2 3 of onze stedebouwkundige afdeling niet dient te wor den versterkt. Men zal niet alleen moeten zien naar de behoeften van de mens van vandaag, maar ook naar die van hen die na ons komen. De geschiedenis van de laatste jaren heeft geleerd dat men niet afgeschrikt moet worden door iets hogere kosten, maar het betere moet kiezen. Zulks geldt voor alle voorzieningen, met name de woningbouw, sport accommodatie, cultuurvoorzieningen, medische zorg, bejaardenzorg en alles wat erbij hoort. De Gemeente zal moeten waken tegen het wegtrekken van die in stellingen van onderwijs, welke hoewel vaak met een kleine groep cursisten goede resultaten hebben. Bij het huidige streven naar het opstellen van minimum aantallen voor speciale opleidingen zullen de leerlingen van die instellingen naar elders moeten gaan, met als gevolg een steeds meer afvloeien van die krachten, welke voor de ontwikkeling van ons landsdeel en dus van onze gemeente noodzakelijk zijn. Ik hoop met het vorenstaande in het kort onze visie te hebben weergegeven. Bij de behandeling van de be grotingsposten zullen enige van mijn fractiegenoten één en ander nader beklemtonen en toelichten. De heer K. J. de Jong: Allereerst wil ik van onze kant graag aansluiten bij de goede woorden, die de heer Bootsma gericht heeft tot het College en tot allen, die met het samenstellen van de begroting bezig zijn geweest. Ik zou graag drie onderwerpen willen bespreken. Ten eerste het financiële beleid. De algemenereserve is in enkele jaren opgelopen van rond een miljoen tot ongeveer drie miljoen. Onze algemene reserve is meer dan eens gebruikt om tekorten te dekken, maar was toch altijd weer minimaal een miljoen groot en die is nu in enkele jaren opgelopen tot drie miljoen. En niet tegenstaande het feit, dat het geraamde tekort bij de begroting voor het jaar 1962 f 336.260,bedroeg, voor 1963 f250.300,voor 1964 f607.410,en voor 1965 f 914.300,—, dus totaal f2.108.270,En niettegen staande die geraamde tekorten hebben we dan toch een verhoging van onze algemene reserve gezien van f 2.000.000,Dit is enigszins verwonderlijk, temeer als we letten op de mededeling in de mem.v.a., dat ook de netto winst van het G.E.B. over 1965 begroot was op f 530.000,doch waarschijnlijk f 735.000,zal be dragen, terwijl het Gasbedrijf ook een hogere ontvangst heeft dan geraamd was, inplaats van f241.730,wordt het f550.000,In totaal is er dus f513.000,meer te verwachten dan over 1965 geraamd is. Dan zijn onze begrotingen dus bijzonder voorzichtig geraamd. In die vier jaar is meer dan 2 miljoen te kort geraamd en we hebben meer dan 2 miljoen overgehouden en die aan de algemene reserve toegevoegd. Bovendien is er in 1965 opnieuw ruim een half miljoen meer winst ge maakt op de Energiebedrijven, dan geraamd was. Die ontwikkeling in aanmerking genomen, rijst de vraag of wij er verstandig aan doen over belastingverhoging, n.l. straatbelasting en rioolbelasting te denken. Is dit wel voldoende verantwoord, nu ook de erfpachtscanon al is verhoogd? Een tweede argument tegen belasting verhoging is het feit, dat we nog beneden 85% van de kostprijs diensten verlenen, in 't bijzonder het tonnen geld en de huisvuilophaaldienst, terwijl de tekorten op deze dienstverlening juist door de straatbelasting ge dekt moeten worden volgens de dekkingsnota van dit voorjaar. Niettemin is deze belastingverhoging nodig om de begroting sluitend te maken. Echter, wanneer er tekorten zijn die door deze straatbelasting gedekt moeten worden, is het dan niet allereerst noodzakelijk om de dienstverlening, die deze tekorten medeveroor- zaakt, zelf meer op kostprijsbasis te brengen? Dan zouden wij de tekorten op de privaattonnendienst en de huisvuilophaaldienst grotendeels kunnen dekken en we zouden de hele verhoging van de straatbelasting niet nodig hebben. Een derde vraag is, of het ook mo gelijk is de begrotingsposten exacter te schatten, hoe wel voorzichtigheid hiermee op zichzelf begrijpelijk is. Ik weet wel dat er redenen voor een voorzichtige schat ting zijn, b.v. het naijlen van de uitkeringen wegens de Sociale Zorg, voorts die uitkeringen waarvan we het juiste bedrag niet wisten, maar waarvan we wisten dat ze zouden komen. Hadden we dit niet kunnen ver- calculeren? Het tweede punt: Valt de rentefactor niet iets minder voorzichtig te ramen, aangezien tal van werken in de loop van het jaar of in het laatst van het jaar gerealiseerd worden en die rente dus niet tot het volle bedrag is verloren gegaan Een volgende vraag: Kunnen wij de algemene reserve, nu wij die in zo korte tijd zien oplopen, niet een meer bepaalde func tie geven in het kader van de hele begroting? Wij moeten meer bewust die algemene reserve een func tionele plaats geven in onze begroting en haar niet zonder meer beschouwen als een opvangcentrum voor toevallige meevallers. Nog een vraag. Is de rioolbe lasting ook te splitsen in een deel lasten ten algemene nutte en een deel lasten in de vorm van dienstverle ning t.b.v. erven? Ons rioolstelsel heeft voor een be langrijk deel een algemene functie: het rioolwater van de straten moet ook zijn weg kunnen vinden. De kos ten van de riolering kunnen dus gesplitst worden in een deel ten algemene nutte en een deel ten dienste van de gebruikers en dan zou de belastingheffing ook in functie van deze splitsing bekeken moeten worden. Misschien krijgen wij dan een heel andere vorm van belastingheffing, want dan moeten de kosten van het rioleringsstelsel, voorzover het ten algemene nutte strekt, ook door de algemene dienst gedragen worden. En dan krijgt ook het begrotingsstelsel een enigszins andere opzet. We moeten die vragen onder ogen zien, want de burgerij wordt hier, korte tijd na de verhoging van de erfpachtsrechten, geconfronteerd met een ver hoging van de straatbelasting, die in 1964 ook al ver hoogd is met ongeveer eenzelfde bedrag, nu met f 375.000,en de rioolbelasting met f 650.000,Dus ruim een miljoen samen. Als tweede punt zou ik iets willen zeggen over de industrialisatie en de ruimtelijke ordening, in het bij zonder over de industrialisatie. Het is een zeer onbe vredigende zaak, dat Friesland nog steeds mensen blijft afstoten, enerzijds tengevolge van de vermindering van de werkgelegenheid op het platteland, anderzijds ten gevolge van het onvoldoende opvangvermogen van de stedelijke centra. De heer Bootsma heeft zijn ongenoe gen hierover uitgesproken en ik sluit me hierbij aan. Men zou ook kunnen stellen dat, wanneer Leeuwarden een normale bevolkingsgroei had kunnen hebben, wij waarschijnlijk een heel belangrijk deel van deze expul sie in Friesland op hadden kunnen vangen. Dat dit niet gebeurd is, ligt dus mede aan de situatie in Leeuwar den. Mankeert er iets aan Leeuwarden? Zo ja, wat kunnen we daar aan doen? Ik ben het met de heer Bootsma eens: Wanneer men ziet, hoe op het ogenblik in Limburg plannen beraamd worden in verband met de teruggang der mijnen, dan zou men de vraag kun nen stellen, of deze problematiek bij ons in Friesland ook zozeer leeft, dat wij allemaal, waar we ook ge plaatst zijn, op de ketting springen en zeggen: „Hier moeten we bij zijn?" De heer Bootsma voerde als voor beeld een bepaalde tak van het onderwijs aan. Daar heb je nu weer een symptoom van deze ontwikkeling. I.v.m. het hoger onderwijs hebben we er ook mee te maken gehad. We horen er nooit meer iets van. Is het nu ineens niet meer nodig Moeten we voor deze vraag stukken niet veel meer geïnteresseerd zijn? Uiteinde lijk ligt het aantal mensen, dat van hoger onderwijs gebruik kan maken, nog maar op 50% van het lan delijk niveau, voor het middelbaar onderwijs op 2/3. Dit is op den duur niet te aanvaarden. Wij van onze kant moeten alle zeilen bijzetten. Mijn fractie en ik maken ons weieens zorgen, wanneer we zien, dat we niet erg veel industrieterreinen beschikbaar hebben. Zijn we wel op tijd klaar? Het industrieterrein bij Schenkenschans is men nu aan het ophogen. Laten we toch zorgen, dat we tijdig met de industrieterreinen klaar zijn, niet al leen in het westen, maar vooral ook in het oosten, op dat we intussen geen industrieën teleur hoeven te stel len. We hebben er met genoegen kennis van genomen, dat B. en W. overwegen, met het oog op de industrie, een partieel uitbreidingsplan in de Hendrikspolder tot stand te brengen en ook, dat men tot het verkrijgen van gronden daar, een speciaal instituut in het leven heeft geroepen. Toch is het tempo, dat hier toegepast wordt, van dien aard, dat wij het risico lopen achter de feiten aan te komen. Zullen we niet alleen met de industrieterreinen, maar ook met de realisaties van de uitbreidingsplannen op tijd klaar zijn? Er is al heel wat gebeurd, maar met het oog op de toekomst moeten we zorgen dat we het stedebouwkundig aspect en alle werkzaamheden van Openbare Werken een grotere ruimte geven dan tot nu toe. Het derde punt is het woningbeleid. Is ons woning- beleid wel voldoende sociaal gericht? Komt met name de kleine man hier niet in een knelpositie? Ik wil deze vraag nog graag even toespitsen op bepaalde punten. In de eerste plaats dit: Wij hebben van het Nederlands Economisch Instituut in de achter ons liggende jaren enkele rapporten gekregen o.a. over het benodigd aan tal woningen in de naastbije toekomst, en hoeveel ver trekken deze woningen zouden moeten hebben. Over de inkomenspositie zegt het laatste rapport (van no vember 1962), dat in Leeuwarden op 30 juni 1956 34% van de bevolking een inkomen geniet van beneden f 3.000,50% een inkomen van f 3.000,tot f 6.000, en 10% een inkomen boven de f 6.000,De laagste inkomensklasse omvat dus een belangrijke groep. Hoe liggen de cijfers landelijk, dat zou ik graag willen we ten. De grote vraag in het bedrijfsleven is die naar de afzetmarkt en deze is, naar mijn mening, hier ook van belang. De memorie van toelichting van het Ministerie van Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening op de be groting voor 1966 zegt, dat 7% van de bevolking f 750,huur per jaar kan betalen en 21% f 750,tot f 1.000,—, 21% f 1.000,— tot f 1.200,—, 21% f 1.200,— tot f 1.500,—, 14% f 1.500,— tot f 1.900,—, 1% f 1.900,— tot f 2.100,en 15% meer dan f 2.100,Het meren deel van de bevolking kan dus slechts f 1.000,tot f 1.500,aan huur uitgeven. Het gemiddeld bruto- weekinkomen was in 1959 f 93,93 en is nu f 148,75, in procenten van het inkomen werd aan huur betaald in 1959: 16,1% en in 1964: 13,2%. Men geeft dus een ge ringer deel van het huishoudbudget aan huur uit, om dat het inkomen wel gestegen is, maar de huren niet meegestegen zijn. Men moet een groter deel van zijn inkomen voor de huur over hebben, dan het geval is. Wat voor woningen komen nu de komende tijd klaar? Ik neem als voorbeeld de maisonettes van „Beter Wo nen" die in Huizum gebouwd worden; die hebben een huurniveau van f 139,plus opslagen, totaal ongeveer f 170,per maand, inclusief centrale verwarming. Als we er voor verwarming f 30,aftrekken blijft een huur. bedrag van f 140,per maand over; dit is per jaar f 1,680,of f 32,30 per week. Dat is 21,8% van het gemiddelde inkomen, terwijl als norm wordt gegeven 13,2%. Het percentage is dus ongeveer de helft te hoog, doch de huurbedragen mogen wel hoger zijn dan uit het normpercentage voortvloeit. De verhoging van het percentage van 16,1 in 1959 tot 21,8 thans is wel erg groot. Dit niveau zal in de komende tijd niet lager komen te liggen, gezien de bouwkosten b.v. van de wo ningen, gebouwd door de N.B.I. en door Intervam. Wat de woningen die Immofund zou bouwen, maar niet gaat bouwen, betreft, ligt het nog erger. Ik heb er dan ook geen spijt van, dat deze woningen niet gebouwd wor den. We hebben dan het verschil tussen een woning wetwoning en een premiebouwwoning nog, dat f 50, per maand bedraagt. De overheveling van bouwkosten, die naar onze stellige overtuiging in dit plan verwerkt is, is ook nogal beduidend. Exclusief c.v., kom ik voor dit type woning in de vrije sector, op een huurprijs van f 48,per week, terwijl de woning te vergelijken is met de woningwetwoningen die we gehad hebben. Met name voor de premiesector moeten we m.i. zoeken naar een andere weg, b.v. financiering zoals Patrimonium dat enkele jaren geleden in samenwerking met het be drijfsleven gedaan heeft, waarbij het bedrijfsleven een storting ineens vooruit deed, waardoor het renteniveau op een normale basis van 4 of 4 Vi gebracht werd. Iets dergelijks zou veel beter in de Leeuwarder situatie passen dan een bouw en financiering zoals Immofund waarschijnlijk gaat realiseren. Het is van belang, dat we ons hier eens op beraden. In het verleden hebben wij min of meer een kentering meegemaakt in het wo ningbouwbeleid. Medio 1964 was volgens de gegevens van het C.B.S. de kostprijs van een woning in de tra ditionele sector in Friesland f 17.410,In Leeuwarden hebben wij toen laten bouwen door „Beter Wonen" en „St. Joseph" de woningen, die de heer Heidinga nu nog bouwt, die f 15.800,kosten, dus wij zaten met f 1500,a f 1.700,beneden het landelijk niveau. Bij zonder gunstig. De systeembouw, die we toentertijd toespasten, kwam in Friesland gemiddeld op f 22.130, en in Leeuwarden op f 21.500,het landelijk gemid delde was toen echter f 17.480,dus veel lager. In de traditionele sector bouwden we dus aan de lage kant en in de systeembouw bevinden we ons in de hoogste groep. Vanaf 1964 hebben we consequent in de laatste sector doorgewerkt en ongeveer in dezelfde prijsklasse. Hebben wij in het verleden niet te veel gezien naar de volumetoewijzing, de meest arbeidsbesparende bouw methode en het tempo van uitvoering? Deze punten zijn wel van groot belang, doch zijn ze zo belangrijk dat zij het minder sociale beleid, dat nu aan de dag treedt, voldoende wettigen? Is daardoor niet het sociale aspect te veel vergeten? Wij hebben door de geschetste ontwikkeling de traditionele bouwsector afgedamd. Er wordt, wanneer het laatste project, wat nu onder han den is, afgewerkt is, niet meer in de traditionele sector gebouwd, terwijl het nu juist die sector is, die in het verleden bewezen heeft het huurniveau van Jan-met- de-pet te benaderen. Dat is een punt wat ons bijzonder hoog zit. Wat de volumetoewijzing betreft, deze is van af mei 1964 verruimd. Tot f 20.000,krijgt men extra volume. Men zou kunnen denken, dat verhoging van dat bedrag nu wel in de lucht zit. Voorts, kunnen we nu we voor systeembouw als van de N.B.I. 100% extra volume krijgen de traditionele bouw niet meer ruimte geven, juist omdat die zijn verdienste wel ter dege heeft gehad? En dan de arbeidsbesparing. Ar beidsbesparing heeft, naar onze mening, zowel bij de industriële bouw als bij systeembouw plaats. Bij de in dustriële bouw wordt veel arbeid tevoren in de fabriek verricht en daardoor werkt de kostenstijging ook in die sector door. Het is dus voor ons ten zeerste de vraag, of de arbeidsbesparing zoveel reliëf mag krijgen in ons beleid. Wat het tempo van de bouw aangaat, we hebben het voordeel gehad, dat we nu twee bouw- groepen naast elkaar hebben zien werken, n.l. het bouwproject „Beter Wonen" en St. Joseph met zijn 208 woningen en daarnaast dat van Intervam. De tradi tionele bouw blijkt nu beslist niet langer te duren dan de industriële bouw of de systeembouw. Bij de in dustriële bouw heeft men het nadeel, dat de voorberei dingen, vooral als het over grote kwantums gaat, zo veel tijd vergen. In Nederland wordt 7% van de totaal in aanbouw zijnde woningen in de industriële sector tot stand gebracht. Wanneer we ver boven dat percentage uitgaan, dan verstoren we de landelijke verhoudingen ook wel lichtelijk, dunkt me. Zouden B. en W. ons ook iets meer materiaal kunnen verstrekken? In de eerste plaats is ons woningbouwbeleid, naar onze mening, te weinig sociaal gericht. Ten tweede, moeten we plaat selijke aannemers, die bewezen hebben in staat te zijn tegen redelijke huren goed werk te kunnen leveren, niet de gelegenheid geven om te laten zien wat ze kunnen op het gebied van sociaal gericht bouwen? De jegens bepaalde aannemingsbedrijven aangegane verplichtin gen moeten uiteraard zo goed mogelijk worden nage komen. Laten we ons bepaald niet vastleggen bij de on derhandelingen met die nieuwe bouwmaatschappij uit Groningen, want misschien zouden wij uiteindelijk tot de conclusie komen, dat dit project voor ons niet wen selijk is, doch ons al zozeer hebben gebonden, dat we niet meer terug kunnen. De Raad heeft nooit eerder een stem gehad in deze onderhandelingen en het is voor ons bijzonder moeilijk om op een bepaald moment, terwijl er al zoveel werk geschied is, af te remmen. Tenslotte nog een korte opmerking. U weet, dat wij uitgaan van de belijdenis, dat God de souverein is over al wat geschapen is en dat het koningschap van Chris tus wereld en samenleving omspant en die belijdenis krijgt in deze dagen voor Kerstmis een bijzondere be tekenis, nu wij de geboorte van onze Heer Jezus her denken. Hij is reddend verschenen in de wereld van nood. Van deze belijdenis, die uiteindelijk ook zijn weer slag kan vinden in al onze gedragingen, niet alleen in ons privégedrag, maar ook in het politieke leven, menen wij niet te mogen zwijgen. Wij spreken er onze verheu genis over uit, dat wij het Kerstfeest mogen vieren bin nenkort en wij willen allen, die in het kader van onze Gemeente werkzaam zijn, een goed Kerstfeest toewen sen. Wij hopen, dat het het College gegeven mag zijn in het komende begrotingsjaar met Gods zegen haar werk te verrichten en in het bijzonder U, die de begrotings zitting voor de laatste keer meemaakt, wensen wij toe, dat het U ook in de komende tijd goed mag gaan. Mo-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 2