2
3
of onze stedebouwkundige afdeling niet dient te wor
den versterkt. Men zal niet alleen moeten zien naar
de behoeften van de mens van vandaag, maar ook naar
die van hen die na ons komen.
De geschiedenis van de laatste jaren heeft geleerd
dat men niet afgeschrikt moet worden door iets hogere
kosten, maar het betere moet kiezen. Zulks geldt voor
alle voorzieningen, met name de woningbouw, sport
accommodatie, cultuurvoorzieningen, medische zorg,
bejaardenzorg en alles wat erbij hoort. De Gemeente
zal moeten waken tegen het wegtrekken van die in
stellingen van onderwijs, welke hoewel vaak met
een kleine groep cursisten goede resultaten hebben.
Bij het huidige streven naar het opstellen van minimum
aantallen voor speciale opleidingen zullen de leerlingen
van die instellingen naar elders moeten gaan, met als
gevolg een steeds meer afvloeien van die krachten,
welke voor de ontwikkeling van ons landsdeel en dus
van onze gemeente noodzakelijk zijn.
Ik hoop met het vorenstaande in het kort onze visie
te hebben weergegeven. Bij de behandeling van de be
grotingsposten zullen enige van mijn fractiegenoten één
en ander nader beklemtonen en toelichten.
De heer K. J. de Jong: Allereerst wil ik van onze
kant graag aansluiten bij de goede woorden, die de
heer Bootsma gericht heeft tot het College en tot allen,
die met het samenstellen van de begroting bezig zijn
geweest.
Ik zou graag drie onderwerpen willen bespreken.
Ten eerste het financiële beleid. De algemenereserve is
in enkele jaren opgelopen van rond een miljoen tot
ongeveer drie miljoen. Onze algemene reserve is meer
dan eens gebruikt om tekorten te dekken, maar was
toch altijd weer minimaal een miljoen groot en die is
nu in enkele jaren opgelopen tot drie miljoen. En niet
tegenstaande het feit, dat het geraamde tekort bij de
begroting voor het jaar 1962 f 336.260,bedroeg, voor
1963 f250.300,voor 1964 f607.410,en voor 1965
f 914.300,—, dus totaal f2.108.270,En niettegen
staande die geraamde tekorten hebben we dan toch een
verhoging van onze algemene reserve gezien van
f 2.000.000,Dit is enigszins verwonderlijk, temeer
als we letten op de mededeling in de mem.v.a., dat ook
de netto winst van het G.E.B. over 1965 begroot was
op f 530.000,doch waarschijnlijk f 735.000,zal be
dragen, terwijl het Gasbedrijf ook een hogere ontvangst
heeft dan geraamd was, inplaats van f241.730,wordt
het f550.000,In totaal is er dus f513.000,meer
te verwachten dan over 1965 geraamd is. Dan zijn onze
begrotingen dus bijzonder voorzichtig geraamd. In die
vier jaar is meer dan 2 miljoen te kort geraamd en we
hebben meer dan 2 miljoen overgehouden en die aan
de algemene reserve toegevoegd. Bovendien is er in
1965 opnieuw ruim een half miljoen meer winst ge
maakt op de Energiebedrijven, dan geraamd was. Die
ontwikkeling in aanmerking genomen, rijst de vraag
of wij er verstandig aan doen over belastingverhoging,
n.l. straatbelasting en rioolbelasting te denken. Is dit
wel voldoende verantwoord, nu ook de erfpachtscanon
al is verhoogd? Een tweede argument tegen belasting
verhoging is het feit, dat we nog beneden 85% van de
kostprijs diensten verlenen, in 't bijzonder het tonnen
geld en de huisvuilophaaldienst, terwijl de tekorten op
deze dienstverlening juist door de straatbelasting ge
dekt moeten worden volgens de dekkingsnota van dit
voorjaar. Niettemin is deze belastingverhoging nodig
om de begroting sluitend te maken. Echter, wanneer
er tekorten zijn die door deze straatbelasting gedekt
moeten worden, is het dan niet allereerst noodzakelijk
om de dienstverlening, die deze tekorten medeveroor-
zaakt, zelf meer op kostprijsbasis te brengen? Dan
zouden wij de tekorten op de privaattonnendienst en
de huisvuilophaaldienst grotendeels kunnen dekken en
we zouden de hele verhoging van de straatbelasting
niet nodig hebben. Een derde vraag is, of het ook mo
gelijk is de begrotingsposten exacter te schatten, hoe
wel voorzichtigheid hiermee op zichzelf begrijpelijk is.
Ik weet wel dat er redenen voor een voorzichtige schat
ting zijn, b.v. het naijlen van de uitkeringen wegens de
Sociale Zorg, voorts die uitkeringen waarvan we het
juiste bedrag niet wisten, maar waarvan we wisten
dat ze zouden komen. Hadden we dit niet kunnen ver-
calculeren? Het tweede punt: Valt de rentefactor niet
iets minder voorzichtig te ramen, aangezien tal van
werken in de loop van het jaar of in het laatst van
het jaar gerealiseerd worden en die rente dus niet tot
het volle bedrag is verloren gegaan Een volgende
vraag: Kunnen wij de algemene reserve, nu wij die in
zo korte tijd zien oplopen, niet een meer bepaalde func
tie geven in het kader van de hele begroting? Wij
moeten meer bewust die algemene reserve een func
tionele plaats geven in onze begroting en haar niet
zonder meer beschouwen als een opvangcentrum voor
toevallige meevallers. Nog een vraag. Is de rioolbe
lasting ook te splitsen in een deel lasten ten algemene
nutte en een deel lasten in de vorm van dienstverle
ning t.b.v. erven? Ons rioolstelsel heeft voor een be
langrijk deel een algemene functie: het rioolwater van
de straten moet ook zijn weg kunnen vinden. De kos
ten van de riolering kunnen dus gesplitst worden in
een deel ten algemene nutte en een deel ten dienste
van de gebruikers en dan zou de belastingheffing ook
in functie van deze splitsing bekeken moeten worden.
Misschien krijgen wij dan een heel andere vorm van
belastingheffing, want dan moeten de kosten van het
rioleringsstelsel, voorzover het ten algemene nutte
strekt, ook door de algemene dienst gedragen worden.
En dan krijgt ook het begrotingsstelsel een enigszins
andere opzet. We moeten die vragen onder ogen zien,
want de burgerij wordt hier, korte tijd na de verhoging
van de erfpachtsrechten, geconfronteerd met een ver
hoging van de straatbelasting, die in 1964 ook al ver
hoogd is met ongeveer eenzelfde bedrag, nu met
f 375.000,en de rioolbelasting met f 650.000,Dus
ruim een miljoen samen.
Als tweede punt zou ik iets willen zeggen over de
industrialisatie en de ruimtelijke ordening, in het bij
zonder over de industrialisatie. Het is een zeer onbe
vredigende zaak, dat Friesland nog steeds mensen blijft
afstoten, enerzijds tengevolge van de vermindering van
de werkgelegenheid op het platteland, anderzijds ten
gevolge van het onvoldoende opvangvermogen van de
stedelijke centra. De heer Bootsma heeft zijn ongenoe
gen hierover uitgesproken en ik sluit me hierbij aan.
Men zou ook kunnen stellen dat, wanneer Leeuwarden
een normale bevolkingsgroei had kunnen hebben, wij
waarschijnlijk een heel belangrijk deel van deze expul
sie in Friesland op hadden kunnen vangen. Dat dit niet
gebeurd is, ligt dus mede aan de situatie in Leeuwar
den. Mankeert er iets aan Leeuwarden? Zo ja, wat
kunnen we daar aan doen? Ik ben het met de heer
Bootsma eens: Wanneer men ziet, hoe op het ogenblik
in Limburg plannen beraamd worden in verband met
de teruggang der mijnen, dan zou men de vraag kun
nen stellen, of deze problematiek bij ons in Friesland
ook zozeer leeft, dat wij allemaal, waar we ook ge
plaatst zijn, op de ketting springen en zeggen: „Hier
moeten we bij zijn?" De heer Bootsma voerde als voor
beeld een bepaalde tak van het onderwijs aan. Daar
heb je nu weer een symptoom van deze ontwikkeling.
I.v.m. het hoger onderwijs hebben we er ook mee te
maken gehad. We horen er nooit meer iets van. Is het
nu ineens niet meer nodig Moeten we voor deze vraag
stukken niet veel meer geïnteresseerd zijn? Uiteinde
lijk ligt het aantal mensen, dat van hoger onderwijs
gebruik kan maken, nog maar op 50% van het lan
delijk niveau, voor het middelbaar onderwijs op 2/3. Dit
is op den duur niet te aanvaarden. Wij van onze kant
moeten alle zeilen bijzetten. Mijn fractie en ik maken
ons weieens zorgen, wanneer we zien, dat we niet erg
veel industrieterreinen beschikbaar hebben. Zijn we wel
op tijd klaar? Het industrieterrein bij Schenkenschans
is men nu aan het ophogen. Laten we toch zorgen, dat
we tijdig met de industrieterreinen klaar zijn, niet al
leen in het westen, maar vooral ook in het oosten, op
dat we intussen geen industrieën teleur hoeven te stel
len. We hebben er met genoegen kennis van genomen,
dat B. en W. overwegen, met het oog op de industrie,
een partieel uitbreidingsplan in de Hendrikspolder tot
stand te brengen en ook, dat men tot het verkrijgen
van gronden daar, een speciaal instituut in het leven
heeft geroepen. Toch is het tempo, dat hier toegepast
wordt, van dien aard, dat wij het risico lopen achter
de feiten aan te komen. Zullen we niet alleen met de
industrieterreinen, maar ook met de realisaties van de
uitbreidingsplannen op tijd klaar zijn? Er is al heel
wat gebeurd, maar met het oog op de toekomst moeten
we zorgen dat we het stedebouwkundig aspect en alle
werkzaamheden van Openbare Werken een grotere
ruimte geven dan tot nu toe.
Het derde punt is het woningbeleid. Is ons woning-
beleid wel voldoende sociaal gericht? Komt met name
de kleine man hier niet in een knelpositie? Ik wil deze
vraag nog graag even toespitsen op bepaalde punten.
In de eerste plaats dit: Wij hebben van het Nederlands
Economisch Instituut in de achter ons liggende jaren
enkele rapporten gekregen o.a. over het benodigd aan
tal woningen in de naastbije toekomst, en hoeveel ver
trekken deze woningen zouden moeten hebben. Over
de inkomenspositie zegt het laatste rapport (van no
vember 1962), dat in Leeuwarden op 30 juni 1956 34%
van de bevolking een inkomen geniet van beneden
f 3.000,50% een inkomen van f 3.000,tot f 6.000,
en 10% een inkomen boven de f 6.000,De laagste
inkomensklasse omvat dus een belangrijke groep. Hoe
liggen de cijfers landelijk, dat zou ik graag willen we
ten. De grote vraag in het bedrijfsleven is die naar de
afzetmarkt en deze is, naar mijn mening, hier ook van
belang. De memorie van toelichting van het Ministerie
van Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening op de be
groting voor 1966 zegt, dat 7% van de bevolking
f 750,huur per jaar kan betalen en 21% f 750,tot
f 1.000,—, 21% f 1.000,— tot f 1.200,—, 21% f 1.200,—
tot f 1.500,—, 14% f 1.500,— tot f 1.900,—, 1% f 1.900,—
tot f 2.100,en 15% meer dan f 2.100,Het meren
deel van de bevolking kan dus slechts f 1.000,tot
f 1.500,aan huur uitgeven. Het gemiddeld bruto-
weekinkomen was in 1959 f 93,93 en is nu f 148,75, in
procenten van het inkomen werd aan huur betaald in
1959: 16,1% en in 1964: 13,2%. Men geeft dus een ge
ringer deel van het huishoudbudget aan huur uit, om
dat het inkomen wel gestegen is, maar de huren niet
meegestegen zijn. Men moet een groter deel van zijn
inkomen voor de huur over hebben, dan het geval is.
Wat voor woningen komen nu de komende tijd klaar?
Ik neem als voorbeeld de maisonettes van „Beter Wo
nen" die in Huizum gebouwd worden; die hebben een
huurniveau van f 139,plus opslagen, totaal ongeveer
f 170,per maand, inclusief centrale verwarming. Als
we er voor verwarming f 30,aftrekken blijft een huur.
bedrag van f 140,per maand over; dit is per jaar
f 1,680,of f 32,30 per week. Dat is 21,8% van het
gemiddelde inkomen, terwijl als norm wordt gegeven
13,2%. Het percentage is dus ongeveer de helft te hoog,
doch de huurbedragen mogen wel hoger zijn dan uit
het normpercentage voortvloeit. De verhoging van het
percentage van 16,1 in 1959 tot 21,8 thans is wel erg
groot. Dit niveau zal in de komende tijd niet lager
komen te liggen, gezien de bouwkosten b.v. van de wo
ningen, gebouwd door de N.B.I. en door Intervam. Wat
de woningen die Immofund zou bouwen, maar niet gaat
bouwen, betreft, ligt het nog erger. Ik heb er dan ook
geen spijt van, dat deze woningen niet gebouwd wor
den. We hebben dan het verschil tussen een woning
wetwoning en een premiebouwwoning nog, dat f 50,
per maand bedraagt. De overheveling van bouwkosten,
die naar onze stellige overtuiging in dit plan verwerkt
is, is ook nogal beduidend. Exclusief c.v., kom ik voor
dit type woning in de vrije sector, op een huurprijs van
f 48,per week, terwijl de woning te vergelijken is
met de woningwetwoningen die we gehad hebben. Met
name voor de premiesector moeten we m.i. zoeken naar
een andere weg, b.v. financiering zoals Patrimonium
dat enkele jaren geleden in samenwerking met het be
drijfsleven gedaan heeft, waarbij het bedrijfsleven een
storting ineens vooruit deed, waardoor het renteniveau
op een normale basis van 4 of 4 Vi gebracht werd.
Iets dergelijks zou veel beter in de Leeuwarder situatie
passen dan een bouw en financiering zoals Immofund
waarschijnlijk gaat realiseren. Het is van belang, dat
we ons hier eens op beraden. In het verleden hebben
wij min of meer een kentering meegemaakt in het wo
ningbouwbeleid. Medio 1964 was volgens de gegevens
van het C.B.S. de kostprijs van een woning in de tra
ditionele sector in Friesland f 17.410,In Leeuwarden
hebben wij toen laten bouwen door „Beter Wonen" en
„St. Joseph" de woningen, die de heer Heidinga nu nog
bouwt, die f 15.800,kosten, dus wij zaten met
f 1500,a f 1.700,beneden het landelijk niveau. Bij
zonder gunstig. De systeembouw, die we toentertijd
toespasten, kwam in Friesland gemiddeld op f 22.130,
en in Leeuwarden op f 21.500,het landelijk gemid
delde was toen echter f 17.480,dus veel lager. In de
traditionele sector bouwden we dus aan de lage kant
en in de systeembouw bevinden we ons in de hoogste
groep. Vanaf 1964 hebben we consequent in de laatste
sector doorgewerkt en ongeveer in dezelfde prijsklasse.
Hebben wij in het verleden niet te veel gezien naar de
volumetoewijzing, de meest arbeidsbesparende bouw
methode en het tempo van uitvoering? Deze punten
zijn wel van groot belang, doch zijn ze zo belangrijk
dat zij het minder sociale beleid, dat nu aan de dag
treedt, voldoende wettigen? Is daardoor niet het sociale
aspect te veel vergeten? Wij hebben door de geschetste
ontwikkeling de traditionele bouwsector afgedamd. Er
wordt, wanneer het laatste project, wat nu onder han
den is, afgewerkt is, niet meer in de traditionele sector
gebouwd, terwijl het nu juist die sector is, die in het
verleden bewezen heeft het huurniveau van Jan-met-
de-pet te benaderen. Dat is een punt wat ons bijzonder
hoog zit. Wat de volumetoewijzing betreft, deze is van
af mei 1964 verruimd. Tot f 20.000,krijgt men extra
volume. Men zou kunnen denken, dat verhoging van
dat bedrag nu wel in de lucht zit. Voorts, kunnen we
nu we voor systeembouw als van de N.B.I. 100%
extra volume krijgen de traditionele bouw niet meer
ruimte geven, juist omdat die zijn verdienste wel ter
dege heeft gehad? En dan de arbeidsbesparing. Ar
beidsbesparing heeft, naar onze mening, zowel bij de
industriële bouw als bij systeembouw plaats. Bij de in
dustriële bouw wordt veel arbeid tevoren in de fabriek
verricht en daardoor werkt de kostenstijging ook in
die sector door. Het is dus voor ons ten zeerste de
vraag, of de arbeidsbesparing zoveel reliëf mag krijgen
in ons beleid. Wat het tempo van de bouw aangaat,
we hebben het voordeel gehad, dat we nu twee bouw-
groepen naast elkaar hebben zien werken, n.l. het
bouwproject „Beter Wonen" en St. Joseph met zijn 208
woningen en daarnaast dat van Intervam. De tradi
tionele bouw blijkt nu beslist niet langer te duren dan
de industriële bouw of de systeembouw. Bij de in
dustriële bouw heeft men het nadeel, dat de voorberei
dingen, vooral als het over grote kwantums gaat, zo
veel tijd vergen. In Nederland wordt 7% van de totaal
in aanbouw zijnde woningen in de industriële sector tot
stand gebracht. Wanneer we ver boven dat percentage
uitgaan, dan verstoren we de landelijke verhoudingen
ook wel lichtelijk, dunkt me. Zouden B. en W. ons ook
iets meer materiaal kunnen verstrekken? In de eerste
plaats is ons woningbouwbeleid, naar onze mening, te
weinig sociaal gericht. Ten tweede, moeten we plaat
selijke aannemers, die bewezen hebben in staat te zijn
tegen redelijke huren goed werk te kunnen leveren, niet
de gelegenheid geven om te laten zien wat ze kunnen
op het gebied van sociaal gericht bouwen? De jegens
bepaalde aannemingsbedrijven aangegane verplichtin
gen moeten uiteraard zo goed mogelijk worden nage
komen. Laten we ons bepaald niet vastleggen bij de on
derhandelingen met die nieuwe bouwmaatschappij uit
Groningen, want misschien zouden wij uiteindelijk tot
de conclusie komen, dat dit project voor ons niet wen
selijk is, doch ons al zozeer hebben gebonden, dat we
niet meer terug kunnen. De Raad heeft nooit eerder
een stem gehad in deze onderhandelingen en het is
voor ons bijzonder moeilijk om op een bepaald moment,
terwijl er al zoveel werk geschied is, af te remmen.
Tenslotte nog een korte opmerking. U weet, dat wij
uitgaan van de belijdenis, dat God de souverein is over
al wat geschapen is en dat het koningschap van Chris
tus wereld en samenleving omspant en die belijdenis
krijgt in deze dagen voor Kerstmis een bijzondere be
tekenis, nu wij de geboorte van onze Heer Jezus her
denken. Hij is reddend verschenen in de wereld van
nood. Van deze belijdenis, die uiteindelijk ook zijn weer
slag kan vinden in al onze gedragingen, niet alleen in
ons privégedrag, maar ook in het politieke leven, menen
wij niet te mogen zwijgen. Wij spreken er onze verheu
genis over uit, dat wij het Kerstfeest mogen vieren bin
nenkort en wij willen allen, die in het kader van onze
Gemeente werkzaam zijn, een goed Kerstfeest toewen
sen. Wij hopen, dat het het College gegeven mag zijn in
het komende begrotingsjaar met Gods zegen haar werk
te verrichten en in het bijzonder U, die de begrotings
zitting voor de laatste keer meemaakt, wensen wij toe,
dat het U ook in de komende tijd goed mag gaan. Mo-