15 ■KI particulier afgesloten wordt. Bovendien zijn dan ook allerlei speculaties uitgesloten. De eventuele waarde, vermeerdering of -vermindering van de grond komt thans ten voordele of ten laste van de gemeenschap. Men zegt wel: ,,De Gemeente wil dat allemaal maar inpikken". Het is net, of de Gemeente een huishouding is, die zich beperkt tot het stadhuis of daaromtrent. De Gemeente is toch eigenlijk het Gemeentebestuur van de totale plaatselijke gemeenschap. Ook econo. misch gezien achten wij een goede erfpachtsregeling van grote waarde. Wij betreuren echter ten zeerste, dat zowel Uw College als deze Raad de laatste jaren steeds meer overstag is gegaan. Ook wij hebben niet steeds tegen grondverkoop gestemd. In andere raden is dat door onze politieke vrienden wel gedaan, maar het lijkt mij toch toe, dat dit een onhoudbare toestand is. Al hebben wij dus soms voor verkoop gestemd, toch stellen wij de erfpacht beslist voorop. Nu zijn wij in deze gemeente steeds meer afgezakt langs het hellende vlak van de verkoop en daardoor is het erfpachts. systeem hier wel min of meer ontkracht. B. en W. zeg gen in de raadsbrief op pag. 9, in hun conclusie, dat te grote starheid nadelig zou zijn voor de toekomst van Leeuwarden, maar dat betwijfel ik. Ik vraag me af, waarom het in Amsterdam dan wel kan. Daar wordt dit systeem in ruime mate toegepast, zonder al te veel moeilijkheden. Het is een grotere stad, maar dat zegt mij in dit verband toch weinig. Naar onze mening zul len dan ook Uw College en deze Raad terug moeten keren van de o.i. ingeslagen verkeerde weg. Het is ten enenmale onjuist, dat de een wel grond kan kopen en een ander, die reeds grond op erfpacht heeft, deze niet kan kopen. Dat is voor de betrokkenen een zeer onaangename zaak. En wij allen voelen dat wel aan. Overigens zijn wij van mening, dat de gronden, nu in erfpacht uitgegeven, niet verkocht mogen worden. Dit zou opnieuw een afzakken zijn naar de verkeerde kant. De voorwaarden van erfpacht dienen o.i. wel wat ver. licht te worden. Of de grondprijs en de rente of beide met een bepaald percentage moeten worden verlaagd, daarover wil ik mij in eerste instantie niet uitspreken. Het is niet direct bedoeld als pleister op de wonde voor de betrokkenen, omdat dezen nooit in de gaten zouden hebben gehad, dat in 1965 deze voorwaarden zouden worden herzien. Het wil mij niet aan, dat zij allen zo dom waren, er zich daar geen rekenschap van hebben gegeven of zich er niets van hebben aange trokken. Ik heb een aantal van deze erfpachtscontrac. ten gelezen. Daarin werd wel verwezen naar percelen, gelegen tussen Oostersingel en Cambuursterpad, maar ik kan me voorstellen, dat men, als men in een ander gebied van de stad woont, niet precies weet wat dat betekent. Daar leest men dan overheen. Als daar had gestaan: Denk erom: in 1965 wordt deze zaak herzien, dan had misschien een aantal mensen hierover nadere informaties gevraagd. Overigens ben ik van mening: „Gelijke monniken, gelijke kappen"; institutionele be leggers, bungalowbouwers of wie dan ook die over veel geld beschikken, moeten geen grond kunnen kopen als anderen dat ook niet mogen. De heer De Jong heeft het enige malen gehad over kopers met een kleinere beurs, maar ik vraag me toch wel af: Is de beurs van deze mensen werkelijk zo klein Ze hebben toch niet alleen een terrein in erfpacht, er zal toch ook wel wat op staan. En een en ander heeft dan toch wel een to tale waarde van f 30.000,of f 35.000,al kan het min of meer belast zijn. Maar de tegenwoordige gang van zaken is ook o.i. wel „een steen des aanstoots De heer Van der Veen: De gang van zaken is mij niet helemaal duidelijk geworden. Ik geloof, dat de heer Bootsma een pleidooi gevoerd heeft om nu alleen de verhoging te bespreken, los van de wijziging van de erfpachtsvoorwaarden. De heren De Jong, Klijnstra en Engels hebben beide punten besproken. Het lijkt mij ook het meest praktisch, dat we de beide punten als één geheel bekijken en mogelijk zal dat voor de frac tie van de heer Bootsma aanleiding zijn de voorwaar den van haar kant ook nog te behandelen. Ik heb met genoegen geconstateerd, dat de her ziening van de erfpacht in ruime kring de aandacht heeft getrokken. Voor de activiteit van een deel van onze burgerij kunnen wij erkentelijk zijn. De heer Wier. sma ik mag hier wel een naam noemen heeft zich terdege in deze materie verdiept en van de diverse boekdelen die hij ons heeft verschaft, ligt mij het stuk, dat in een aardig omslag is gebonden, het beste, om dat dat een hoeveelheid informatie verschaft, die ple zierig is om te lezen. Dat brengt ons in aanraking met de manier, waarop dit probleem in andere gemeenten is opgelost. Overigens is in de stroom van ingezonden stukken opvallend, dat daarin veelvuldig meer de emotie een rol heeft gespeeld dan de logica, zoals dat trou wens in dit gehele vraagstuk in de loop der tijden het geval was. De Raad zal zich herinneren, dat door mij en mijn fractiegenoten vanaf het begin, dat wij deel uitgemaakt hebben van deze Raad, het standpunt is gehuldigd, dat de burgerij de gelegenheid moest heb ben zowel om op erfpacht als op eigen grond te bou wen. Het ontbreken van die keuzemogelijkheid is een van de redenen waarom dit vraagstuk op dit moment zo bijzonder onaangenaam is. De fractie van de heer Bootsma kan maar heel moeilijk van de aversie die bij haar blijkbaar bestaat tegen het bezit van eigen grond, een aversie, waaraan zojuist de heer Klijnstra heel duidelijk uitdrukking heeft gegeven, los komen. In 1956, toen de fractie van de P.v.d.A. zich over de kwestie erfpacht of koop heeft geuit door middel van een rap port, ontstond daar een kentering in de opvattingen, opvattingen, die misschien alleen maar kenterden, om dat men geen kans zag de erfpacht zo rigoureus door te voeren, als vóór die tijd. Toch deed dit afwijken van een vroeger standpunt ons het beste hopen voor de toekomst en wij hadden ook de hoop, dat het verande rende inzicht zich verder baan zou breken en dat men dit gehele vraagstuk zakelijker zou kunnen bezien. In de tijd dat de gulden een vaste waarde had en dat is heel lang zo geweest was er weinig aan te mer ken op dit stelsel. Erfpacht had een groot voordeel. Degene die de middelen die voor investering in grond nodig waren, niet beschikbaar had of beschikbaar wilde stellen, kon grond tegen een bepaalde canon in gebruik krijgen en kon dus de middelen die hij voor de aankoop had moeten besteden, ergens anders voor gebruiken, misschien om op die grond te bouwen. De blote eige naar van de grond had het voordeel, dat hij tot in lengte van jaren een vast inkomen had. In vroeger ja ren was dat het ideaal, waarnaar men streefde, op het ogenblik moet het inkomen steeds maar stijgen. Ik weet trouwens niet, of het verschil erg groot is, want in die tijd was de gulden waardevast en nu niet. Het gaat tenslotte om het reële inkomen. Uit die tijd kent men nog eeuwigdurende erfpachten met een onveran. derlijke canon. Op zichzelf behoeven er ook niet bezwa ren tegen de erfpacht te bestaan, die doen zich pas voor in bepaalde omstandigheden. De meerderheid van het College gebruikte twee ar gumenten om de voordelen van het uitgeven van grond in erfpacht aan de burgerij duidelijk te maken. Het eerste is, dat de winst die op de grond gemaakt kan worden, als die grond meer waarde krijgt als gevolg van stedebouwkundige maatregelen, aan de gemeen, schap ten goede behoort te komen en het andere argu ment is, dat, als de Gemeente t.z.t. de grond ter be schikking wil hebben in verband met stedebouwkundige maatregelen, deze gemakkelijker te krijgen is, als hij is uitgegeven in erfpacht die tot een eind komt, dan als er een onteigeningsprocedure gevoerd zou moeten wor den. M.i. hebben beide argumenten niet zo'n grote be tekenis als het ogenschijnlijk lijkt. De winst die ont staat door de stedebouwkundige voorzieningen, zouden wij inderdaad willen zien vloeien in de zak van de over heid, die deze ook bekostigt. Ik heb gisteravond de heer K. J. de Jong, toen hij niet uit het Friesch Dag blad citeerde en ook niet uit de Catechismus horen praten over baatbelasting. Dat zou een mogelijk heid kunnen zijn om de kosten die waardevolle stede bouwkundige voorzieningen meebrengen, te verhalen op degenen, die daardoor gebaat zijn. Het enige argument echter dat op dit ogenblik voorhanden is om deze ver hoging aannemelijk te maken, is de winst die alleen maar nominaal ontstaat, omdat de gulden niet is de gulden die hij destijds was. Het is uitsluitend een in flatiewinst. Men kan niet zeggen, dat degene die een stukje grond heeft met een huisje erop, daar als ge bruikswaarde meer aan heeft dan gisteren, toen de ter mijn nog niet verstreken was. Risico van verlies staat tegenover kans op winst. Verlies kan de Gemeente ook lijden, als de gemeentelijke investeringen zonder resul taten zijn, maar zolang de gulden zakt, is in elk geval nominaal altijd winst te verwachten, terwijl er reëel van winst geen sprake is. Die inflatiewinst is dus meer theorie dan werkelijkheid en de voorgestelde verhoging, van 100 op 175, blijft achter bij de inflatie in dezelfde periode. Dat maakt duidelijk, dat de winst, die gemaakt zou moeten zijn om als reële winst te functioneren, in de praktijk niet aanwijsbaar is. Dit argument maakt op de onbevooroordeelde burger niet direct een grootse in druk. Een ander argument is, dat de Gemeente terreinen op erfpacht t.z.t. weer terugkrijgt, als zij ze nodig heeft voor sanering en voor alle mogelijke soorten van stedebouwkundige maatregelen. Toen de Gemeente begon erfpachtsterreinen uit te geven, gebeurde dat op een termijn van 75 jaar; bij latere uitgiften gelden andere termijnen. Maar in ieder geval geldt het voor tientallen jaren. En dan vind ik het wat geforceerd om te spreken over de noodzaak om die t.z.t. op een geschikte en redelijke manier weer in handen te krijgen d.m.v. het eindigen van het gebruiks recht, ofwel het terugvallen van het gebruiksrecht aan de blote eigenaar. Het komt mij voor, dat in onze goede stad, waar het tempo over het algemeen echt niet zo hoog ligt, het toch ook weer niet zo laag ligt, dat wij met de saneringsmaatregelen wachten, tot de 25 jaren verstreken zijn, die nu nog moeten komen. Als we wat willen doen, kunnen we heel wat vlugger de normale onteigeningsprocedure voeren en daarna de maatrege len nemen die we dan nodig vinden. Daarbij zou ik graag willen stellen, dat de betaling die de Gemeente dan zal hebben te doen en die vastgesteld wordt op de wijze die de wet voorschrijft, niet onredelijk zal kunnen worden genoemd. De bewoner die als erfpachter een canon moet betalen, heeft kunnen weten, dat hij eens een herziening kon verwachten, hoewel er bij gezegd moet worden, dat iedereen die in de toekomst iets moet betalen, geneigd is dat onaangename feit zo ver mogelijk uit de gedachten weg te dringen, op dezelfde manier, waarop men de kleine letters achter op de polis toch maar liefst zo weinig mogelijk pleegt te lezen, totdat de nare noodzaak ertoe dwingt. Nu is het vervelende, dat de Gemeente aldoor maar spreekt over winst en zelfs over speculatiewinst, als ze de oude prijs van verkrijging vergelijkt met de grondwaarde van het ogenblik, met de vervangingswaarde dus, van een stuk grond. De erfpacht wordt herzien, omdat de grond ho. ger wordt gewaardeerd. Dat is het standpunt, dat de Gemeente inneemt. Als in een onderneming afgeschre ven wordt, moet zakelijk rekening gehouden worden met de vervangingswaarde, maar de fiscus zal zeggen: „Een gulden is een gulden". Het hangt wel van het oogmerk af, welke maat men gaat kiezen. Nu is het in hoge mate onbevredigend, dat het prin cipe dat de Gemeente tot nu toe grotendeels gehuldigd heeft door bouwgrond in erfpacht uit te geven, niet geldt voor al degenen die zich door de vlucht aan de consequenties van de gemeentelijke politiek kunnen onttrekken. Iedereen die in de mogelijkheid verkeert buiten de grenzen van de gemeente te wonen, kan el ders op eigen grond bouwen, wat hij hier op erfpacht moet doen. En dat is destijds voor de Gemeente aan leiding geweest af te stappen van het standpunt, dat op het ogenblik nog door de heer Klijnstra wordt ver tegenwoordigd, en over te gaan tot het standpunt dat dus nu vanaf 1956 hier gebruikelijk is geweest. Dit houdt natuurlijk discriminatie in. Dat werd ook door de heren De Jong en Engels aangetoond. En die discri minatie kan niet weggenomen worden door wat de meerderheid van het College daarover zegt. Ik vind de bezwaren die uit de nota van de meerderheid spreken, tegen winst, alsof winst vies is, niet overtuigend. Als men de huren en de lonen verhoogt en de pensioenen waardevast probeert te maken, dan zijn dat alle no. bele, nastrevenswaardige zaken. En als dan in hetzelfde kader, terwijl de gebruikswaarde van een pand niet verandert, de grondwaarde meegestegen is en niet achter kan blijven doodeenvoudig omdat ze als het ware uitwisselbaar is tegen die andere dingen, dan heet dat plotseling speculatiewinst. Ik vind dat geen zakelijke, geen objectieve en geen logische conclusie. De winst die op de grond gemaakt wordt, nominaal, door de waardevermindering van de gulden, heeft de overheid onmiddellijk aan zichzelf te wijten; de over heid bepaalt n.l., dat de gulden sedert 1936 geen eigen innerlijke waarde meer heeft, door haar monetaire po. litiek de waarde van de munt. Nu is tegen de voorge stelde canonverhoging eigenlijk geen redelijk bezwaar te maken, ware het niet, dat de erfpachter die nu voor deze uitgaaf komt te staan, de keus niet heeft gehad zich daarvoor veilig te stellen. En dat veroorzaakt ook de ergernis die op het ogenblik toch wel in brede krin gen van onze burgerij hierover bestaat. De heer De Jong heeft nog even gewezen op het verguldsel van de pil, n.l. de voorzieningen die met de opbrengst van deze canon zouden kunnen worden getroffen. Maar het nare bijgevoel daarvan blijft toch altijd, dat de erfpachter ervan overtuigd is, dat h ij die voorzieningen betalen moet, terwijl de man die op eigen grond zit, en ook van diezelfde voorzieningen profiteert, die niet betaalt. Ik zou deze dingen maar liever helemaal los van elkaar willen zien en de erfpachtscontracten gewoon zakelijk bezien als de overeenkomsten, die ze nu eenmaal zijn. Men heeft zich een erfpachtsrecht verworven met alles wat daaraan vast zat en dat waren ook nare dingen. En het naarste ervan is, dat men zich hier praktisch niet aan heeft kunnen onttrekken, omdat het er nu meer dan ooit door het reguleren van de bouw markt en door de wijze waarop de Gemeente actief is bij het bouwrijp maken en het uitgeven van gronden op neerkomt, dat de Gemeente toch wel monopoliste is op het gebied van het bouwterrein en ook zelfs, via de rijksoverheid, op het gebied van het bouwen in zijn algemeenheid. Men kan niet zonder overheidsvergunning bouwen. Het is ook de overheid, die door haar bouw- politiek en door haar politiek van woonruimteverde ling en prijsbeheersing een schaarste op de markt te weeg gebracht heeft, die misschien juist door de distri butieverhoudingen des te scherper gevoeld wordt. Deze schaarste heeft noodzakelijk een hogere prijs op de markt tot gevolg gehad. Die hogere prijs, dus teweeg gebracht door overheidspolitiek, is nu voor de overheid aanleiding ervan te profiteren door middel van een canon over goeddeels denkbeeldige winst. Als de Ge. meente nu eens zou ophouden met zo rigoureus vast te houden aan dit systeem, zou dat dan tot gevolg heb ben, dat zij verlies gaat lijden of dat zij de winst die zij nu gaat maken, zal moeten missen? Maakt zij door in de grond te investeren een winst, die op een andere manier niet te maken is? Ik geloof, dat degene die werkelijk speculeren wil ik zou voor de speculatie winst in Uw nota de echte speculatiewinst in de plaats willen zetten gewoonlijk wat anders kiest. Ook als er onteigend wordt, zit die speculatiewinst er niet meet in. Grond is nauwelijks een speculatie-object. Er is een tijd geweest, dat daarin gespeculeerd kon worden, maar dat is praktisch niet meer mogelijk. Grond is van ouds her juist een beleggingsobject, niet voor degene die speculeren wil, maar voor degene die veilig wil zijn, zekerheid wil hebben. Het rendement op grond is al tijd laag geweest, maar vast. Kan de Gemeente het in de grond geïnvesteerde kapitaal dan niet ergens anders in steken, niet anders besteden of anders rendabel ma ken? Als zij het niet in de grond steekt, ligt het dan renteloos? Het stellen van de vraag is het beantwoor den ervan. Natuurlijk is de Gemeente in staat om de middelen die in de grond belegd zijn, op een andere manier te gebruiken met, naar ik aanneem, veel groter rendement. De winst die ontstaat doordat de stad gro ter wordt, wordt toch niet in de eerste plaats door de Gemeente teweeg gebracht, ook al is de Gemeente iden tiek aan de burgerij. M.i. zijn het in de eerste plaats de inwoners zelf, die dit met elkaar tot stand brengen. En nu is het weer onbevredigend, dat de winst die daar mogelijk uit voortvloeit voor degene die het gebruiks. recht van de grond heeft, via het erfpachtssysteem wel genaast zou kunnen worden, maar dat de winst van al diegenen die grond in eigendom hebben en daarop ook bedrijven uitoefenen, die het van een grotere op eenhoping van mensen moeten hebben (een winst die vanzelfsprekend groter is dan de waardestijging van de grond, want anders zou de grond zelf die waarde, stijging niet kunnen doormaken) niet getroffen kan worden. Men moet natuurlijk niet de grondprijs van 1907 gaan vergelijken met die van nu, zoals de meer derheid van het College doet op pagina 8, bijlage no. 289, waar het „een frappant voorbeeld" genoemd wordt,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 3