12 13 s to dering geweest, waar het bestuur van Cambuur ope ning van zaken heeft gegeven. Als men nu in de krant leest, dat men van plan is een sportschool te stichten en daarin 30 jongen van 10 tot 12 jaar, 15 van 13 tot 15 en 15 van 16 tot 18 jaar op te nemen, dan geloof ik, dat wij hier in een richting gaan, die bedenkelijke kan ten heeft. Die zaak van de sportschool moet nog eens van alle kanten bekeken worden en de Gemeenteraad moet niet zonder meer mee gaan in dit subsidiebeleid. Hier speelt nog een andere zaak in mee, waar de heer Keuning ook een opmerking over heeft gemaakt, dat is hoe de K.N.V.B. hier tegenover staat. Een insider heeft mij meegedeeld, dat er bij de K.N.V.B. omtrent de plannen, die hier in Leeuwarden bestaan, niets be kend is. Cambuur probeert via een omweggetje, door het weer in het leven roepen van een amateurvereni ging, een jeugdafdeling te stichten en gaat daarmee eigenlijk categorisch in tegen de afspraken, die enige jaren geleden zijn gemaakt, toen de vereniging Leeu warden zich moest ontdoen van de betaalde sectie. Ik geloof, dat deze zaak nog heel wat beroering in onze amateuristische verenigingen hier met zich mee zal brengen. Wanneer men via een amateurver eniging opnieuw wil proberen, een bepaalde status te geven aan deze sportschool, dan strijkt men de ama teurclubs toch wel op een bijzondere wijze tegen de haren in. Ik zou er daarom voor willen pleiten, dat derde punt uit het voorstel van Uw College terug te nemen en niet mee te werken aan de subsidieverstrek king voor deze sportschool en eventueel in overleg met de eigen dienst voor de Sport en Recreatie, met de Nationale Sportfederatie en met de K.N.V.B. een on derzoek in te stellen omtrent de vraagstukken, die het stichten van een dergelijke sportschool met zich mee brengt. En in dit onderzoek zou ik met name betrok ken willen zien de vraag, in hoeverre het verantwoord is kinderen van 10 jaar nü al in de sfeer van de be taalde beroepssport te betrekken. Ik zie hier grote gevaren in liggen en ik zou er ook voor willen pleiten, een psycholoog hierbij in te schakelen. De heer Kanistra: Ik heb het eigenlijk heel moeilijk met dit voorstel. Door hetgeen de heer De Jong heeft gezegd, ben ik van voorstander, eigenlijk tegenstander geworden van dit voorstel. Ik heb deze week ook de stukken in het Friesch Dagblad gelezen en toen ben ik overtuigd geworden, dat ik niet de enige was, die angst had voor die sportschool, want deskundige mensen hebben hun mening gegeven en dezen bleken zeer ge reserveerd te zijn t.o.v. die school. Ik heb helemaal geen behoefte over de motie Heetla-Visser te spreken, want ik meen, dat die geen oplossing geeft. Het gaat hier om het voorstel. Wanneer dit voorstel onverhoopt zou worden aangenomen, dan is het voor mij toch heel belangrijk, dat we precies weten wat onder de vaste kosten wordt verstaan. B. en W. hebben dat omschre ven in de raadsbrief op pagina 2 onder a, b en c. De formulering in dat ontwerpbesluit laat echter de mo gelijkheid open, dat dit later door B. en W. en buiten mede-oordelen van de Raad wordt uitgebreid. Dit nu zou ik willen voorkomen, door in het ontwerpbesluit onder II, onder de punten 1, 2 en 3 achter het woord „goedgekeurde" in te vullen: „en in de raadsbrief van 14 februari 1966, onder a, b en c. vermelde", zodat de tekst wordt: een bedrag gelijk aan x procent van de door B. en W. goedgekeurde en in de raadsbrief van 14-2.'66, onder a, b en c vermelde vaste kosten van de Stichting, in dat tijdvak." Zelfs dan nog wil ik op merken, dat het mij van belang lijkt, dat B. en W. de stichting laten weten, dat men bereid is in iedere ver hoging van personeelslasten, de vaste vergoedingen en de kosten wegens rente en aflossing te subsidiëren, in dien niet van te voren overleg met B. en W. heeft plaatsgevonden. De hear Klijnstra: Cambuur is gjin gemeentlike fuotbalsaek. Ik bin it foar in great part wol iens mei de wurden fan de hear De Jong. De bidriuwen en de partikulieren hawwe it sitte litten. Der waerd in protte fan forwachte en ik nim oan, dat de Sportstifting Cam buur syn bést wol dien hat om safolle mooglik jild by inoar to krijen. Ik haw der neat fan fornommen, dat men hüs oan hüs de minsken bisocht hat, mar ik nim oan, dat men op in oare manear syn bést wol dien hat. De minsken hawwe it sitte litten. Dat bitsjut, dat de bidriuwen en de partikulieren hjir net foldwaende foar fiele. Dit hat fan gefolgen, dat wy, nei myn bitinken, hjir net sokke öfgryslik greate bidragen yn stekke kinne. In fuotbalskoalle, hwer't sa't ik hear al bern fan tsien jier oan meidwaen moatte, jowt wol to tinken. It bitelle fuotbaljen griist üs sünder mear oan. Us lytse fraksje doart de forantwurdlikens foar dizze bidragen net oan. Ek net omt wy net witte hwer't de gemeente foar komt to stean. It is mienskipsjild, dat hjir ütjown wurdt en wy binne dan ek fan bitinken dat wy hjirre net oan meidwaen meije. De heer Van der Veen: Het lijkt mij, dat wij de plannen, die hier liggen, niet ingewikkelder moeten maken dan ze al zijn. Het College heeft in het voor stel gesproken over een voetbalschool, als methode, maar ik geloof, dat dit niet het punt is, waar de Raad zich op dit moment zorgen over moet maken. Ik heb zo de indruk, dat men in elk bedrijf dit is natuurlijk een soort bedrijf de keus kan maken tussen eigen teelt en import. Dit is een kwestie van bedrijfspolitiek, dat even commercieel moeit worden bekeken als het commerciële voetbal op zichzelf. Ik geloof, dat wij dit punt er helemaal buiten zouden moeten laten. Het is er helaas door deze raadsbrief in gebracht en ik kan mij voorstellen, dat er nog wel enige vraagtekens gezet zullen worden bij de deugde lijkheid en bij de wenselijkheid van deze methode. Het punt waar het om gaat is de vraag, of wij bereid zijn voor dit doel ten naaste bij twee ton per jaar beschik baar te stellen. We behoeven ons niet af te vragen, of het bedrijfsleven meer of minder zal moeten doen, of dat een andere methode mogelijk is. Ik geloof niet, dat er andere kansen zijn dan öf dit voorstel te aan vaarden en dan ook maar de hele zaak als een soort gemeentelijke zaak te runnen, öf er uit te stappen omdat het ons tenslotte te duur wordt. Hoe die vraag opgelost moet worden, durf ik op dit moment nog niet te zeggen. Ik zou heel best bereid zijn om principieel met andere sprekers te zeggenwie hier aardigheid aan heeft moet dan zelf maar voor de kosten op komen. Maar er zijn buitengewoon weinig onderwer pen tegenwoordig, waarin dat standpunt nog gehuldigd wordt en dan vind ik het erg moeilijk om ergens een grens te trekken. De heer Ytsma: In vorige vergaderingen heb ik reeds doen blijken, dat ik het erg moeilijk heb met het betaalde voetbal. Ik weet eigenlijk nog niet of ik voor of tegen zal stemmen, omdat ik mij met de heer De Jong afvraag, of wij bij dit betaalde voetbal niet te veel het amateurisme uit het oog verliezen. Vanouds ben ik een voorstander van het amateurisme, omdat daar niet alleen sprake is van passieve recreatie, maar ook van actieve recreatie en ik schat dat nogal hoog. Ik heb hier een verslagje uit het Vrije Volk van van daag van een bijeenkomst in hotel Amicitia te Leeu warden, van het bestuur van de semi-prof voetbalclub Cambuur en afgevaardigden van het amateurvoetbal in Friesland. Daarin staat: „De aanwezige vertegen woordigers van de amateursector waren allesbehalve enthousiast over dit plan. Men vreesde voor een grote verzwakking van hun elftallen en zagen hun beste spelers al afvloeien naar de nieuwbakken school en daarmee naar Cambuur. Velen van hen geloofden trou wens niet in het slagen van het idee." Als dat inder daad het geval zou zijn, dan zouden we dus eigenlijk van de regen in de drup komen en het amateurisme, dat we hier toch op grote prijs stellen, waarvoor men zich grote offers getroost en waaraan heel veel men sen belangeloos hun medewerking verlenen, geen goed doen. Wij moeten aan dit aspect ook de nodige aan dacht besteden en ik zou het in hoge mate betreuren als we in de toekomst, t.o.v. het amateurisme minder zouden willen doen, dan we op het ogenblik aan het professionalisme willen doen. Ik ken bepaalde voor beelden in de stad, waarin een aantal amateurclubs het bijzonder moeilijk heeft en vaak met grote moeite iets gedaan krijgt van het Gemeentebestuur. Ik ge loof, dat we dan met twee maten meten en ik zou hier ernstig voor willen waarschuwen. De heer J. de Jong: Ik ben geen tegenstander van betaald voetbal, maar ik heb wel, evenals de heer De Jong, het bezwaar, dat wij niet weten waar we aan toe zijn. Er komt telkens maar weer meer bij. Van andere instanties, die de Gemeente subsidieert, krijgen we een financieel verslag. Dan kunnen we zien waar het geld, dat wij beschikbaar stellen gebleven is. Bij Cambuur weten we daar niets van. Als het geen bo demloze put is, dan mogen we het wel een zeer diepe put noemen, die niet te overzien is. Van een stichting als Cambuur met een commerciële opzet mag men toch verwachten, dat zij beslagen ten ijs komen en de Raad inzicht geeft in de financiële omstandigheden. Wan neer wij als Raad maar zo royaal zijn en aan elke aan vraag van Cambuur tegemoet komen, dan heeft het bedrijfsleven geen taak meer. Wanneer men iets wil moet men dat eerst zelf proberen te doen en niet steeds weer tegen de overheid aan gaan leunen. Daar komt nog wat bij. De amateurclubs zeggen: Cambuur kan alles gedaan krijgen en wij krijgen niet eens een behoorlijke kleedkamer of een douche. Hierin zal ook wel iets van overdrijving zitten, maar als je ziet wat die jongens van onze amateurclubs daar voor doen, dan moet je de pet er voor afnemen. En wanneer men nagaat met welk gemak Cambuur een beroep doet op de Gemeenteraad, kan ik mij daar niet meer verenigen en ik ben ook niet bereid op het ogenblik dit voorstel van B. en W. te volgen, tenzij de wethouder mij over tuigen kan van de noodzaak. De heer Van Balen Walter: Ik meen, dat subsidie aan betaald voetbal, gezien ons hele subsidiebeleid, heel wel te verdedigen zou zijn, maar zonder mij tot voor- of tegenstander te verklaren, constateer ik n.a.v. de raadsbrief, dat die voetbalschool een vrij belangrijk onderdeel is van het hele voorstel. Dit stichtingsbe stuur ziet de hoge transfersommen voor goede spelers als een groot bezwaar en meent een oplossing gevon den te hebben in het stichten van een voetbalschool. Nu schijnt het zeer twijfelachtig of de Stichting Cam buur wel tot het oprichten van een dergelijke school gerechtigd is. De K.N.V.B speelt hier een belangrijke rol. Het lijkt mij wel hoogst gewenst, dat, alvorens wij een beslissing nemen over dit vrij lastige voorstel, het vaststaat, dat de weg, die het stichtingsbestuur meent gevonden te hebben om enigszins uit de moei lijke situatie te ontkomen, kan worden bewandeld. Ik zou dus, alvorens mijn stem aan dit voorstel te kun. nen geven, het College willen verzoeken op dit punt positieve zekerheid aan de Raad te verschaffen. Kan dat nu niet, dan zou ik U willen adviseren: neem het voorstel terug en kom er in een volgend stadium mee terug in de Raad. De heer Venema: Het beroepsvoetbal kunnen we niet meer ontlopen, dat staat voor mij als een paal boven water, maar het onbevredigende voor mij is, dat de gegevens, die ik in de map kan vinden, zeer onvol doende zijn. Er staan wel een stelletje bedragen in, maar die zeggen mij helemaal niets en ik was liever beter georiënteerd geweest om hierover te kunnen pra ten. In principe ben ik niet tegen semi.profvoetbal, want zie ik de werkelijkheid onder ogen, dan ontko men we daar niet aan, willen we het achtergebleven gebied nog niet groter maken. Iedere keer vechten wij weer over meer industrialisatie, maar daar is dit ook een onderdeel van, daar ben ik wel van overtuigd. Maar ondanks dat zal de Wethouder mij toch moeten overtuigen van het nut van b.v. de voetbalschool. Ik zie daar niets in, want het is zoals gezegd werd door één van de Raadsleden: als deze school knappe spelers opkweekt dan komen ze toch onder de transfers. Als dat zo gemakkelijk is, dacht U dan dat clubs als Feije- noord, Ajax, Sparta, D.W.S., dan geen kans zagen om eigen aanvulling op te kweken? Die zien de kans niet, want zij betalen tonnen voor voetballers. En daar wil len we ons toch niet aan spiegelen, want dat is niet op te brengen. Dat kan misschien alleen maar als de prestaties van dien aard worden, dat het publiek er heen wil. Ze behoeven niet beslist naar de ere.afdeling; ik ben er helemaal niet van overtuigd, dat dit nood zakelijk is. Als ze in de afdeling, waarin ze spelen, een behoorlijke plaats innemen en behoorlijk spel ver tonen, dan komt het publiek ook wel en ik zie be slist niet, dat het nu door een voetbalschool zo ver anderen zal. Mijn standpunt en mijn stem zullen af hangen van het antwoord, dat wij zullen ontvangen van de Wethouder. De heer C. de Vries: Ik dacht, dat in deze Raad her haaldelijk en ook volkomen terecht, gesproken wordt over de taak, die de overheid op het terrein van het maatschappelijke, sociale en culturele leven heeft. En ik zie niet in, dat wij t.a.v. dit stuk passieve recreatie voor een grote groep inwoners van onze gemeente een uitzondering moeten maken. Evengoed als wij voor vele andere zaken subsidies geven, mijn fraktiege- noot de heer Keuning heeft daarover gesproken dienen we dat ook voor deze zaak te doen. Er zit één element in, waarover ik wel wat ongerust ben, n.l. een zekere traagheid bij de K.N.V.B. ten aanzien van de sanering van het beroepsvoetbal, want die sanering zal toch op vrij korte termijn moeten worden voltrokken, om ook het geheel van het beroeps voetbal in Neder land in de passieve recreatie een rol te laten spelen. Ik meen dus, dat we vanavond veel minder moeten spreken over het beroepsvoetbal en over de Stichting Cambuur, maar dat we ons eigenlijk moeten bepalen tot datgene, wat een grote groep van onze inwoners meerdere malen ook als een stuk ontspanning ziet. En dan heb ik mij wel verwonderd over de woorden van de heer Klijnstra, die kennelijk zijn standpunt t.a.v. beroepsvoetbal laat afhangen van de stand op de rang lijst en van de situatie, waarin een bepaalde club zich bevindt. In het vorige debat is hij daar vrij gemakke lijk overheen gestapt, omdat hij een beetje trots was op de behaalda resultaten. Kennelijk zijn de behaalde resultaten voor hem op het ogenblik aanleiding om niet meer trots te zijn en om dus nu bezwaar te heb ben tegen een subsidiëring, waar hij op 18 juni, als ik mij niet vergis, voorstander van was. (De heer Klijnstra: Dat was een belangrijk lager bedrag en daar gaat het toch om.) De Voorzitter: U hebt in het voorstel gelezen, dat er in het College een zo klein mogelijke meerderheid t.a.v. deze zaak is en dus ook een zo groot mogelijke minderheid, waartoe ik behoor. Ik heb zo pas even overleg gepleegd met de heer Tiekstra, de Wethouder, wie deze zaken aangaan, over de vraag, wie van ons beiden het eerst zal spreken: hij namens de kleinst mogelijke meerderheid of ik namens de grootst moge lijke minderheid. Toen vond de heer Tiekstra het pret tig, dat ik het eerst het woord zou voeren en dat wil ik met genoegen doen. Dan heeft hij tegelijkertijd de gelegenheid om op wat van mijn kant wordt opgemerkt voor zover het nieuwe opmerkingen zijn nog te antwoorden. Er wordt in deze zaak door de genoemde minderheid als bezwaar gevoeld, in de eerste plaats, dat in het samenspel tussen Gemeente en burgerij bij deze ontwikkeling een onevenredig deel van de lasten toevalt aan de Gemeente en dus een te klein gedeelte aan de burgerij; in de tweede plaats, dat bij dit voor stel niet gegeven is een voldoende afpaling van de fi nanciële consequenties van deze zaak voor de Gemeen te, een niet voldoende afpaling op zichzelf, maar ook niet in afweging tegen de andere taken, die de Gemeen te heeft te verzorgen, ook door middel van subsidiëring, en ook niet een voldoende afpaling in verhouding tot de financiële mogelijkheden, die de Gemeente heeft. En dan is het voor die minderheid, zoals ook voor een aan tal andere heren in de Raad, geen vraag, of de Ge meente in beginsel al dan niet het betaalde voetbal moet subsidiëren. De Raad heeft destijds wel uitgespro ken, dat ook de Gemeentelijke overheid haar subsidie aan deze zaak kan geven. Dat zou ik dan ook als uit gangspunt willen aanvaarden. Ik zou dus ook bepaald niet willen spreken over de vraag, of betaald voetbal nu sport of geen sport is. Het antwoord op die vraag hangt af van de betekenis, die men geneigd is aan het woord „sport"toe te kennen. Ik geloof, dat ik mij daar omtrent niet in uiteenzettingen behoef te begeven. Ik herhaal: De Raad heeft destijds uitgesproken, dat het betaalde voetbal het voorwerp mocht zijn van subsi diëring van gemeentewege. Die uitspraak dat heeft de heer K. J. de Jong al gememoreerd is geweest in mei 1964, toen de Raad heeft besloten, dat de Ge meente 50% van het exploitatietekort tot een maximum van f 30.000,voor haar rekening zal nemen, mits an deren exploitatiebedragen tot ten minste datzelfde be drag zouden verstrekken. Dat was dus een principiële stellingname door de Raad. Deze zaak is van zodanige aard, dat ook de burgerij voor de helft in de tekorten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 8