J 4. - JJEÊm
5
evenals de advocatuur, U Uw ambt van burgemeester
niet als een zaakje hebt beschouwd. Vandaag, nu U
voor het laatst de ambtsketen van de burgemeester van
Leeuwarden draagt, kan ik mij voorstellen, dat U, even
als in 1946, zou willen zeggen: dit ambt laat men niet
zo gemakkelijk in de steek. En ik mag er wel aan
toevoegen: vooral niet als men zich, lichamelijk en
geestelijk, nog in goede conditie voelt.
U weet, dat de burgemeester in ons staatsbestel een
aparte plaats inneemt. Men zegt, dat de burgemeester
geen ambtenaar is, al zijn enkele bepalingen van de
Ambtenarenwet en van het Algemeen Ambtenarenre
glement wel op de burgemeester van toepassing ver
klaard. Merkwaardig is het wel, dat eerst na de laatste
wereldoorlog bij een z.g. wetsbesluit is bepaald, dat de
burgemeester op 65-jarige leeftijd wordt ontslagen.
Verliet U Uw vorige beroep vrijwillig, thans is het dus
noodzakelijk, dat U Uw ambt neerlegt. Vandaag is het
nog burgemeester, morgen is het mijnheer Van der
Meulen. Beschouwde U de advocatuur als een dienst aan
het recht, het is onnodig hier te zeggen, dat U Uw ambt
van burgemeester steeds hebt gezien als een dienst te
genover de plaatselijke gemeenschap, ja, ik mag wel
zeggen, als een plicht tegenover deze gemeenschap, een
plicht, die U meende te moeten vervullen, zonder daar
bij ook maar, in welke vorm dan ook, naar populariteit
te streven. U hebt bewust gekozen voor de advoca
tuur, U hebt bewust gading gemaakt naar het ambt
van burgemeester, U bent gewend elke stap, die U
doet, bewust en weloverwogen te zetten. U hebt zich
er nimmer over uitgelaten, maar ik neem wel aan, dat
U voldoening in Uw ambt hebt gevonden, al zullen de
zaken niet altijd zijn gegaan, zoals U graag had ge
zien. Van Uw 65 jaren hebt U ongeveer 56 jaren in
Leeuwarden gewoond. Uw belangstelling voor en ken
nis van de plaatselijke historie is groot. Niet slechts
Uw kennis van de plaatselijke historie is groot, maar
ook Uw kennis van de plaatselijke situatie. Deze ken
nis is haast niet te evenaren, laat staan te overtreffen.
Ik kan me niet voorstellen, dat in de rij van burgemees
ters die Leeuwarden heeft gehad of nog zal krijgen,
ambtsdragers voorkomen of zullen voorkomen, die Uw
kennis van stad en ommeland om een Noordneder
landse term te gebruiken zullen overtreffen. Uw
zorgvuldige wijze van werken kennende, zult U onge
twijfeld wel een zeker programma voor de komende
vrijetijdsbesteding hebben opgesteld. Ik heb gelezen, dat
U zich misschien weer tot de klassieken zult richten.
Dat is historie. Mag ik zo vrij zijn hier op te merken, dat
er nog een stukje historie van de stad te beschrijven
valt. Weliswaar niet klassiek, maar wel historie, zij het
dan jonge historie. En zoals U zelf wel zult begrijpen,
doel ik hier op een tijdperk in deze eeuw, dat eindigt,
waar het U zo juist aangeboden boekwerk begint. U
was sterk in het stellen van termijnen. Mij past het
niet om hier een termijn voor te stellen. U hebt, als
ik een ambtelijke loopbaan op 40 jaar aanhoud, een
halve ambtelijke loopbaan in de burgemeesterskamer
doorgebracht. Wij weten allen, dat U 's ochtends een
van de eersten, zo niet de allereerste was, die het stad
huis betrad, vol energie en vol werkkracht. Er was en
dat is nog zo tegen U haast niet te fietsen en dat
komt heus niet alleen van de grote versnelling. Het
zit in Uw aard, want ook de afdoening van zaken ging
U nooit snel genoeg. U hebt U steeds op het standpunt
gesteld, dat werken gezond is voor de mens en U hebt
U zelf dan ook niet gespaard. U hebt U dikwijls ge-
ergerd, als anderen in een andere, lagere versnelling
reden dan U zelf deed. U meende een voorbeeld te moe
ten stellen voor een ieder, die in dienst van de Ge
meente arbeid verrichtte. In plichtsbetrachting, in werk
kracht. Dit moet ongetwijfeld op menigeen stimulerend
hebben gewerkt.
Bestuurders dienen dikwijls te kiezen tussen het al
gemeen belang en het bijzonder belang. Daden ten be
hoeve van de gemeenschap eisen dikwijls offers van de
enkeling. U bent zich steeds bewust geweest van de
inhoud van het Franse spreekwoord: „Men kan geen
ommelet maken zonder eieren te breken." De bestuur
der immers dient goed af te wegen, of de ommelet de
eieren waard is. De bestuurder dient er voor te waken,
dat niet meer eieren worden stukgeslagen, dan voor
het bakken strikt nodig zijn. U hebt getracht naar dit
beginsel te leven. U hebt naar stipte zuinigheid ge
streefd. Voor het bepalen van een standpunt, bij het
afwegen van het belang van de enkeling tegen het be
lang van het algemeen, is dikwijls moed vereist. Aan
deze moed om te beslissen, heeft het U nimmer ont
broken. Het compromis lokte U niet. Voorzover ik kan
beoordelen, is U Uw plichten als burgemeester, zoals
deze in de wet zijn vastgelegd, zeer stipt nagekomen.
U was in deze een ,,wet"houder van formaat, die van
grote intelligentie blijk heeft gegeven. Wij, die U „in
Uw doen en laten" hebben kunnen gadeslaan, die U
hebben zien werken, zien roeien, zien schaatsen, zien
fietsen, kunnen ons nauwelijks voorstellen, dat U de
pensioengerechtigde leeftijd hebt bereikt, dat voor U,
zoals men pleegt te zeggen, de levensavond voor de
deur staat. Om het ietwat huiselijk uit te drukken: U
kunt lichamelijk en geestelijk nog jaren mee. Ik dacht,
dat dit wel een compliment en een felicitatie waard
was.
Het personeel van de Gemeente heeft mij gevraagd
hier het woord tot U te richten en U met Uw vrouw
en anderen die U dierbaar zijn, nog goede jaren in
beste gezondheid te willen toewensen. Ik doe dat, ver
gezeld van een geschenk waarvan wij verwachten, dat
het zal bijdragen Uw wellicht nog steeds schaarse vrije
tijd genotvol te vullen. Het is een installatie om platen
te draaien met iets klassieks erbij.
Voor U, mevrouw Van der Meulen, nog een kleine
bloemenhulde. Nog goede jaren!
De Voorzitter: Ik bevind mij in een moeilijke positie
als voorzitter van deze raadsvergadering. De agenda
loopt tot 15 uur; dan is er een theepauze en ik heb
dus, volgens mijn horloge, niet zo veel tijd meer, om te
antwoorden op het vele, dat tot mij is gezegd. Dat is
niet mijn enige moeilijkheid. Een andere moeilijkheid
is groter. Die bestaat n.l. hierin, dat dit afscheid en
het antwoord op de woorden die zopas tot mij zijn ge
richt, voor mij toch wel enige moeilijkheid opleveren.
Ik geloof, dat U zich dat wel kunt voorstellen en dat
ik hiervan geen nadere verklaring behoef te geven.
Maar nu is het zo, dat het eigenlijk iets onwerkelijks
heeft, n.l. het feit, dat mijn verjaardag op 5 februari
valt en dat de wet daaraan verbindt, dat per 1 maart
daaropvolgend mijn ambtsperiode eindigt. Het is in het
gemeentelijk leven een volstrekt willekeurig ogenblik.
Het gemeentelijk leven gaat door, ongeacht die geboor
tedatum, die daar niets mee te maken heeft. En het
is daarom onwerkelijk, omdat een opvolger op zo'n wil
lekeurige datum midden in een druk werkseizoen mijn
plaats zal moeten innemen en de plaats, die hij op het
ogenblik heeft, zal moeten verlaten en we kunnen zo
doorgaan, het is als het ware een kettingreactie, want
ook hij zal weer moeten worden vervangen door een
ander. Het is eigenlijk iets wonderlijks in onze staats
inrichting, dat men aan een zo willekeurige datum in
het leven van een openbaar lichaam zulke zware gevol
gen verbonden heeft. En het zou misschien wel goed
zijn, dat bij een mogelijke herziening van de betrokken
bepalingen de vervanging van een scheidende functio
naris, hetzij burgemeester hetzij commissaris van de
Koningin, of wie dan ook in een te vergelijken over
heidsfunctie, plaats vindt op een vast ogenblik, op een
tijd in het jaar, dat het, wat de werkzaamheden betreft,
zakelijk het beste past. Het is even een uitweiding, die
misschien op dit ogenblik ook al te lang is, maar ik
had behoefte om hiermee te beginnen, omdat ik
herhaal het toch iets wonderlijks inhoudt, dat op
dit ogenblik deze gebeurtenis plaats vindt. Maar dan
wil ik daar direct aan toevoegen, dat hoe onzakelijk
dat ook mag zijn het leven zich tenslotte niet
ook dat van een gemeenschap niet enkel langs za
kelijke banen beweegt. Misschien zelfs voor het over-
grootste deel niet. De ondergrond is anders. Die is
emotioneler, die bestaat uit gevoelens, uit strevingen,
uit idealen en ik geloof, dat een bestuurder vooral in
het oog moet blijven houden, dat hij te maken heeft
met een levende werkelijkheid, een gemeenschap van
mensen, die hij heeft te dienen met al hun menselijke
behoeften, menselijke moeilijkheden en hun menselijke
beperktheden, En dat hij zich daarbij vooral bewust is,
dat hijzelf misschien in de eerste plaats aan die be
perktheden onderhevig is. Want het is mij zo voor en
na wel duidelijk gezegd, dat er ook kritiek was op mijn
wijze van doen. En het behoefde mij dat wil ik U
wel graag verzekeren niet gezegd en geschreven te
worden. Dat wist ik zelf ook heus wel. Maar dan wil
ik daarbij zeggen, dat ik het mezelf ook niet altijd ge
makkelijk heb gemaakt. Het is misschien een excuus.
Toen ik lid van de S.D.A.P. werd, was het heus geen
middel om te slagen bij een sollicitatie of iets derge
lijks, zoals het nu wel eens, als men een bepaalde post
op het oog heeft, een aanbeveling kan zijn, als men lid
is van een bepaalde politieke partij of, nog mooier, daar
mee sympathiseert. Dat bindt tot niets, maar het staat
prachtig in een sollicitatie. Dat was er in die jaren
niet bij. En ik ben politiek geschoold in de tijd, mag
ik wel zeggen, van de vechtperiode van de S.D.A.P.,
met voorbeelden van Troelstra en later van Sannes en
Albarda. Gave figuren, aan wie niets vreemd was dan
de eigenbaat en het pogen om op een niet altijd fijne
manier tot een bepaalde positie te komen. En ik heb
in ander opzicht het voorbeeld gehad van mijn Vader,
die als het ware twee beroepen tegelijk vervulde: zijn
ambtelijke beroep, dat de hele man opeiste, maar daar
naast zijn voorzitterschap van de Nederlandse Vereni
ging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken, dat
hem nauwelijks, een heel leven door, enige tijd liet voor
zichzelf. En vervolgens heb ik mijn eigen praktijk in die
jaren moeten bevechten, want men ging heus niet naar
een S.D.A.P.-er toe om der wille van zijn kleur. En het
was later in de tijd van de crisisjaren, dat door het Bu
reau voor Arbeidsrecht gevochten moest worden voor de
leden van de moderne vakbeweging, die in alle hoeken
van Friesland op de een of andere wijze zich in hun
recht beknot zagen.
Ik weet heel zeker, dat ik, wanneer ik kritiek had
tegenover de Kaad en tegenover een raadslid, dit wel
eens een beetje te scherp neb gezegd. Ik wil echter bij
dit afscheid toch heel graag de verzekering geven, dat
ik dit nooit heb gedaan om iemand persoonlijk te kwet
sen, maar dat ik het, wanneer het gebeurd is, alleen
heb geuaan, omdat ik als voorzitter van de Raad meen-
cte, dat een bepaald optreden beneden het peil van deze
Raad was. En wanneer een raadslid iets deed dat ik
meende te moeten bekritiseren, dan deed ik dat, om-
dar ik meende, dat hij daarmee het aanzien van de
Raad schade toebracht. Ik hoop, dames en heren raads-
iQüen, dat U acze stellige verzekering van mij zult wil-
ien aanvaarden. Nu is het voor mij erg moeilijk om op
al deze persoonlijke dingen, al deze vanmiddag mij toe
gekende lof te antwoorden, want, we weten het ook
wei: het is een samenspel. En dat komt niet allemaal
van één Kant. Bij eik samenspel speelt ieder zo goed
als zijn medespelers hem veroorloven te spelen. Ik mag
wei zeggen, dat ik heel grote voldoening heb gehad in
net sann-iispel met wethouders en met raadsleden waar
van ik overtuigd was al had ik zo nu en dan kritiek
dat dit mensen waren, die hart hadden voor hun
zaak en van hun kant toch het beste voor hadden met
onze gemeente. En dan denk ik in de eerste plaats aan
de Raad van voor de oorlog, want toen waren de ver-
rioudmgen toch veel scherper dan daarna. De oorlog
neeft ons het goede gebracht dat we hebben geleerd
samen te weiken, ook al hadden we verschil in politiek
izicht. Na de oorlog was er eerst het College onder de
ajdelijke burgemeester de heer Algera. Het heeft me
.ïjzonder veel genoegen gedaan, vanmorgen nog een
.artelijke brief van hem te mogen krijgen. Zijn ge
zondheid het hem helaas niet toe, om hier te komen.
Dan denk ik toch ook met erkentelijkheid en weemoed
aan de nu overleden wethouders, de heren Geerts,
Praamsma en Westra. En dan denk ik ook aan het
College dat daarop volgde, waarbij de heer Algera was
uitgevallen en de heer W. C. Dijkstra die ook be
richt van verhindering heeft gestuurd de vierde wet
houderszetel innam. Dan denk ik ook aan de eerste
Raad en dan wil ik tegen U, mijnheer Kamstra, wel
mijn vreugde erover uitspreken, dat U destijds mij
heeft toegesproken en dat U ook nu in staat en in de
gelegenheid bent geweest, om mij toe te spreken. Met
andere woorden, dat het U gegeven is om al deze jaren
iid van de Raad te zijn.
Het is niet alleen een samenspel geweest met de op
volgende wethouders en de opvolgende raadsleden. De
heer Kamstra heeft inderdaad wel de langste zittings
periode, maar anderen hebben toch ook lange zittings
perioden. Het is ook een samenspel geweest met de
hoofden van dienst en hun medewerkers, met de mede
werkers op het Stadhuis en ook bij hen heb ik over
het algemeen de bereidheid, de bekwaamheid, de ijver
ontmoet, om samen te werken in het belang van onze
gemeente. En zoals ik voor die eerste samenwerking
dankbaar ben, ben ik dat ook voor deze laatste.
Het is inderdaad een periode geweest die mij vol
doening heeft gegeven, de voldoening om van mijn
kant iets te verrichten ten bate van deze stad, die mij
inderdaad bijzonder lief is. Nu is er zoveel over mij
zelf gezegd. Dat is mij in mijn loopbaan eigenlijk niet
vaak overkomen. Ik heb er ook nooit naar verlangd,
ernaar gezocht, om over mezelf te praten. Ik zou op
het ogenblik daar verder kort over willen zijn. Er komt
en dat is een ander punt bij de afscheidsbijeen
komst straks nog gelegenheid om, van mijn kant, iets
te zeggen, wat ik dan nu misschien verzuim, n.l. te
antwoorden op de uiteenzettingen van de heer Kamstra
ten aanzien van verleden, heden en toekomst van
onze gemeente, op de woorden van de heer Tiekstra
ten aanzien van de positie van de bestuurder, en op de
woorden van de secretaris. De heren houden mij ten
goede, dat ik terwille van de tijd er op dit moment
maar niet verder op inga. Alweer bepaald geen blijk,
dat ik hun woorden niet bijzonder waardeer, maar ze
zullen begrijpen, dat ik het op het ogenblik zo kort
mogelijk maak. Dan zou ik willen terugkeren tot de
woorden van vriendschap een woord van de heer
Kamstra, dat ik graag overneem, mijnheer Kamstra
de hartelijke woorden van genegenheid, die tot mij zijn
gezegd. Het is mijn aard niet om van mijn kant regel
matig met vriendelijkheden te strooien, maar ik wil U
wel zeggen, dat deze woorden mij op dit ogenblik toch
werkelijk bijzonder veel hebben gezegd en dat ik ook
daar dankbaar voor ben.
Ik ben ook dankbaar voor de geschenken, die U van
Uw woorden vergezeld hebt doen gaan, mijnheer Kam
stra, allereerst voor deze bijzonder mooie atlas van
Schotanus-Halma. Mijn vrouw zei zopas: „Je moet
hem uitpakken, de Raad moet hem zien." Ik zal dit
ook doen, maar ik had er zelf geen behoefte aan, om
dat ik deze atlas ken. Ik heb sinds jaren één van de
bladen ingelijst in mijn huis hangen. En ik waardeer
deze, niet alleen bijzonder nauwkeurige, maar ook bij
zonder mooie atlas in hoge mate. Ik wil U wel zeg
gen, dat ik er heel erg blij mee ben, dat ik deze heb
mogen krijgen. Ik ben ook blij met de erepenning, die
de neren wethouders mij hebben willen toekennen, de
penning, gemaakt door de heer Stouthamer uit Amster
dam. Inderdaad ken ik de geschiedenis van de tot
standkoming van deze penning en ik vind het erg pret
tig, dat ik die heb kunnen en mogen krijgen, omdat
ook daaruit weer spreekt de genegenheid waarmee
deze penning gegeven is. Voor het boek over de ge
schiedenis van de 20 jaar van mijn burgemeesterschap
geldt hetzelfde. Ik zou haast willen terugkomen op het
begin van mijn woorden. Deze 20 jaar zijn betrekkelijk
willekeurig. Misschien het begin niet, maar het abrupte
einde wel; dat neemt echter niet weg, dat ik bijzonder
erkentelijk ben voor het feit, dat de geschiedenis van
deze 20 jaar is beschreven. Het is inderdaad zo, dat
de geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden van
Eekhoff, met een voortzetting van juffrouw Visseher,
verder geen vervolg kent. Dit boek is een deel van
het vervolg. Onze stad is het toch werkelijk wel waard,
dat haar geschiedenis beschreven blijft.
En dan tenslotte de woorden van de secretaris. Ook
daarvoor niets dan waardering van mijn kant. Inder
daad heb ik destijds het vrije beroep bewust gekozen.
Ik heb het ook bewust verlaten, maar ik ben in mijn
hart dat mag misschien sommigen vreemd toeschijnen
toch nooit een echte ambtenaar geweest. De amb
telijke procedures, de ambtelijke traagheid, het ont
moeten van ailerlei instanties, waarmee men te maken
had, om medewerking, om een goedkeuring, de traag
heid, waarmee vaak belangrijke projecten op deze wijze
tot stand kwamen, hebben mij dikwijls geërgerd, om
dat deze wijze van doen vaak zo onnodig lijkt. Als ik
terugga in de geschiedenis onder meer van onze stad
en ik zie dan op welke vlotte wijze onze overgroot
vaders en onze grootvaders belangrijke werken tot
stand wisten te brengen, hoe vlot zij wisten te beslui
ten, hoe vlot hun besluiten tot uitvoering kwamen, dan
past bepaald niet een neerzien op die voorbijgegane
periode. Dan valt van hen nog bijzonder veel te leren.