8
het tijdelijk in gebruik geven van gemeentegrond. Het
is achteraf gebleken, dat dit misschien een dubieus
punt was. In dit geval zal deze stalling daar niet
langer staan dan nodig is voor de uitbreiding van
het P.E.B.
De hear Santema: Yn de mem.f.a. stiet op bis. 45
dizze fraech: „Kunnen Burgemeester en Wethouders
mededelingen doen over het te stichten Gebouw voor
Schone Kunsten?" En as antwurd: „De plannen zijn
hiervoor nog in een t e vroeg stadium van voorbe
reiding." Mei foldwaning fornim ik, dat der yn elk
gefal al plannen binne. En, hoe fier as se ek noch fuort
binne, wy hawwe der dochs wol hwat bilang by, dat
wy der mei op de hichte brocht wurde. Wy sjogge ek
wol ris om üs hinne as riedsleden. En wy hearre ek
wol ris hwat. De hear Heidinga hat der niis bliken
fan jown. Sa is it my bikend wurden, dat der tocht
wurdt oan de Westertsjerke, dy't yn in steat fan for.
fal driget to reitsjen, as gebou foar „Schone Kunsten"
(op it eagenblik wit ik noch net in goede Fryske oer
setting; miskien helpt de Rie noch wol ris mei om
der in prachtich wurd foar to finen). Dy tsjerke stiet,
lyk as bikend is, op de Monumintelist. It soe yndied
in griis wêze, as dit gebou al hielendal forwaerleaze
waerd en by einbislüt tsjin de flakte gong. Hawwe
B. en W. harren gedachten ek by dit gebou bipaeld?
Kin dêroer nou noch net praet wurde, dan wol ik
my der ek wol by dellizze, mar ik woe dochs fan dizze
gelegenheit efkes gebrük meitsje om de oandacht op
dit gebou to fêstigjen.
De hear Tiekstra (weth.)Justermiddei hat myn
Kollega fan Soasiale Saken al efkes praet oer in ter
rein mei in bipaelde bistimming en doe is, mien ik,
troch him ek de namme neamd dy't de hear Santema
nou brükt. De hear Ten Brug koe dêr op dat stuit ek
gjin Frysk wurd foar fine.
Mei de hear Besier, nou Prokureur.Generael yn Den
Haech, doedestiids Prokureur.Generael yn Ljouwert,
fan it Bistjür fan de Stichting Gebouw voor Schone
Kunsten, hat der oerliz west oer de üntwikkeling fan
in soart konsertseale mei alles hwat der by heart; en
der is doe tocht oan in terrein yn de kontrijen fan
SpanjaerdsleaneRengersparkBlekerstrjitte. Dizze
soart dingen kostje natuerlik in slompe jild; fan
de baten moat men jin net in to oerdreaune foarstel-
ling meitsje. Se foroarsake nochal greate tokoarten
en dy moatte natuerlik op de iene of oare manear
dutsen wurde. Sokke tokoarten doar ik foar sommige
gemeenten wol op üngefear 5 ton per jier to skatten.
Wy hawwe in fémerk, dy't üs 8 ton per jier kostet en
dan kin men ek de konklüzje trekke, dat kij blykber
noch djürder binne as minsken; dat de kultuer noch
goedkeaper is as koufleis. En dat lit ik allegearre fier
der yn it midden, mar natuerlik kinne dizze kulturele
dingen yn de gemeentlike hüshalding net sa hurd eine.
En dêr komt dit by, dat Ljouwert in ridlik sealekom.
pleks hat yn de Harmony, al wit ek it bistjür dêrfan
seis wol, dat der wol it ien en it oar barre moat. Men
kin ek yn in oare rjochting tinke, byg.Is it net gaed-
lik om mekoar to helpen en byg. it kompleks fan de
Harmony to modernisearjen, mei help fan de Gemeen
te, sadat it foar de forskillende bihoeften geskikt is?
En dan soe it gebou fan de Skjinne Kunsten fan de
hear Santema ek op datselde plak torjochte komme.
De Westertsjerke hat yn dizzen nea yn 'e bineaming
west. Ik wit dêrfan blykber noch folie minder öf as
de hear Santema dêrfan grütsjen heard hat.
De heer Heetla: In de sectie heb ik gevraagd, of
het niet juist is, om de opname van krankzinnigen over
te brengen van de Secretarie naar de Dienst So
ciale Zaken. Dit heb ik al eens eerder gevraagd. Het
antwoord van B. en W. is nu, dat zij verwijzen naar
een besluit van 5 november 1962. Dat vind ik nu wel
aardig, maar het is nu drie jaar later, dat deze vraag
gesteld wordt in de sectie en ik had dus een ander
antwoord verwacht, nl. dat B. en W. iets meer gemoti
veerd hadden gezegd, waarom ze het niet juist achten,
dat dit werk bij Sociale Zaken hoort. Het is toch zo,
dat de rapportering geschiedt door de Dienst Sociale
Zaken. De huidige regeling is, volgens mij, minder
juist, nu de nieuwe Bijstandswet in werking is getre
den. Ik zou dus wllen vragen, hoe de huidige Wethou
der hier over denkt, want ik meen mij te herinneren,
dat bij de reorganisatie in 1962, de toenmalige Wet
houder het wel ongeveer met mij eens was. Er was
ook een deskundige commissie destijds, benoemd door
U, ik meen, dat daar ook de Wethouder van Sociale
Zaken en nog meer deskundigen van deze dienst in
zaten, die in dezelfde richting gingen, als ik nu ga.
Maar B. en W. zeiden toen, dat dit niet kon i.v.m per-
soneelsmoeilijkheden e.d. en de kwestie van onder
brenging.
De heer Ten Brug (weth.): Er is in 1962 gezegd:
Deze zaak zullen we bezien, wanneer de reorganisatie
van de dienst voltooid is. Dat was toen met de over
gang van het Maatschappelijk Hulpbetoon naar de
dienst. De reorganisatie is bijna voltooid, maar in
tussen is hierbij gekomen de inwerkingtreding van de
Algemene Bijstandswet in januari van dit jaar. Dat
heeft veel werk meegebracht, alsmede een hele om
schakeling, op diverse punten. Het antwoord moet zo
gelezen worden, dat er allerlei redenen zijn, die er voor
pleiten om deze zaak bij de dienst onder te brengen.
Het lijkt echter niet dienstig zulks thans reeds te doen.
Dit is een zaak, die inderdaad de aandacht van het
College behoudt.
De heer Visser: Over hoofdstuk XIV, geldlening.
Het is bekend, dat door de toenemende stroom van
obligatie-uitgiften, de kapitaalmarkt behoorlijk ont
wricht is. Nu heb ik in de sectievergadering een vraag
gesteld n.a.v. de Burgerzinlening, die, naar ik meen,
in november 1966 afgelost moet worden. Het antwoord
van B. en W. hierop gaat in de richting van een ver
vangende lening. Gaat deze gedachten in de richting
van een lening tegen inwisseling van oude stukken?
Dan zou ik er toch wel op aan willen dringen
om tijdig rond te zien, want ik meen te weten, dat
Leiden op het ogenblik in grote moeilijkheden gekomen
is. Wij herinneren ons ook, dat de lening, die de Bank
van Nederlandse Gemeenten gesloten heeft, bij lange
na niet voltekend is. Misschien zou de Wethouder
een en ander nog even kunnen toelichten.
De heer Tiekstra (weth.): Toen het antwoord op
deze vraag werd geformuleerd, mochten we nog uit
gaan van de situatie van het ogenblik, n.l. dat er een
leningsplafond was en dat er vrij geregeld aanbiedin.
gen voor vaste leningen kwamen. Op dat ogenblik was
de toenemende verkrapping op de kapitaalmarkt ook
aan het College bekend. Het verschil met nu is, dat de
centrale financiering de plaats heeft ingenomen van
de vroegere leningsplafondregelingen. Ik weet niet, of,
binnen de ons toegestane ruimte, de middelen aan
wezig zullen zijn om tot aflossing te komen. Ik wil
alleen wel dit zeggen, dat de ruimte, die wij tot op
heden beschikbaar hadden, deze verwachting wel toe
liet. Ik meen, dat een uitspraak over de ontwikkeling
van de kapitaalmarkt van nu tot over ongeveer een
jaar, van mij niet verwacht mag worden. Als deze cen
trale financiering er is, dan heeft het niet de minste
zin op het ogenblik te praten over een mogelijke obli
gatielening of iets dergelijks, afgezien van de vraag
of die kans van slagen heeft. Wij zijn op dit moment
aangewezen op de financiering vanwege de Bank van
Nederlandse Gemeenten.
De begroting van de Algemene Dienst wordt z.h.st.
overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld.
Punt 4 (bijlage no. 402).
De heer Heetla: Alhoewel onze fractie wel begrip
heeft voor het voorstel de grondbelasting te verhogen,
zijn we daar niet helemaal gerust op. De aantrekke
lijkheid om in Leeuwarden te wonen, wordt aller
minst bevorderd door allerlei belastingverhogingen. Nog
maar kort geleden hebben we hier de verhoging van
de erfpacht en de rioolbelasting gehad. Daar gaat nu
de straatbelasting achteraan. Ook de woningen worden
in Leeuwarden steeds duurder. De aantrekkelijk
heid om zich in Leeuwarden te vestigen is toch wel een
belangrijk punt en het overwegen waard, voordat wij
tot belastingverhoging overgaan.
De heer Kingma: Er is gisteren door de Wethouder
gezegd, dat, wanneer men allerlei voorzieningen wilde,
men dan ook de dekkingen daarvoor, die door het Col
lege zijn voorgesteld, moest aanvaarden. Ik ben het
daar niet helemaal mee eens. Door deze plaatselijke
belastingen en doordat elke gemeente in staat is, die
belastingen binnen zekere grenzen sterk te doen ver
schillen en zelfs nieuw in te voeren, krijgt men een
verschil in lastenverdeling over de verschillende ge.
meenten, welke de aantrekking van mensen, die we zo
graag willen in Leeuwarden, toch wel enigszins tegen
gaat t.o.v. andere gemeenten, die deze maatregel niet
zouden nemen. Daarom voelen wij meer voor een cen
trale heffing en daarna een verdeling over de gemeen
ten. Dat vind ik een belangrijk punt, en daarom ben
ik ook absoluut tegen deze plaatselijke belastingen.
De heer K. J. de Jong: Een korte opmerking. Is
het ook mogelijk, dat men bij de toekomstige aanpas
sing van deze straatbelasting ook de algemene lasten
verzwaring zelf een beetje in de gaten houdt Wij
hebben in 1964 een verhoging gehad en nu in 1966
weer een. Deze laatste twee verhogingen vormen sa
men ongeveer een verdubbeling van het niveau, dat
we in 1964 hadden. En dan heb ik de indruk, dat we
nu voorlopig een beetje piano.aan moeten, anders raakt
die straatbelasting, in verband met de gehele lasten
verzwaring toch wel een beetje buiten zijn proporties.
Er moeten dekkingsmiddelen zijn om deze begroting
sluitend te maken, maar ik zou graag willen, dat het
College met name dit aspect voor de toekomst nog eens
in de gaten houdt, zodat we een geleidelijke aanpas
sing krijgen bij het hele ontwikkelingsniveau.
Ik kan mij met dit voorstel wel verenigen, maar ik
zou wel graag willen, dat het College van de opmerking,
die ik gisteren gemaakt heb en ook van deze, nog
eens nota wil nemen.
De heer Tiekstra (weth.): De heer Heetla heeft ge
sproken over de aantrekkelijkheid van Leeuwarden als
woonstad, waarin hij ook de belastingheffing, die ge
hanteerd wordt, betrekt. Uiteraard zijn de aantrekke
lijkheden van zeer verscheiden aard. Wanneer men
praat over de aantrekkelijkheid van Leeuwarden als
woonstad, raakt men ook onmiddellijk het voorzienin-
genpeil, wat wij realiseren. En dan is bij dit voorzienin.
genpeil inbegrepen de verantwoordelijkheid van de
Raad, om ook daar waar nodig is, de moed te hebben
om eigen heffingen te verhogen. Als Leeuwarden zich
te dien aanzien exclusief zou gaan onderscheiden van
andere gemeenten, dan zou er reden zijn tot kritiek.
Maar dat is op het ogenblik in de totale ontwikke
ling bij verschillende gemeenten gezien bepaald niet
het geval. Ik heb de verwachting, dat gegeven het
beperkte instrumentarium, dat de Gemeenten ter be
schikking staat men hiermee ook nog wel eniger
mate zal moeten doorgaan. Ik druk mij voorzichtig
uit, er zullen misschien nog wel wat extreme maat
regelen nodig blijken.
De heer Kingma wil van de gemeentehuishouding
een complete filiaalhuishouding maken van die van de
Rijksoverheid. Dat lijkt mij de uiterste consequentie
van het betoog van de heer Kingma. Welnu, als wij
alleen maar de room willen, en de koffie, die wat bitter
is, daaronder zouden willen laten staan, dan vind ik
niets meer aan die koffie met room en evenmin aan
de eigen verantwoordelijkheid van de Raad. Ik kan me
dus bepaald niet voegen in de redenering van de heer
Kingma. Ik geloof, dat wij in de totale ontwikkeling van
de gemeentelijke huishoudingen zitten in een beweging
die wel een gelijkmatige trend vertoont.
De heer De Jong stelt terecht: Houdt bij het zoeken
naar dekkingsmogelijkheden voor de uitgaven die U
creëert, in relatie ook met de inkomsten uit anderen
hoofde, rekening met de trendmatige ontwikkeling.
Dat wil in wezen zeggen: Deel niet toe de stijging van
de uitgaven, waarvoor u zelf verantwoordelijkheid moet
nemen, aan één groep belastingplichtigen. Zoek de
spreidingsmogelijkheden, die hier aanwezig zijn uit.
In een reële bestuursverantwoordelijkheid moeten wij
op deze wijze te werk gaan. Dit ontlast ons natuurlijk
in geen enkel opzicht van de verantwoordelijkheid om
op tijd, zowel de behoefte aan eigen middelen, als de
noodzaak tot aanpassing van de geldende tarieven on
der ogen te zien.
De heer Heetla: De eigenaren van de woningen
moeten weer het gelag betalen. Dat hebben ze de
laatste tijd al voldoende gedaan. En ik zie de nood
zaak hiervan helemaal niet in met alle meevallers, die
we hadden de laatste jaren, en onze fractie zal hier
dan ook tegen stemmen.
De heer Tiekstra (weth.)Ik wil de onjuiste op
vatting bestrijden, als zou dit voorstel inhouden, dat
alleen de eigenaren van de woningen belast worden.
Een groot deel van de straatbelasting zal door de Ge
meente gedragen moeten worden en door de woning
bouwverenigingen etc. Ik geloof, dat het onjuist is om
te redeneren zoals de heer Heetla doet. En ik betreur
het ernstig, dat de Christelijk Historische fractie niet
achter dit voorstel staat.
Het voorstel wordt met 29 tegen 4 stemmen aange
nomen. Tegen stemden de heren Kingma, Santema,
Visser en Heetla.
De Voorzitter sluit de vergadering, om 16.50 uur.