3 sproken heeft, z o wil genotuleerd hebben, vind ik het best. Maar ik weet wel, wat de heer Van der Schaaf gezegd heeft. Dus als U er prijs op stelt, wil ik dat ook nog wel zeggen. (De Voorzitter: Nee, ik stel nergens prijs op. Ik vraag alleen maar hoe de notulen moeten luiden. Ik blijf van de inhoud van de notulen verder af. Ik ben zelfs niet eens voorzitter van die vergadering geweest. Het gaat mij alleen om de vraag, hoe zijn de meest juiste notuleringen te ver. krijgen.) De meest juiste notulering zou zijn, dat er in het betoog van Wethouder Van der Schaaf alsnog werd opgenomen, dat er in een vroegere vergadering ook een dergelijke kwestie aan de orde was geweest, die een aannemer betrof en dat ik daarop toen ook niet heb gereageerd. En daarop heb ik dus weer het woord gevraagd en heb gezegd, dat ik zelfs de minste schijn niet op mij zou willen laden, dat etc. zoals hier staat genotuleerd. Deze zin van Wethouder Van der Schaaf is uit dat stukje weggevallen, en daardoor heeft hetgeen ik daar zei, geen zin meer. Gaat dit uit het betoog van Wethouder Van der Schaaf weg, laat dan die andere twee dingen ook maar weg. (De Voor zitter: Dan lijkt het mij het beste, dat Uw bezwaar in de volgende notulen wordt opgenomen. Dit kunnen wij hier moeilijk even afhandelen.) Blz. 10, daar is de heer Klijnstra aan het woord en, als de heer Klijnstra ophoudt, dan zegt de Voorzitter: Mijnheer Heidinga, er komt nog een tweede instantie. Daar moet iets tus sen zitten. Dat kan niet anders, daar moest ik het woord gehad hebben. (De Voorzitter; Mijnheer Hei dinga, dat zal het geweest zijn.) Dan tenslotte op blz. 14. Ongeveer in het midden van de tweede kolom. Daar is de heer K. J. de Jong aan het woord. Dan staat er plotseling tussen: De heer Van der Schaaf (weth.): In het uitbreidingsplan is het precies zo omschreven. Deze woorden en degene die er op volgen, worden aan de heer Van der Schaaf toegeschreven. Deze woorden zijn echter gezegd door de heer K. J. de Jong. De heer Van der Schaaf houdt daar een heel lang betoog, waar hij het per se niet mee eens is. Nu lijkt het in de notulen precies of de heer Van der Schaaf gezegd heeft, wat de heer De Jong in werkelijkheid gezegd heeft. Dat waren mijn bezwaren tegen deze notulen. Met reserve t.a.v. deze drie punten worden de no tulen van de raadsvergadering van 7 juli 1965 vast gesteld. Punt 2. Sub A. Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub B. Deze rapporten worden voor kennisgeving aangeno men. Sub C t.e.m. F. Deze verzoeken worden in handen gesteld van B. en W. om preadvies. Sub G. Dit beroepschrift wordt in handen gesteld van B. en W. om preadvies. Sub H. De heer K. J. de Jong: Onder punt h staat het verzoek van de heer B. Peenstra, alhier, om in aan merking te mogen komen voor subsidie voor de bouw van een w.c. en een douche. Ik weet niet of de proce dure zich daartegen verzet, maar ik zou er de voorkeur aan geven, om dit voorstel met een preadvies erbij, hier weer te krijgen. Wanneer het echter zo is, dat wij er niets over te zeggen hebben, omdat dit automa tisch tot de competentie van B. en W. behoort, kan ik me daarmee verenigen, maar dan had ik van U graag de mededeling, op grond waarvan U dit zo wilt afdoen, zonder vermelding van Uw motieven. De Voorzitter: Ik kan U op dit moment niet zeg gen, mijnheer De Jong, of deze zaak uitsluitend ter competentie van B. en W. is dan wel van de Raad. Wanneer het uitsluitend gaat over de subsidiëring van deze sanitaire installaties, dan is het uitsluitend ter competentie van B. en W. en is het verder niet meer een zaak, die voor de Raad misschien in het algemeen van belang is, maar rechtens niet van belang. Mocht het anders zijn, dan komen wij met deze zaak bij de Raad terug. De heer K. J. de Jong: Deze man heeft, in overleg met zijn aannemer, een w.c. en een douche gebouwd en heeft subsidie aangevraagd, toen het eigenlijk al klaar was. Hij heeft een beetje kortsluiting met zijn aannemer gehad omtrent deze zaak en op grond daar van zou hij eigenlijk geen vergoeding krijgen. Wette, lijk voldoet hij misschien niet precies aan de termijnen, die daarvoor zijn gesteld, maar de man heeft te goe der trouw dit allemaal zo gedaan, en ik zou er geen bezwaar tegen hebben, deze man alsnog een tegemoet, koming te geven. Het maar af te laten doen, zonder dat we weten wat er gebeurt, vind ik onbevredigend. De man heeft een adres aan de Raad gestuurd. Dan wil ik ook wel graag weten wat er mee gebeurt. Willen B. en W. de hand nog eens over het hart strijken, zodat de rekwestrant alsnog onder die regeling mag vallen en die subsidie kan krijgen? Maar wanneer dit niet tot onze compe tentie hoort, zou ik zeggen: Dan handen eraf. De heer Van der Schaaf (weth.)Ik zou willen voorstellen, de brief, die B. en W. hierover doen uit gaan aan de heer Peenstra, inhoudende uiteraard de gronden waarop de beslissing genomen wordt, ter ken nisneming van de Raad in een volgende vergadering neer te leggen. Daarmee is de Raad dan dus in gelicht. (De heer K. J. de Jong; Tenzij U zegt, we willen dat alsnog doen.) Ja, uiteraard. De Voorzitter: Het zal toch eerst moeten vast staan hoe de zaak precies gelopen is en dat is al lang geleden. Er zal ook even nagekeken moeten worden, of inderdaad de Raad hier een taak heeft, want wan neer dit niet het geval is, geloof ik ook niet, dat het juist is, dat bezwaren van ingezetenen door de Raad tot zich genomen worden, want dan gaan we weer de regelen van het spel verdoezelen. Laat ik dus de heer De Jong dit toezeggen: Wij zullen dit bekijken en is het ook maar in de verste verte een zaak waarin de Raad toch competent is, dan komt zij bij de Raad terug. Dit verzoek wordt te rafdoening in handen van B. en W. gesteld. Sub I. Dit verzoek wordt in handen gesteld van B. en W. ter afdoening. Sub J. Deze mededeling wordt voor kennisgeving aange nomen. Punt 3a (bijlage no. 400). Voordracht: 1. C. IJsbrandij, alhier; 2. A. A. Renkema, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene sub I, met 32 stemmen. Punt 3b. Aanbeveling van de Commissie: 1. Mevrouw Mr. M. H. Dorhout-Suyling, alhier; 2. Mevrouw M. E. Kingma Boltjes-Wensinck, alhier; 3. Mevrouw Mr. E. Veder-Smit, alhier. Benoemd wordt de aanbevolene sub 1, met 32 stem men. Punt 3c. Aanbeveling van het College van Curatoren: 1. Ds. J. H. W. Sandijck, alhier; 2. Ds. A. van der Klaauw, alhier. Benoemd wordt Ds. J. H. W. Sandijck, met 32 stem men. Het stembureau vormden de heren Klijnstra en Visser. De Voorzitter: Er is een kleine onregelmatigheid bij deze stemming geconstateerd. Er zijn n.l. 32 stem brieven ingeleverd, zoals het laatst aan de raadsleden zjjn toegestuurd en er zijn twee stembrieven ingele verd van de voorgaande redactie. Deze moet ik dus buiten beschouwing laten. Volgens de lijst hadden er 33 ingeleverd moeten zijn. Er zijn 32 goede ingeleverd en die twee andere waren samengevoegd. Dat zou dus samen de 33ste zijn geweest. De 32 volgens de laatste redactie geven geen enkele verandering of doorhaling te kennen en dat is uiteraard de meerderheid, zodat ik zou willen voorstellen de stemming als geldig te be schouwen en de onder de verschillende letters van 3 voorgedragenen als benoemd te beschouwen. Punten 4 t/m 7 (bijlagen nos. 413, 412, 397 en 393). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijlage no. 411). De heer Heidinga: Het is mij opgevallen, dat er op de schetsjes, die bij de uitgifte of verkoop ter inzage lagen bij de stukken, één perceel was, dat niet hele maal doorliep tot het water, en de andere twee wel. Ik zou gaarne weten wat voor oorzaak dat heeft. De Voorzitter: Ik kan U wel een uitleg over de situatie geven. De zaak is deze, dat langs het Van Harinxmakanaal de Provincie zich de eigendom voor behouden heeft van een strook grond langs de oever, die naar de binnenzijde toe begrensd wordt door een rechte lijn. En als op tekeningen die lijn kromgetrok ken is, dan moet dat de één of andere vergissing zijn. Behalve dit is er nog een andere mogelijkheid. Bij één van die percelen loopt een sloot scheef in het terrein en daarom kan die lijn een andere richting gekregen hebben. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 8a (bijlage no. 415). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 9 (bijlage no. 384). De heer Bootsma: Met dit voorstel is het naar mijn gevoelen een beetje een vreemde geschiedenis en dit is in de vorige raadsvergadering ook al min of meer door de heer Jellema naar voren gebracht. Het is n.l. zo, dat indertijd in de Commissie voor de Openbare Wer ken een keer een situatietekening op tafel gelegen heeft, waarbij dan de mogelijkheid van plaatsing van dit gebouw voor de Openbare Leeszaal en Bibliotheek als één mogelijkheid werd gezien met daarnaast inder tijd nog twee alternatieve plannen. Het plan, zoals het nu in feite aangeboden wordt, is louter het afstaan in erfpacht van een gedeelte van het Oldehoofsterkerk- hof, waar inderdaad dan straks wel een gebouw zal moeten verrijzen. Maar destijds heeft de commissie als haar mening uitgesproken, dat dit niet de meest ge wenste oplossing zou zijn. Nu plotseling komt het voor stel naar voren om deze grond in erfpacht af te staan t.b.v. de bouw van de Openbare Leeszaal en Biblio theek. Ik zal de laatste zijn om het nut en de betekenis van deze instelling voor onze gemeente, onze stad en allicht ook verdere omgeving te betwisten; integendeel. Ik geloof, dat we er allemaal de hoogste prijs op zullen stellen om deze instelling een waardige huisvesting te kunnen verschaffen. Maar dat dit nu precies moet gaan gebeuren op het Oldehoofsterkerkhof, zal toch voor velen van ons moeilijk te verteren zijn. Nog niet zo lang geleden hebben wij in deze Raad het plan voor de binnenstad, zij het dan in hoofdlijnen, vastgesteld. Bij dit plan was er geen sprake van een verdere bebouwing van het Oldehoofsterkerkhof. Con form de toezegging in de vorige raadsvergadering is Uwerzijds gezorgd voor een maquette hier in de zaal en ik geloof, dat wij als Raad daar zeker erkentelijk voor moeten zijn. Dit maakt voor velen van ons de beoordeling gemakkelijker. Men kan zich hierdoor een beter beeld vormen, maar als men het goed wil zien, moet men van ooghoogte boven straatniveau gaan be kijken wat eigenlijk het beeld van de Oldehove, „de Aldehou", in dit geheel zou kunnen zijn. De bezwaren van de alternatieve mogelijkheden zou ik graag willen vernemen. In de maquette is één van de toentertijd ontwikkelde alternatieven aangegeven. Dat is n.l. dat verste blok, dat aan de Groeneweg schuin tegenover de Fryske Akademy ligt, geheel gelijk van afmetingen en van vorm als het gebouw, zoals het op het ogenblik in het plan aangegeven is. De bezwaren daartegen zijn wel intern bij ons bekend, maar ik zou toch graag daaromtrent nog een nadere toelichting willen hebben. Het gaat hier tenslotte om een beslis sing die niet is voor het moment, maar die in elk ge val meer dan een mensenleeftijd hier zal worden ge handhaafd. En wanneer het daarom gaat, geloof ik, dat wij ons ook terdege moeten bezinnen op het idee dat ons voor ogen staat met dit plein. Wanneer ik het zo bezie, dan is er aan de zuidkant, tegen het gebouw van de Algemeene Friesche, gedacht aan een aantal parkeerplaatsen, al of niet door een blauwe lijn omzoomd, in elk geval wel onder de bo men; of het parkeren onder bomen aantrekkelijk is of niet. Maar dat gedeelte van het plein is niet het meest in opspraak. Die bomen staan daar nu min of meer als camouflage, zou ik haast zeggen, voor de wand die daarachter schuil gaat en ook min of meer om de om lijning van het resterende gedeelte; dat is tenslotte het gedeelte, dat sterkere relatie zal moeten houden met de Oldehove, de plaats dus, waar ook Pieter Jelles Troel stra eenzaam en verlaten staat. Over de bestemming van dit gedeelte zou ik graag iets naders van het College willen vernemen. Wanneer men nu dit bouwblok in de proporties ziet zoals het hier staat, zou men kunnen vragen of de Oldehove daar nog wel behoorlijk boven uit steekt. Wat gaat er in de toekomst met deze gebouwen ge beuren? Vaak is er in dergelijke inrichtingen op een bepaald moment toch ruimte te weinig. Dan moet men en dan wil men uitbreiden en, als we er van uitgaan, dat de oppervlakte van het terrein met deze bebouwing tot het uiterste is teruggebracht, dan is er maar één mogelijkheid en dat is omhoog. Over de nieuwe Pro vinciale Bibliotheek heb ik zelfs al een stem horen op gaan in die richting. En dan wordt het toch benau wend om bebouwingen in deze omvang en voor deze doeleinden zonder meer te accepteren in deze omge ving. Ik zou dus concreet willen vragen wat men zich voor ogen stelt t.a.v. de bestemming van het resteren de gedeelte buiten de parkeerplaatsen, wat de bezwa ren zijn tegen het indertijd aan de commissie voorge legde alternatieve plan en hoe het College t.a.v. de mogelijkheden, die allicht in de toekomst gevraagd zullen worden voor uitbreiding van deze inrichting, denkt. De heer Heidinga: Allereerst wil ik mij aansluiten bij hetgeen de heer Bootsma voor mij gezegd heeft, dat het ons niet prettig aandoet om nu, terwijl wij zo kort geleden het stadssaneringsplan hebben vastgesteld, al op zo'n vrij ingrijpende wijze daarvan af te wij ken. Ik kan me nog herinneren, dat er bebouwing aan wezig was op het Oldehoofsterkerkhof. Indertijd heeft daar de schippersschool gestaan en er heeft nog een gemeenteschool gestaan. Die is later afgebroken en van die afbraak is toen een paviljoen bij de Kleine Wielen gemaakt. Maar nu we in die buurt aan het sa neren geweest zijn, is daar zo in de loop van de jaren, een aardig plein ontstaan en wij zijn er nog eigenlijk niet aan toe, om nu zo maar een stuk van het plein, nu het eigenlijk zijn definitieve afwerking en inrich ting heeft gekregen, af te staan en daar een vrij pom peus gebouw te stichten. Op de ene hoek staat de Pro vinciale Bibliotheek, zouden we dan op de andere hoek van het plein een gebouw stichten, dat ongeveer half zo groot is als de Provinciale Bibliotheek? Ik geloof, dat wij in Leeuwarden, in de gunstige omstandigheid zijn, dat wij enkele heel mooie pleinen hebben. Wij moeten daar zuinig mee zijn en slechts in uiterste nood zaak er toe overgaan om gedeelten van die pleinen vrij te geven voor bebouwing. Wij vragen ons dus af, of er niet een andere en betere mogelijkheid is. Naar onze mening is die er zeker. Wij hebben in het stadssane ringsplan ruimte geprojecteerd voor die beide gebou wen. Nu is er, meen ik, vroeger gedacht, dat de plaats,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 2