17
dat de grond die in 1907 f 0,70 per m- gekost heeft,
in 1961 eindelijk eens een tientje per m2 geworden is.
Om ondeugend te zijn (maar dat mag natuurlijk niet)
Is dat niet de tijd geweest ik ben er niet bij geweest
dat de borrel 3 ct. kostte? U kent allen de reclame
die Koninklijke Olie maakt met de stijging van haar
aandelen. De Wethouder van Financiën zal ongetwij
feld zijn middelen verstandig hebben belegd, maar hij
zou in de olie belangrijk hoger rendement gemaakt
hebben dan in grond. En als dit dan „verkocht" moet
worden als een zeer frappant voorbeeld, dan lijkt het
mij meer frappant voor de blijkbaar weinig sympa.
thieke stemming die er in de meerderheid van het Col.
lege heerst tegenover de Friesche Sportclub, dan dat
het iets zegt over de waarde van de grond. Wij vragen
ons af: Hoe is dit allemaal te rijmen met al die be
dragen die de Gemeente gaarne uitgeeft, als een bedrijf
afgekocht moet worden De pachter die tijdens de
pachttijd van de boerderij af moet, krijgt daar hoge
bedragen voor en dat vindt de Gemeente volkomen
billijk. Ze kijkt helemaal niet vreemd op, als dan scha
deloos gesteld moet worden met bedragen die zeer hoog
oplopen. Ik vind de toestand, zoals die hier is, gezien
de monopoliepositie van de Gemeente, niet aanvaard
baar. Als de meerderheid van het College meent, dat
degenen die op erfpacht gekocht hebben, evengoed op
eigen grond hadden kunnen kopen, dan is dat theorie.
De burgers hebben in het algemeen en zolang ik mij
herinner, geen keus gehad. De klacht is altijd geweest:
Er is alleen maar grond in erfpacht te krijgen, ac
ceptabele grond om in bezit te hebben, is niet te koop.
Hier mocht men slechts wonen op erfpacht of men
moest in een buurgemeente onderdak zoeken. Er is
geen sprake geweest van vrije keus. Wij kunnen de
erfpachters die geen aandacht geschonken hebben aan
de erfpachtsvoorwaarden, niet vrij pleiten van struis
vogelpolitiek, maar wij hebben toch ook niet veel ge
daan om hun de consequenties van de erfpacht duide
lijk te maken. De reacties die we nu gekregen hebben,
maken dit wel duidelijk. Overigens zijn de consequen
ties altijd wel duidelijk geweest; ze hebben ons in 1946
al reden gegeven om te zeggen: Laten we hier toch
ook de mogelijkheid geven op eigen grond te bouwen.
Het is juist de burger met beperkte middelen, die zich
graag de zekerheid verschaft, die een woning hem kan
geven doordat die hem tot in lengte van jaren woon
genot geeft. Hij wil een veilige oude dag hebben
en in de tijd, dat hij het bekostigen kan, de risico's die
hij in de toekomst misschien niet zal kunnen dragen,
proberen uit te sluiten. Dit alles in overeenstemming
met wat op het ogenblik gestimuleerd wordt in de
vorm van bezitsvorming, een eigen woning bezitten e.d.
Deze burgers worden nu gedupeerd zonder dat ze daar
enige maatregelen tegen hebben kunnen treffen. Ik
weet wel, dat ze, wat ze nu moeten betalen, betalen in
guldens die lang niet waard zijn wat ze waard waren
toen ze begonnen met de canon te betalen. Zo bekeken,
is er geen speld tussen te krijgen. Maar zij konden het
ook weer niet helpen, dat die gulden minder waard is
geworden. En voor een groot deel zijn dit mensen, die
niet de mogelijkheid hebben de inflatie af te wentelen.
Degenen die ouder zijn, die niet meer meedelen in de
vaste loonronden, kunnen op geen enkele manier de
veiligheid die ze gezocht hebben, realiseren.
Ik ben bereid deze werkelijk beperkte verhoging van
de canon te accepteren en ook de 4000 stemmen en
misschien wel de zetel, die dit ons volgens ingezonden
stukken-schrijvers zal kosten, cadeau te geven. Ik ben
zelfs verheugd over de verhoging die wij nu voor ons
op tafel hebben, omdat die de gemoederen wakker ge
maakt heeft en nu m.i. de stoot moet zijn, die het mo
gelijk maakt radicaal van systeem te veranderen. Wij
behoeven ons niet te spiegelen aan Amsterdam. Er zijn
genoeg andere plaatsen die het anders doen. Rotter
dam heeft zeer onlangs opnieuw de pogingen om daar
erfpacht in te voeren afgewezen. Apeldoorn heeft het
zelfde verstandige standpunt ingenomen. De heer Boot-
sma heeft wel een iets ander geluid laten horen, maar
geen voorbeelden in concreto genoemd. Wij zouden heel
verstandig doen hier nu de erfpacht uitsluitend nog te
zien als een systeem waardoor de Gemeente, als diena
resse van de burgerij, het deze gemakkelijk maakt om
te bouwen in plaats van de bouw te belemmeren en aan
drang uit te oefenen ergens anders te bouwen, en, als
een soort huisjesmelker, zijn eigen burgerij als melk.
koetje te zien, waarop zo nodig winst gemaakt moet
worden.
Voor ons is het meegaan met het voorstel tot ver
hoging van de canon afhankelijk van de vraag, of de
Raad bereid is het voorstel-Heidinga.Santema te ac
cepteren.
De heer Heetla: Wij willen onze erkentelijkheid be
tuigen voor het rapport-Wiersma. Dat is wel een rugge.
steun geweest voor onze studie van en beraadslagingen
over dit punt. Wij menen met dat rapport op de goede
weg te zijn en wij aanvaarden dus ook volkomen de
motie-Heidinga-Santema. Hiermee wil ik volstaan, niet
alleen ter wille van de tijd, maar ook om niet in her
halingen te vallen. Er zijn vele goede woorden aan
deze kant over genoemd rapport gesproken en terecht
is er ook heel wat uit aangehaald. Het lijkt mij daarom,
in eerste instantie, het beste, dat wij ons als fractie
aansluiten bij wat de heer K. J. de Jong heeft gezegd.
De heer C. de Vries: Gezien de ontwikkeling die
zich de laatste jaren op het gebied van de erfpacht in
Leeuwarden heeft voorgedaan, is het begrijpelijk, dat
een aantal van onze raadsleden aldus reageren: „Nu
we zover zijn, kunnen we ook de laatste stap wel ne
men." Ik heb dat m.n. ook beluisterd uit de woorden
van de heren K. J. de Jong en Van der Veen. Ze heb
ben op een aantal aspecten van het vraagstuk gewe
zen: de waardevermeerdering, de inflatie en de stede-
bouwkundige voorzieningen. Daarbij is één aspect ver
geten, n.l. dat in Nederland 12.000.000 mensen wonen
en dat verwacht wordt, dat dit aantal in de komende
jaren tot ca. 20.000.000 zal oplopen. Het is duidelijk,
dat daardoor de grond steeds schaarser wordt. Neder
land is nu al het dichtstbevolkte land ter wereld en
het zal ongetwijfeld die voorsprong behouden. De grond
is nu eenmaal een produkt, dat we helaas niet kunnen
vermeerderen; slechts betrekkelijk kleine stukjes kun
nen we toevoegen: de inpolderingen in het IJsselmeer,
in de Lauwerszee en misschien, in de toekomst, in de
Waddenzee. Wij moeten er daarom met elkaar voor
zorgen, dat wij dit schaarse produkt op de juiste wijze
verdelen en dat kan alleen de overheid doen. Verdere
verkoop van grond kan slechts nadelig werken op een
toekomstig slagvaardig beleid van de overheid in het
kader van de ruimtelijke ordening. Ik zal dus niet mijn
stem aan de motie-Heidinga-Santema geven, om deze
reden. Verhoging van de canon vinden alle fracties be
paald verantwoord, doch mijn fractievoorzitter heeft in
eerste instantie nog gevraagd, of het College er iets
aan kan doen, dat ze niet zo zwaar aankomt. Maar
aan die verhoging de mogelijkheid van kopen van de
grond te verbinden en daarbij te stellen: als we het
één niet krijgen, aanvaarden we het andere ook niet,
dat vind ik bijzonder onelegant.
Wat mij het zwaarst ligt, is de verhoging van de
canon en ik stel mij op dat punt achter datgene wat
mijn fractievoorzitter heeft gezegd.
Ik zou t.a.v. het erfpachtsstelsel willen pleiten voor een
heroriëntatie. Aan de „overkant" wil men die ook,
maar alleen in de zin van „meer verkopen in plaats
van minder". Ik zou willen pleiten voor een heroriën
tatie in de zin van „minder verkopen en meer in erf
pacht geven" om als Gemeente, ten bate van de ge
meenschap, in de toekomst een slagvaardig beleid ter
zake te kunnen voeren.
De heer Keuning: De heer Van der Veen heeft ge
releveerd, dat de opvattingen, in 1956 neergelegd in
het rapport van onze fractie, zekere nuanceringen ver
toonden. T.a.v. de te bereiken doelstellingen kan men
er dus verschillende meningen op na houden. Die ver
schillen betroffen niet het systeem dat gedurende lange
tijd redelijk gewerkt heeft, maar meer de vraag, of dit
systeem voor de huidige omstandigheden nog in alle
opzichten dezelfde voldoening geeft als vroeger. In dat
opzicht ben ik ook van een iets ander oordeel dan mijn
fractiegenoot C. de Vries. Dat betekent echter niet, dat
ik in alle delen kan instemmen met de woorden die
hier gesproken zijn. Het betekent wel, dat ik de motie-
Heidinga-Santema ook niet aanvaardbaar vind. Die is
naar mijn smaak veel te geprononceerd naar de kant
van verkoop.
Het principe van de contractueel gerechtvaardigde
verhoging wordt eigenlijk door iedereen geaccepteerd,
ook door mij. Daartegenover staat de opvatting, die
ook al, zij het niet formeel, op schrift is gesteld, n.l.
dat geprobeerd moet worden een zekere hardheidsclau
sule in te voegen. Ik vind dat, ook sociaal gezien, een
weinig gelukkige methodiek, want het zal tot gevolg
hebben, dat alle mogelijke mensen, hetzij via de gem.
sociale dienst, hetzij op andere wijze het College zou
den moeten verzoeken een lagere canon te mogen be
talen. Is er niet een beter systeem om aan de ern
stige bezwaren die aan verschillende kanten gerezen
zijn, tegemoet te komen? Is het bijv. mogelijk t.a.v. de
uitvoering van de verhoging van de canon een bepaald
type temporisering toe te passen? Kan de verhoging
zich over enkele jaren voltrekken? Natuurlijk had men
moeten en kunnen weten, dat er een verhoging te ver
wachten was, maar de bezwaren daartegen wegen hier
en daar toch zeer zwaar. Om daaraan tegemoet te ko
men via een soort noodvoorziening voor een beperkte
groep, die dan op eigen houtje bij de Gemeente ont
heffing moet vragen, daarover ben ik niet enthousiast.
Ook tegen de motie-Heidinga-Santema, die de mogelijk
heid van verkoop op een hoog gelimiteerde basis wil
scheppen, heb ik bezwaar. Een juist gemeentelijk be
stuursbeleid eist, dat de gemeentebelangen duidelijk in
het oog worden gehouden. Dat kan betekenen, dat wij
t.a.v. bepaalde gronden ik kan op het ogenblik niet
overzien, welke daarvoor in aanmerking komen in
ieder geval het erfpachtssysteem zullen moeten hand
haven, opdat de Gemeente in de toekomst niet voor
grote moeilijkheden komt te staan. Daartegenover zou
t.a.v. gronden, waarvan redelijkerwijze vast te stellen
is, dat zij op geen enkele wijze in een te overziene toe
komst voor terugneming door de Gemeente in aanmer
king zouden komen, de mogelijkheid van verkoop aan
belanghebbenden, uiteraard tegen de dan geldende
waarden, kunnen worden overwogen. Er zou een over
zicht moeten worden gegeven van de gebieden, waar
voor dit zou kunnen gelden. Deze gedachte, die in
zekere mate een compromis inhoudt, zou oplossing kun
nen bieden en zou nader overleg noodzakelijk maken.
Zowel het meerderheids- als het minderheidsstand
punt is onbevredigend.
De heer Van der Schaaf (weth.): Wat tot nu toe
te berde is gebracht door de verschillende sprekers ver
toont veel overeenkomst met het minderheidsstandpunt.
Ik ben er echter van overtuigd, dat dat nog niet de
meerderheid van de Raad is.
De heer Bootsma vraagt, welk percentage van de
oorspronkelijke erfpachters is overgebleven. Van de
erfpachters, die t.e.m. 1955 een overeenkomst met de
Gemeente hebben aangegaan, is 25% nog in het bezit
van deze percelen. 75% van de oorspronkelijke erf
pachtspercelen is dus overgedragen. Van de erfpachters
van daarna uitgegeven percelen is 82% nog in het bezit
van die percelen. Van die categorie is dus 18% over
gedragen. Als dit getotaliseerd wordt in één kolom, dan
wordt het percentage van de oorspronkelijke erfpach
ters, die nog de beschikking hebben over hun percelen,
42, en 58% van deze percelen is dus overgedragen.
Voorts vroeg de heer Bootsma: Hoevele erfpachters
zijn eigenaar/bewoner en hoevele zijn erfpachter/ver
huurder? Erfpachter/bewoner zijn 54%, erfpachter/ver
huurder 46%. Ook vraagt hij naar de mogelijkheid om
de volledige toepassing van de voorgestelde verhoging
een beetje af te zwakken, eenzelfde vraag, die de heer
Keuning in laatste instantie heeft gesteld en wat mis
schien ook wel bedoeld is door de heer Engels: Zou
men deze verhoging ook in bepaalde etappes kunnen
realiseren? Dat lijkt mij wel mogelijk, maar dan toch
op een duidelijke en beperkte wijze, zo, dat de verhoging
voor het desbetreffend perceel wel wordt vastgesteld,
maar dat de Raad zou besluiten of B. en W. zou mach
tigen bepaalde gedeelten van de canon etappegewijze
in te vorderen. Ik wil er op wijzen, dat de herziening
alleen in 1965 mogelijk is. (De heer Van der Veen: Het
jubeljaar en het jammerjaar.) De bepalingen zijn zo
danig dat is mijn vaste overtuiging en ik zal ten
aanzien daarvan stellig niet veel tegenspraak ontmoe
ten dat, als de gelegenheid om in 1965 tot herziening
te komen wordt gepasseerd, deze in 1966 en volgende
jaren niet meer kan plaats hebben. De Raad zou uit
overwegingen van billijkheid of, toepassende een hard
heidsclausule, een gedeelte oningevorderd kunnen laten.
Als de Raad bijv. in 1970 zou proberen tot een herzie
ning te komen en Jacob de Erfpachter zou naar een
rechter lopen, dan zou deze kunnen zeggen: Uhad alleen
in 1965 het recht tot herziening; daarna niet meer.
Het zal de Raad niet verwonderen, dat ik mijzelf in
de gedachtengang van de heer De Jong bijzonder goed
kan vinden, hetgeen ook mag blijken uit de formulering
van het minderheidsstandpunt, dat door mij is inge
nomen en dat, veel beknopter uiteraard dan de heer
De Jong dit in een rede kan doen, in het voorstel is
weergegeven. En ik neem aan, dat mijn linkerbuurman
het daar ook mee eens was.
De heer De Jong heeft uit het Friesch Dagblad aan.
gehaald het geval van Jacob de Erfpachter. Daar zou
ik toch wel een zekere voorzichtigheid mee willen be
trachten. Dit artikel wekt de indruk, alsof het een ge
heide zaak is, dat deze man, als hij met een akte met
de onderwerpelijke formulering naar de rechter toe.
stapt, welhaast verzekerd is van succes. Ik zou de
rechtskundige leden van deze Raad wel eens willen
vragen, of zij deze mening delen. Ik bepaald niet, want
als ik dit vergelijk met soortgelijke figuren, die wij in
ons recht kennen, dan denk ik in de eerste plaats
aan de Pachtwet; een pachtovereenkomst pleegt men,
om een voorbeeld te noemen, aldus te stellen: „De
overeenkomst wordt aangegaan voor 12 jaren, tegen
een pachtsom van f 5.000,En dat sluit zeker niet
uit, dat daar een herziening voor mogelijk is. Maar
aan de juistheid van de opvatting, dat uit de genoem.
de clausule uit de erfpachtsovereenkomsten, waarbij
niet uitdrukkelijk herziening is uitgesloten, moet wor.
den afgeleid, dat ze niet mogelijk zou zijn omdat de
canon in één adem genoemd wordt met de duur van
de overeenkomst, moet ik toch ernstig twijfelen. Het
laatste woord hierover is echter uiteraard niet aan de
journalistiek, maar aan de rechterlijke macht. Of er
veel contracten met deze redactie zijn, is niet na te
gaan. Wij hadden natuurlijk geen gelegenheid om 4000
contracten hierop na te slaan. Ik zou dus de heer Jacob
de Erfpachter wel willen adviseren zich toch, voordat
hij zich in dit avontuur stort, te wenden tot(De
heer Vellenga: Jacob de Advocaat.) tot Meester
de Advocaat (Gelach). Welhaast door alle sprekers is
gezegd, dat deze verhoging toch eigenlijk niet on
rechtvaardig is. Er kan gemakkelijk oppositie tegen
deze uitspraak komen, maar men vergeet wel eens,
dat het hier gaat om een overeenkomst, niet om het
opleggen van een publiekrechtelijke last aan een deel
van de burgerij. Het betreft een contractuele verhou.
ding. Iemand die aan de rechtmatigheid daarvan twij
felt, staat de weg open naar de rechter en als er inder.
daad van onrechtmatigheid sprake is, krijgt hij vol
komen gelijk en dan wordt de vordering afgewezen.
Wij kennen in het maatschappelijk leven meer herzie
ningen. De Huurwet kent een herziening van de huur
prijs; dit gebeurt ook terwijl in het huurcontract een
prijs is opgenomen; naderhand wordt telkens bij een
afzonderlijke wet een huurverhoging mogelijk gemaakt.
Ik noemde al de Pachtwet, waarin uitdrukkelijk staat,
dat een driejaarlijkse herziening mogelijk is. Het is
dus bepaald niet een onbekende figuur.
Verschillende sprekers hebben ook al gezegd, dat deze
verhoging, gezien tegen de economische achtergrond,
eigenlijk terug te voeren is tot de waardedaling van
het geld. Het is merkwaardig, dat men in 1908, toen
in de raadsvergadering over deze materie werd ge
sproken, voorspelde, dat de stijging van de waarde van
de grond tengevolge van stedebouwkundige maatre
gelen in Leeuwarden een zeer langzaam proces zou
zijn. En dat is wel juist gezien, want, als men de ont
waarding van het geld hieruit elimineert, dan is er
inderdaad nauwelijks sprake van enige waardevermeer
dering tengevolge van de groei van de stad.
Over sociaal-zwakke gevallen en de in dat verband
door de heer Engels te berde gebrachte hardheids
clausule, kan ik mij namens het College niet uitlaten,
omdat daarover geen beraad is geweest, maar ik wil
voor mijzelf wel verklaren, dat ik voor een dergelijke
oplossing in een meer uitgewerkte vorm wel zou kun
nen gevoelen.
Het mag duidelijk zijn, dat de meerderheid van het
College het waarschijnlijk grotendeels met de gedach-