12 13 hebben kennnelijk de bedoeling om op de Tweebaks- markt panden aan te kopen, om op deze manier ruimte voor de Provinciale Diensten te scheppen. Vanuit Pro vinciale Staten weet ik niets anders, dan dat er ook gezocht wordt naar een terrein waar een nieuw Pro vinciehuis gebouwd zou kunnen worden. Als die lijn zou worden aangehouden, is de hele opzet, waar we nu van uitgaan, van de baan. Dus ook die extra premie van f 100.000,Bovendien, daar moet door Provin ciale Staten nog over beslist worden. Dus die premie is niet iets waar we nu bij de besluitvorming al sterk rekening mee moeten houden. Ik vind niet, dat wij een beslissing moeten nemen op grond van deze termijn kwestie, waar nog zoveel subjectieve kanten aan zit ten. Ik zal deze plaats dan ook niet voor de Open bare Leeszaal kunnen bestemmen en zal dus Uw voor stel mijn steun niet kunnen geven. De heer K. J. de Jong: Ik heb er alle begrip voor, dat het Bestuur van de Openbare Bibliotheek juist deze plaats gevraagd heeft. Het is voor de bibliotheek een prachtige plaats, om haar werk te kunnen doen en om de mensen ook tot zich te trekken. Maar ik maak mij toch sterk, dat, wanneer het bestuur hier geweest zou zijn en gehoord zou hebben, hoeveel be. zwaren uit haast alle fracties tegen deze plaats aan gevoerd zijn, men toch tot de conclusie moet komen, dat dit eigenlijk geen haalbare kaart is. Daar staat tegenover, dat hier bepaalde belangen in het spel zijn, die ik niet zonder meer wil bagatelliseren, zoals hier mis schien gedaan wordt. De kwestie van die f 500.000, die hiermee gemoeid is, spreekt mij wel aan. Daar zou ik niet direct een streep door willen halen. Dit telt bij de besluitvorming terdege mee. Er is zojuist, in eerste instantie, met name door de heer Heidinga, ge steld: „Is het niet mogelijk, dat die beide gebouwen, Rijksarchief en Openbare Leeszaal gaan wisselen?". Er is door' de meerderheid van het College gezegd, dat men niet vrij was. Maar we zijn wèl vrij. Wij hebben nooit zo'n bestemming aanvaard, in die zin, dat het Rijksarchief daar per se moet komen. Wij zijn evengoed vrij, om het niet op het Oldehoofsterkerkhof te zetten. Ook al heeft men als meerderheid in het College daar ook wel bepaalde suggesties voor ge daan. Naar mijn mening zouden we een oplossing voor het alternatief moeten zoeken door alsnog het Rijk voor te stellen, het Rijksarchief te plaatsen aan het Tournooiveld. Dan zouden veel bezwaren worden on dervangen. Wat de tijdsfactor betreft, hebben wij dan helemaal geen moeilijkheden. Wij raken geen kleuter school en geen belastinggebouw. Zowel wat de diepte, als de breedte betreft, geeft deze plaats veel meer moge lijkheden. Die f 500.000,kunnen we dan direct reali seren. Wij hebben dan de Openbare Bibliotheek in de onmiddellijke nabijheid van de Provinciale Bibliotheek. Dit zijn dus zoveel positieve punten tegenover het ar gument, dat B. en W. niet vrij zouden zijn. B. en W. zijn gebonden aan de toestemming van de Raad en deze kan altijd zeggen: „Die toestemming geven wij niet." Als wij straks de toestemming aan de meerderheid van het College weigeren, om het gebouw te plaatsen op het Oldehoofsterkerkhof, zou ik zeggen: zoek het nog eens in die richting. Bovendien, wanneer de meer des kundigen in ons midden zeggen, dat dit wisselen een verfraaiing van de noordkant zou betekenen, twee grotere gebouwen met een kleiner daartussen dan spreekt mij dat wel aan. Voor de uitbreiding van de radio- en t.v.-studio is dan ook meer ruimte door de mindere diepte van de Openbare Bibliotheek. Onder zoekt U dit alternatief nog eens. U voelt wel, dat de stemming in de Raad niet zodanig is, dat hij een ge bouw op het Oldehoofsterkerkhof wil laten plaatsen. Wanneer U het voorstel zou intrekken, zou ik dit voorstel graag terugzien, nadat U deze mogelijkheid onderzocht heeft. Ik heb de indruk, dat we dit beter een keer kunnen uitstellen. Als we moeten stemmen, worden we onder druk geplaatst, die bepaalde leden van de Raad misschien doet zeggen: „Nou, dan doen we dat maar niet." De heer Balt: De heer Tiekstra heeft nogal sterk de nadruk gelegd op die pleinwanden. Toen ik de oost kant van het plein bezag, was ik eerst nog bang, dat er misschien nog een gebouw naast zou moeten. Nu heeft U al gezegd, dat daar geen sprake van is, maar dan zou ik zeggen: plaats dat gebouw daar niet en zet er wat meer boompjes neer. Dan hebben we een pleinwand. De heer Venema: Ik heb verschillende stemmen be luisterd vanavond, die zeiden: „Het neemt te veel ruimte weg." Het is een soort blokkendoos, als je het zo ziet, van ongeveer 32 bij 22 m. Als het nu moge lijk is, om er b.v. 45 bij 12 m van te maken, neemt het minder plaats in. Het gaat immers om de plein, wandbekleding. Misschien kan de Wethouder daar wel iets van zeggen. De heer Heetla: Om een misverstand te voorkome kan ik U zeggen, dat de heer Visser en ik ons acht de heer Jellema geschaard hebben, n.a.v. zijn beto' op de vorige raadsvergadering. Wij waren met nan belangstellend naar wat de heren Bootsma en Heidin ga over deze kwestie zouden zeggen, omdat wij van mening waren, dat dezen in de Raad toch wel de meest bevoegde mensen waren om over deze zaak te oor delen. Na hetgeen we hier vanavond gehoord hebben, blijven wij bij ons standpunt. Wij zullen daarom tegen dit voorstel stemmen. De heer Visser en ik sluiten ons geheel aan bij het betoog van de heer Spiekhout. De heer Van der Schaaf (weth.)Ik ben het van harte eens met die raadsleden, die zeggen, dat er door deze creatie geen goede oostwand wordt gemaakt. In de tweede plaats wil ik onderstrepen hetgeen de heer Bootsma heeft gezegd, dat ik niet het gevoel heb, ten onrechte deze zaak in consultatieve vorm aan de Commissie voor de Openbare Werken te hebben voorgelegd. Ten slotte wil ik verklaren, dat ik, na afwijzing van dit meerderheidsvoorstel, met de Wethouder van On derwijs gaarne de uiterste krachten wil inspannen, om te zoeken naar een oplossing die èn uit het oogpunt van onderwijs èn van de Openbare Leeszaal, bevredi gend is. De heer Tiekstra (weth.): Ik heb er behoefte aan, al was het alleen maar om de persoonlijke verhoudin gen, om even op het betoog van de heer Bootsma te rug te komen. Ik geloof n.l„ dat wij elkaar niet hebben begrepen. Of de heer Bootsma mij niet öf ik de heer Bootsma niet, toen hij in eerste instantie sprak. De heer Bootsma heeft n.l. de woorden „vreemde ge schiedenis" gebruikt. Ik heb daaruit geconcludeerd, dat de heer Bootsma zich als raadslid, m.b.t. dit voor stel, in een minder prettige positie dacht te bevinden. Ik heb juist door de toelichting, die ik heb gegeven, willen onderstrepen, dat ik voor dat gevoel begrip had. De Raad kon niet zelfstandig, in volledige vrijheid en zonder enige dwang, discussiëren en een beslissing ne men over de vorm van de wanden en de situering van allerhande gebouwen op deze plaats. Ik hoop, dat de heer Bootsma dit, nu het met zoveel woorden uitge drukt is, wil aanvaarden. Mijnheer Bootsma heeft nog een heel concrete vraag gesteld. De vraag n.l.Hoe staat het met het overleg met de bodediensten, wat be treft de ontruiming van het Oldehoofsterkerkhof? Deze kan ik kort beantwoorden: Er is een termijn gesteld tot 1 september 1966. De heer Heidinga heeft mij ernaar gevraagd, wat de inhoud was van mijn woorden: „Hieraan geen mede werking verlenen." Als ik zeg hieraan geen medewer king te verlenen, dan betekent dit: geen steun aan een eventueel voorstel om het alternatief-plan op de plaats, daarin genoemd, te realiseren. Als dat voorstel zou zijn aangenomen, zou ik echter mijn uiterste best doen voor de realisering daarvan. Een enkele opmerking nog over hetgeen de heer Heidinga heeft gezegd m.b.t. de Alge- meene Friesche. Het is, dacht ik, wel bekend, dat de Al- gemeene Friesche voortdurend bezig is, in de omgeving van het Burmaniahuis zich eigendommen te verwerven. Het lijkt mij onwaarschijnlijk, dat deze maatschappij dit doet, omdat ze zoveel plezier aan die eigendommen beleeft, uit beleggingsoogpunt, verhuur en exploitatie en zo wat meer. Het ligt wel in de reden om te veron derstellen, dat men dit doet om ter plaatse uitbreiding te realiseren, maar de plannen daaromtrent ken ik niet. Mijn bezwaren tegen de plaats volgens het alternatief plan blijven volledig overeind staan. Ik meen, dat ik de plicht heb de Raad te waarschuwen voor veronder stellingen, die niet gerealiseerd zullen kunnen worden. Ik mag de termijn voor de verwijdering van de kleu. terschool, niet gemakkelijker voorstellen, dan deze is. Mijn ervaring leert mij, dat het eerder tegenvalt, dan omgekeerd. In het College is uit en ter na gediscussieerd over de uiteindelijke vorm van het Oldehoofsterkerk hof en ook over de wanden van het plein. Als we op de maquette de Openbare Leeszaal en ook de bomen verwijderen, zien we de wand van dat plein, zoals het nu is. Ik heb t.a.v. deze wand gezegd, dat het onwaar schijnlijk is, dat wij zelfs d.m.v. stedebouwkundige maat- •egelen er aan kunnen komen. Het is natuurlijk niet tij voorbaat onmogelijk, maar het lijkt mij onwaar, „jhijnlijk, dat dit op korte termijn zou gebeuren. Wij jouden er eventueel wel aan kunnen komen, als wij ^aar over de mogelijkheid zouden beschikken om tot onteigening te geraken. Ik heb wel begrepen, dat men in de Raad bezorgd is over die pleinwand. Tegelijkertijd wil ik de Raad vragen, of hij mede in aanmerking wil nemen de mogelijkheid om en dan kom ik bij de heer Venema terecht na te gaan in hoeverre het mogelijk is, hier tot een moderne wand te komen zon der de ruimtelijke werking van het plein te verstoren. Een mogelijke onjuistheid moet ik nog wegnemen. Het is niet de bedoeling, dat ook het Gemeente-archief naar de omgeving van het Oldehoofsterkerkhof zou ver huizen. Het is de Raad, hoop ik, wel duidelijk gewor den, dat er uiteraard ook andere alternatieven zijn. Een onderzoek hiernaar zou tot resultaat hebben, dat hier door de realisering op de lange baan zou worden ge schoven. Dit kan natuurlijk ernstige risico's voor de Openbare Bibliotheek inhouden. Wij zullen bij onze overwegingen ook met deze risico's terdege rekening hebben te houden. Ik dacht, dat dit ook de gedachtengang in het be toog van de heer K. J. de Jong is geweest. De Voorzitter: Het alternatief, dat de heer K. J. de Jong mogelijk acht, is in wezen toch niet aanwezig, omdat dit Rijksarchief wel degelijk afhankelijk is van het verdwijnen van het belastingkantoor. (De heer K. J. de Jong: Ik stel het niet voor, ik suggereer al leen maar.) Dit belastingkantoor staat op een deel van het bouwterrein, dat dan nodig zou zijn en dat belas tingkantoor kan niet eerder verdwijnen dan nadat het nieuwe Rijksadministratiekantoor klaar is. Bovendien heeft het Rijksarchief ook belang bij de nabijheid van de Provinciale Bibliotheek en U hebt van de heer Tiekstra gehoord, dat er dan voor het Rijksarchief geen aanvaardbare mogelijkheid aanwezig is, omdat de beide scholen gedurende een vrij belangrijk aantal jaren niet kunnen worden prijsgegeven. Die hebben een andere bestemming. (De heer K. J. de Jong: Het Rijksafchief kan eventueel blijven zitten waar het zit. Beter dan de Openbare Bibliotheek. Dus het tijdvak speelt tegenover het Rijksarchief niet mee. En wan neer er dus geswitched wordt, hebben wij met die tijds factor geen moeite.) (De hear Santema: Jimme moas. ten witte hoe graech wy der üt wolle.) Er is van de kant van de meerderheid doorlopend gesteld, dat af gezien van de financiële kant van de zaak, voorop staat het belang van de lectuurvoorziening. Ik kan mij volledig bij de heer Santema aansluiten. Voor ieder, die zich even in de materie verdiept, is het wel duidelijk, dat het van bijzonder groot belang is, dat bibliotheken, die voor elkaar een aanvullende werking hebben, zo dicht mogelijk in eikaars nabijheid moeten staan. En de positie is dus zo, dat wanneer de Raad niet bereid is om het voorstel van de meerderheid te aanvaarden, de plannen voor de bouw van een nieuw hoofdgebouw van de Openbare Bibliotheek tot in leng te van jaren van de baan zijn. Als de Raad deze ver antwoordelijkheid wil aanvaarden, is dat inderdaad een zaak van de Raad. Maar ik wil heel duidelijk stellen, dat dit het gevolg zal zijn van het verwerpen van dit voorstel van de meerderheid, omdat er maandenlang naar alternatieven gezocht is, die er realiter niet zijn. De heer Tiekstra (weth.): De Raad is blijkbaar niet van zins, in grote meerderheid dit plan te aanvaarden. Er is ook gezegd: „College, neemt U dit voorstel nog eens terug en bestudeert U nog eens zeer gedetailleerd de mogelijkheid van alternatieven en de vraag op welke termijn deze alternatieven eventueel kunnen worden gerealiseerd." De heer Van der Schaaf heeft daarbij gezegd, meen ik: „Welnu, laten wij hij en ik dat nog eens samen bekijken." Ik ben bereid deze suggestie te volgen, als de Raad B. en W. vraagt dit voorstel terug te nemen. (De heer Spiekhout: Ge beurt hetzelfde als het voorstel wordt afgestemd?) Als het voorstel wordt afgestemd, zijn alle mogelijkheden van de baan en kunnen uitsluitend alternatieven wor den onderzocht. De heer Spiekhout: Pardon, dan is er één moge. lijkheid afgesloten, n.l. op dit plein. Ik vraag naar de interpretatie van wat de Wethouder gezegd heeft. Be tekent hetgeen de Wethouder zei, dat het College dit plan als van de baan beschouwd en daarop niet meer terug komt, of betekent dit, dat men er toch mee terug kan komen. Want ik dacht, dat het voor de duidelijkheid dan toch maar beter was, dat U de me ning van de Raad vroeg. De heer Vellenga: Dat bedoelt de heer De Jong niet. Deze zegt: „Probeer een oplossing te vinden." De Voorzitter: Laat de Raad dan ook maar zijn eigen verantwoordelijkheid nemen, dat lijkt mij verre weg het beste. De heer Pols (weth.)Voordat U tot stemming overgaat, wil ik toch nog even iets zeggen. De Voorzitter: De heer Pols heeft nog behoefte aan een stern-motivering. De heer Pols (weth.): Er is de hele avond gespro ken over een meerderheid en als ik uitgesproken ben is die meerderheid er nog. Na alles wat vanavond ge zegd is, wil ik U wel vertellen, dat ik sinds maandag, toen ik die maquette heb gezien, ben gaan twijfelen. Wij doen niets aan de camouflering van die wand, die we in het College toch uitgesproken slecht genoemd hebben. Ik had verwacht, dat het gebouw langer ge rekt en smaller zou zijn. Dit en datgene, wat de heer Bootsma heeft gezegd, heeft mij doen besluiten, om als het tot stemming komt, tegen dit plan te stemmen. De Voorzitter: Wij zullen tot stemming over dit meerderheidsvoorstel overgaan. Het voorstel wordt verworpen met 29 tegen 4 stem men. Voor stemden de heren Engels, Santema, Ten Brug en Tiekstra. De heer Engels verlaat de vergadering. Punten 10 en 11 (bijlagen nos. 395 en 398). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 409). De heer Weide: Ik wil beginnen om mijn verheuge nis uit te spreken, dat wij op het sportcomplex „Cam- buur" er weer een half-verhard oefenveldje bij gekregen hebben. (De Voorzitter: Het moet nog komen.) Dat zal wel gebeuren. Mijn vraag is deze: Ik krijg de in druk uit de aanbiedingsbrief, dat de voetbalverenigin. gen Frisia en Leeuwarden beide, samen met totaal on geveer 600 actieve voetballers, gebruik moeten maken van dit ene veldje, en dat sportclub „Cambuur", met ongeveer 45 voetballers, alleen gebruik maakt van het andere. Wanneer mijn veronderstelling juist is, zie ik hier niets anders dan een sterke bevoorrechting van de sportclub „Cambuur". Hier heb ik toch wel bezwaar tegen. De heer Tiekstra (weth.)In het midden latende of de aantallen, die de heer Weide genoemd heeft, kloppen, moet ik zeggen, dat z'n veronderstel ling wel juist is. Ik dacht, dat het ook aan iemand, die op dit terrein enigermate deskundig is, wel duide lijk is, dat de trainingsschema's, die gehanteerd wor den bij het betaalde voetbal, heel anders zijn dan die, welke gehanteerd worden bij het amateurvoetbal. Dit is één van de markante verschillen tussen deze twee vormen van het edele voetbalspel.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 7