4
5
dit moment over spreken. Dat is, dacht ik, alleen maar
technisch bekeken en ik maak me daar helemaal geen
zorgen over, want een ander kan dat niet doen. Als
daarover geen oplossing in der minne mogelijk blijkt
te zijn, dan is er maar één, die de verantwoordelijkheid
vaststelt, dat is de Nederlandse Rechterlijke Macht.
De heer Engels: Het is erg moeilijk voor ons om,
als je twee brieven voorgelezen krijgt, je meteen een
oordeel te vormen. Dat is natuurlijk het nadeel van
het voorlezen van brieven boven het bekijken.
U hebt een brief geschreven, waarin stond: Denk
erom, zo liggen de verantwoordelijkheden en die liggen
derhalve bij U.
Zij hebben een brief teruggeschreven: Wij gaan er
mee akkoord, dat er een commissie van financieel-
deskundigen wordt ingesteld, die zal bekijken hoe de
verantwoordelijkheden liggen. Als dat zo is, zou ik U
dringend willen adviseren te zeggen: Bedankt voor Uw
brief, maar wij houden vast aan de brief, die wij ge
schreven hebben.
Als dat niet zo is, en het alleen gaat om een finan-
cieel-technische commissie, die zal uitzoeken wat de
financiële konsekwenties zijn, heb ik vrede met de
zaak en zeg ik: Antwoordt niet. Maar ik heb het zo
begrepen dat de financieel-technische commissie zal
uitzoeken waar de verantwoordelijkheden liggen. Daar
moet mijn fraktie tegen protesteren.
De heer Heidinga: Ik ben het in grote trekken eens
met de heer Bootsma, dus ik zal dat niet herhalen.
Ik wil één ding hier nog even nadrukkelijk stellen.
Het is naar mijn mening niet zoals de heer Van der
Veen zegt, dat de verantwoordelijkheid pas kan wor
den bekeken, wanneer het bekend is wat het kost. Dat
heeft er helemaal niets mee te maken. Wat het kost
interesseert ons wel, maar dat heeft er nü niets mee
te maken. Het is nu alleen de vraag: Wie is aanspra
kelijk voor die kosten. Daarom moet, naar mijn mening,
zo snel mogelijk worden uitgemaakt, hoe de verant
woordelijkheden liggen. Dat moet door deskundigen
worden uitgemaakt. Maar daar moeten we niet mee
dralen. Want wanneer er straks bekend is, dat het
twee ton zal kosten, is het veel moeilijker om tot een
overeenstemming te komen dan wanneer we dat niet
weten.
De Voorzitter: Ik heb zoeven geciteerd uit een af
schrift van een brief van B. en W. aan de directie van
de Nederlandsche Heide Maatschappij van 14 december
1965. Daaruit citeer ik: „Tenslotte berichten wij U,
dat wij bij deze Uw maatschappij nadrukkelijk aan
sprakelijk stellen voor de financiële fouten enz. enz."
Ik meen, dat van onze kant deze zaak zo duidelijk is
gesteld. Deze brief is onzerzijds in geen enkel opzicht
ingetrokken. Er is nadien ook onzerzijds aan de Heide
maatschappij geen enkel bericht uitgegaan, wat iets
afdoet aan wat hier staat.
Ik wil nadrukkelijk vaststellen, dat noch het College,
noch de Raad enige verantwoordelijkheid kan dragen.
De formulering, die de Heidemaatschappij in de brief
van 23 februari 1966 heeft gebruikt, inzake een nader
aan te wijzen technisch- en financieel expert van de
Gemeente en deze maatschappij, door wie zal worden
uitgemaakt, hoe de verantwoordelijkheid in deze kwes
tie ligt, laten wij rustig voor rekening van de Heide
maatschappij. De brief van 14 december 1965 staat
nog recht overeind.
Er is onmiddellijk na de brief van 14 december een
bespreking geweest tussen het voltallige College en
de directie van de Nederlandsche Heide Maatschappij.
Daar is, met handhaving van dit stuk uit de brief,
afgesproken, dat de financiële gevolgen van deze ver
zakking kan worden uitgezocht door deze aan te wij
zen technische- en financiële deskundigen.
Er moet eerst worden vastgesteld wat er zich pre
cies heeft voorgedaan. Dat kan men in de rapportering
van de Grondmechanica vinden. Ten tweede moet wor
den vastgesteld, welke maatregelen er nu genomen
moeten worden. Ten derde moet worden vastgesteld en
geverifieerd, wat de kosten voor deze voorzieningen
zijn geweest. De heer Heidinga zegt: Dit moet met
spoed worden beslist. Ik denk, dat hij het onmiddellijk
begrijpt als ik zeg, dat de gevolgen bepaald niet met
spoed zijn vast te stellen.
Het bedrag van de nu te treffen voorzieningen is
nu mogelijk wel vast te stellen. Maar wat zich als ge
volg van de gebreken nog voor gaat doen, is op het
ogenblik noch aan de directie van de Heidemaatschap
pij, noch aan B. en W. Bekend. Dat zal nog moeten
worden uitgemaakt. Dan pas kunnen we spreken over
de vraag, op welke wijze deze zaken geregeld moeten
worden. Dat is dunkt mij duidelijk.
De Raad en B. en W. hebben geen enkele verplich.
ting op zich genomen, maar integendeel elke verplich
ting van zich afgewezen en de verantwoordelijkheid
terzake zeer duidelijk bij de Koninklijke Heide Maat
schappij gelegd. (De heer Spiekhout: Wilt U op het
verzoek van de Raad ingaan om dat nog eens catego
risch in een antwoord op deze laatste brief aan de
Heidemaatschappij te schrijven, zodat er geen misver
standen over blijven
Terzake van deze nota wordt niet meer voorgesteld,
dan deze nota voor kennisgeving aan te nemen. Ik
heb in eerste instantie al gezegd, dat deze kwestie zou
leiden tot bepaalde overeenkomsten met de Heidemaat
schappij, ter regeling van deze zaak. Dan komt deze
zaak volledig bij Uw Raad terug. Er is geen enkele
reden om nog eens nadrukkelijk de inhoud van de
brief van 14 december tegenover de Heidemaatschap
pij te stipuleren. Dat komt wel op het moment waarop
de Heidemaatschappij dit zal gaan betwisten. Ik houd
de Heidemaatschappij verantwoordelijk voor haar brie
ven; wij blijven verantwoordelijk voor de onze.
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik zou U willen
vragen een enkel misverstand weg te nemen. Ik zou
er de aandacht op willen vestigen, dat in de brief van
23 februari 1966 wordt gesproken over een tweetal
deskundigen, aan te wijzen door de Heidemaatschappij
en door onze Gemeente. Wanneer die niet tot overeen
stemming komen is er dus niets ten nadele van de
Gemeente veranderd. Ik heb er geen bezwaar tegen,
dat wij de Heidemaatschappij een brief zouden schrij
ven, als reaktie op haar brief van 23 februari 1966,
waarin wij tot uitdrukking brengen, dat, gehoord de
besprekingen in deze Raad, wij uitdrukkelijk willen
vaststellen, dat er ondanks haar brief van dan en dan,
niets is veranderd in onze uitgangsstelling, en dat haar
voorstel inzake de deskundigen in geval van geschil
waarschijnlijk niet tot oplossing zou kunnen leiden,
omdat er geen derde man zou zijn aangewezen.
Het is mij bekend, dat een ander lid van het College
daar ook geen bezwaar tegen heeft.
De Voorzitter: Uw Raad wil dus het College ver
zoeken gehoord deze beraadslagingen in deze
vorm de Heidemaatschappij een brief te sturen.
Deze nota wordt voor kennisgeving aangenomen.
Z.h.st. wordt besloten een brief met genoemde in.
houd te doen uitgaan aan de Heidemaatschappij.
De Voorzitter: Tenslotte deel ik U nog mede, dat
in overleg met de heer Harmsma is besloten de Raads
vergadering ter installatie van de nieuwe Burgemees
ter te houden op maandag 18 april a.s. des ochtends
10.30 uur. Uw Raad heeft inmiddels een stuk thuisge
kregen, waarin nog een verdere uitnodiging is vervat.
Wij hopen wel, dat de Raad daar zo volledig moge
lijk gevolg aan kan geven. Des middags van 3 tot 5
uur zal er een kennismakingsreceptie plaatsvinden en
wij hopen, dat het défilé, dat op 7 uur is vastgesteld,
grandioos mag slagen.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aange
nomen.
Punten 3 t/m 7 (bijlagen nos. 93, 103, 104, 102 en 101).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 8 (bijlage no. 99).
De heer Kingma: Het is mij opgevallen, dat één
van de panden wel erg groot is. Er stond iets van
1450 m-' voor één bungalow. Dat vind ik nogal wat.
Vaak moeten we zuinig zijn met grond. Is het nu
nodig om zulke enorme bouwterreinen uit te geven
voor één woning?
De heer Van der Schaaf (weth.): De uitgifte van
dit terrein geschiedt in overeenstemming met het be,
stemmingsplan. Ik wil de heer Kingma tenslotte nog
zeggen, dat het bouwen van bungalows onvermijdelijk
een ruim gebruik van de grond met zich meebrengt.
Wanneer men bungalows te dicht op elkaar zet, schiet
het hele geval zijn doel voorbij. Wanneer U het des
betreffende terrein ziet, zult U wel met mij eens zijn,
dat daar geen tweede bungalow op gekund had.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 9 t/m 13 (bijlagen nos. 95, 94, 100, 97 en 96).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 105).
De heer Vellenga: Ik heb een paar redenen om,
mede namens mijn fraktie, over dit voorstel een paar
opmerkingen te maken. Het is een goed voorstel en ik
wil graag duidelijk mijn waardering voor dit voorstel
aan het adres van het College uitspreken.
Het tweede wat ik zou willen zeggen is dit: De vo
rige keer is dit voorstel teruggenomen, wat enige te
leurstelling en spanning teweeggebracht heeft bij de
mensen, die achter dit belangrijke werk staan. Wij wis
ten, dat het in de bedoeling lag om hiervoor een pro
vinciale subsidie in de wacht te slepen. Ik ben blij met
dit voorstel, ook om de mensen, die dit betreft, omdat
het mij bekend is, dat reeds jaar en dag in de beide
desbetreffende wijken een aantal mensen zich enorm
hebben ingespannen om tot dit resultaat te komen.
Ik zou verder willen wijzen op de duidelijke ver
schillen t.a.v. de inhoud van het werk; verschillen, die
uiteraard ook samenhangen met de wijken, waarin dit
werk gebeurt. Toch is het zo, dat, ondanks de ver
schillen in vormen en methodiek deels ook het ver
schil in doel in beide wijken gepoogd wordt om op
een bepaalde manier tot gemeenschapsvormen te ko
men. De bedoeling is om jonge mensen, maar ook an
deren, zo positief mogelijk te plaatsen in de samen
leving van vandaag.
Mijn slotopmerking sluit aan bij een alinea uit het
midden van het voorstel, waar gesproken wordt over
de minder gunstige regeling, die destijds voor enkele
gebouwen getroffen moest worden. Men kon toen moei
lijk anders.
Het College zegt, dat het na wil gaan of het mogelijk
is, ook hieraan nog het nodige te doen. Ik wil hopen,
dat U daarmee succes hebt en ik neem aan, dat Uw
College daarvoor te zijner tijd ook de Raad zal infor
meren.
De heer Engels: Ik kan mij helemaal aansluiten bij
de heer Vellenga. Ik vind de formulering van de alinea,
die de heer Vellenga het laatst noemde, zo voorzich
tig, dat ik het wel bijzonder op prijs zou stellen, als
de Raad kennis krijgt van het resultaat van het onder
zoek, dat U ingesteld heeft.
De Voorzitter: Ik hoop niet, dat U ons uitlokt tot
onvoorzichtige formuleringen, mijnheer Engels.
De heer Ten Brug (weth.): Wat de toelichting van
de heer Vellenga betreft: ik kan mij daarbij geheel
aansluiten. Zijn betoog mondt tenslotte uit in één
vraag. Bij eerder tot stand gekomen gebouwen van
soortgelijke aard is een iets minder gunstige regeling
getroffen. Dat is het College wel bekend. Voor die
gebouwen dat geldt o.a. de „Wielenpölle" en het
buurthuis Goutum werd nog geen subsidie via de
plancommissie verkregen. Dit voorstel zal inderdaad
consequenties moeten hebben voor de subsidiëring van
deze gebouwen. Het is ons voornemen om over deze
zaak op korte termijn bij Uw Raad met een voorstel
te komen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 98).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 16 (bijlage no. 106).
De heer Visser: Mijn opmerking betreft de voor
laatste alinea van de recapitulatie. Hier staat, dat het
begrotingstekort zal stijgen tot ruim 3 ton en dat het
in het voornemen van het College ligt, binnenkort een
voorstel te doen tot dekking van dit tekort. Dit is juist
het punt, waartegen bij mij bezwaar bestaat, want er
zou een eigenaardige situatie ontstaan, indien een dek
kingsplan zou worden aangeboden, dat niet de instem
ming heeft van de Raad. Ik zou het College in over
weging willen geven om, indien mogelijk, in de toe
komst zoveel mogelijk te streven naar een gelijktijdig
overleggen van wijzigingsvoorstel èn dekkingsplan.
De Voorzitter: De bedoelingen van het College zijn
duidelijk, dacht ik- Bij meer posten dan alleen de pos
ten van de Gemeentelijke Sociale Dienst wordt het in
de huidige situatie verantwoord geacht, de kosten
raming van de voorzieningen vooraf te laten gaan aan
het bepalen van de dekking. Dat is niet zo'n grote
moeilijkheid. Op het ogenblik wijst de begroting van
de gemeente Leeuwarden, na aanneming van deze wij
zigingen, een tekort van f300.000,— aan. Ik geloof,
dat, als de Raad redeneert zoals de heer Visser nu
redeneert, dit zou betekenen, dat deze voorzieningen op
dit moment niet getroffen kunnen worden. Ik geloof,
dat voor wat de dekking betreft ook het huidige ge
meentelijke middelen niveau, exclusief de eigen gemeen
telijke heffingen mede in aanmerking kan worden ge
nomen. Ik wil het nog wel duidelijker zeggen: Als
blijkt, dat bepaalde Gemeentefonds-uitkeringen of an.
dersoortige uitkeringen uit 's Rijks kas op een hoger
niveau kunnen worden geraamd dan ze primitief zijn
geraamd, hoeven we alleen maar te dier zake een
dekkingsplan voor te leggen. Maar ik geloof, dat de
Raad zich gerust kan achten. Het vaststellen van deze
begrotingswijziging houdt in geen enkel opzicht een
binding van de Raad t.a.v. het dekkingsplan in, dat
zal worden voorgedragen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter sluit de vergadering om 20.45 uur.