpacht noemt met de daarbij vast
gestelde canon, een akte die een raadsbesluit niet tot
zijn recht deed komen, ondertekenen? De Burgemees
ter toch, die handelt namens de Gemeente, mag geen
overeenkomst aangaan die afwijkt van de raadsbeslui
ten. De Burgemeester is echter niet buiten zijn boekje
gegaan. In het betreffende raadsbesluit staat het ook:
„De termijn eindigt 31 december 1990, de canon is
f 52,50 en voorts gelden de bepalingen uit 1917, voor-
zoveel niet met dit besluit van de Raad in strijd."
Wanneer Jacob de Erfpachter de zaak voor de rechter
brengt, staat hij sterk. De huidige jurisprudentie be
geeft zich al niet meer zo in haarkloverijen en pro
beert het ene niet bij het andere te passen, met behulp
van juridische hersengymnastiek, maar vraagt: Wat
heeft de betrokkene, dit contract lezende, redelijker
wijze mogen aannemen omtrent zijn rechten en posi
tie? Dan is het wel duidelijk. In de akte worden in één
adem genoemd de termijn èn de canon en beide ver
wijzen naar de bedingen van 1917, „voorzover niet met
deze akte in strijd." Ik zou het College willen vragen:
Zijn alle akten op deze wijze geredigeerd of valt slechts
een deel van de akten onder deze bepalingen? En zo
ja, welk deel? Kunnen B. en W. hun standpunt hier
over ook mededelen? Het is natuurlijk gemakkelijk te
zeggen: Laat de rechter maar een uitspraak doen.
Maar het is, als het inderdaad vrij duidelijk is, dat de
Gemeente niet juist heeft geredigeerd bij de overdracht
van de erfpachtspercelen, eleganter te zeggen: Is het
wel reëel deze percelen te verhogen, terwijl men daar
onvoldoende juridische grond voor heeft? Wij gaan er
van uit, dat wij in deze nieuwe tijd graag de verschil
lende tegenstellingen willen gelijktrekken. Wij willen
de grondwaarden ook gelijktrekken. Op zichzelf hebben
wij er geen bezwaar tegen, dat de grondwaarden opge
trokken worden, want dan hebben we een stelsel, dat
gebaseerd is op de erfpachtsvoorwaarden zelf. Er zit
wel wat in, de discriminatie tussen oude en nieuwe erf
pachtspercelen op een gelijke basis te brengen, maar
dan moeten ook de voorwaarden gelijkgetrokken wor
den. De laatste tijd is onder geheel andere voorwaar
den grond in erfpacht uitgegeven dan vroeger. Bij de
nieuwe uitgiften is in meer dan één geval duidelijk de
keuze aan de erfpachter gelaten om het perceel even
tueel te kopen. Die keuze zouden we over de gehele
linie kunnen doorvoeren. Dat past in deze tijd.
Zouden wij deze punten die belichaamd zijn in het
voorstel-Heidinga-Santema, kunnen accepteren als
Raad, dan zou er van onze kant geen bezwaar tegen
het voorstel van B. en W. bestaan. Dat komt dus neer
op aanvaarding van het standpunt van de minderheid
van het College. Zou echter de meerderheid van de
Raad besluiten het voorstel-Heidinga-Santema niet te
aanvaarden, dan menen wij, dat wij voldoende vrijmoe
digheid hebben om te zeggen: Dan kunnen wij niet
voor deze verhoging stemmen. Wij leggen de burgerij
hier inderdaad overigens volkomen gemotiveerd en
terecht een zware last op, maar dan kunnen wij
tegenover haar ook zeggen, dat we geprobeerd hebben
vast te leggen wat de laatste jaren gegroeid is, zij
het, dat we haar deze last met een bloedend hart op
leggen.
De heer Engels: Ik ben het grotendeels met de heer
De Jong eens. Het erfpachtssysteem heeft twee grote
voordelen. Men kan betrekkelijk gemakkelijk de grond
krijgen, gemakkelijker althans dan bij de huidige ont
eigeningsprocedure, maar het is een betrekkelijk voor
deel, want zodra deze procedure zich wijzigt en ze
is in ontwikkeling wordt het voordeel minder. Het
tweede voordeel is, dat men als gemeenschap de be
schikking krijgt over de waardestijging van de grond.
Echter komt van het een noch het ander iets terecht,
als men het erfpachtssysteem niet consequent door
voert. In de raadsbrief staat: „Bij juiste en consequen
te doorvoering van het systeem zijn de voordelen de
volgende". Zodra men het systeem en dat blijkt nu
in de praktijk niet consequent doorvoert, ontstaat de
situatie enerzijds, dat men zeer belangrijke delen van
de grond in deze gemeente niet meer zo gemakkelijk
terug kan krijgen en anderzijds, dat men een ongelijk
heid in grondbezit creëert, die voor de burgers een
moeilijk te verteren zaak is en die ertoe leidt, dat de
gene, die een huis op erfpachtsgrond bezit, het gevoel
heeft, dat hij geen bezit heeft, maar schijnbezit. Ik
ben het daarom eens met degenen, die zeggen, dat wij
het beleid van de laatste jaren moeten voortzetten, ook
door bij de herziening van de erfpachtscanon diegenen
onder de huidige erfpachters die hun grond willen ko
pen in plaats van de erfpacht nog verder voort te zet
ten, dezelfde gelegenheid te geven als die, welke we
aan nieuwe bouwers in Leeuwarden bieden. Als men
die gelegenheid n.l. uitsluitend zou beperken tot die
genen die over veel geld beschikken, vind ik dat sociaal
gezien ook geen gerechtvaardigd systeem. Ook onze
fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat
men, hoewel voorstander zijnde van het erfpachts
systeem, er in de praktijk van afwijkt in die gevallen
waarin de betrokkene m.n. ook vanwege zijn geldelijke
positie een vuist kan maken en kan zeggen: „Krijg ik
de grond niet in mijn bezit, dan weiger ik in deze stad
te wonen." Dan zijn het College en de Raad wel ge
dwongen, uit een oogpunt van een gezonde bevolkings
politiek in deze stad, het hoofd te buigen en het maken
van die vuist te accepteren. Het is voor mij bepaald
niet aantrekkelijk, dat degene die die vuist om finan
ciële redenen niet kan maken, dan maar genoegen moet
nemen met erfpacht. Als men de erfpachtscanon gaat
herzien, dan moet men zich m.i. baseren op de nu gel
dende grondprijzen en rente.
Ik kan mij voorstellen, dat een x-aantal erfpachters
het percentage zal misschien groot, misschien min
der groot zijn in de huidige situatie voor het feit
komen te staan, dat ze niet kunnen kopen, omdat ze
met een erfpachtscanon te maken krijgen die enige
malen hoger ligt dan zij gehad hebben en dat dit een
zeer zware financiële belasting voor hen betekent. Hoe
gerechtvaardigd op zichzelf ook de verhoging der erf
pacht is, ze komt zodanig aan bij de rioolbelasting en
de verhoging van de straatbelasting die ons te wachten
staan, dat de betrokkenen aan de rand van een bestaans
minimum komen. Inderdaad geeft de Algemene
Bijstandswet iedereen in Nederland recht op levens
onderhoud en ik verheug mij daar oprecht over
maar m.i. moet men zich toch blijven realiseren, dat
het gebruik maken van dat recht de erkenning inhoudt:
„Ik kom er op dit moment zelf niet meer." En als wij
nu om sociale redenen een erfpachtssysteem willen
handhaven, dan moeten wij ons realiseren, dat het voor
een gemeente, sociaal gezien, toch wel erg moeilijk is
ingezetenen door een vrij sterke verhoging der erf
pacht ineens in de positie te brengen, dat zij zich niet
langer kunnen redden en dat zullen moeten erkennen.
Dan is er inderdaad sprake van een kennelijke hard
heid en ik heb daarom gezocht naar een ontsnappings
mogelijkheid. Ook een belastingverhoging kan tot een
verzwaring van lasten leiden, maar dan zoekt men in
de regel juist in de bedreigde sectoren naar een com
pensatie. Kunnen wij niet bij de herziening van de
grondwaarden een clausule van toepassing verklaren,
die B. en W. machtigt de jaarlijks verschuldigde her
ziene erfpachtscanon terug te brengen tot het bedrag
dat vóór de wijziging gold t.a.v. diegenen, die op 1
oktober 1965 erfpachter-bewoner van een pand zijn en
die ten genoegen van B. en W. kunnen aantonen een
inkomen te genieten, dat minder is dan het algemeen
geldend loonminimum over dat jaar? Ik zou Uw oor
deel over deze suggestie willen vragen. Onze fractie
heeft en we hopen waarbij de steun te krijgen van
anderen een voorstel van deze inhoud gereed, met
een juridische formulering, die natuurlijk weer gewij
zigd moet worden, als ik moet aansluiten op de motie-
Heidinga-Santema. Van deze laatste moet ik zeggen,
dat, hoe strikt juist zij mij ook lijkt, het moeilijk is er
onderling over te discussiëren, omdat het niet gemak
kelijk is de materie samen te vatten. Vandaar, dat ik
een formulering heb gezocht, die m.i. duidelijk uit
drukt wat ik bedoel en die na eventuele aanvaarding
haar aangepaste juridische vormgeving kan krijgen.
De heer Klijnstra: Wellicht ten overvloede kunnen
we nogmaals verklaren, dat wij principiële voorstanders
zijn van het erfpachtssysteem. De te bebouwen gron
den dienen naar onze opvatting van de gemeenschap
te blijven en niet alleen deze, maar ook andere die hier
nu niet terzake doen, bijv. de sportvelden, recreatieter
reinen, bosgronden enz., zodat men niet meer een bordje
„Verboden toegang" in een prachtig recreatiegebied kan
aantreffen. Dit moet voor iedereen toegankelijk zijn,
het moet onmogelijk gemaakt worden, dat dit door een