4 5 dit moment over spreken. Dat is, dacht ik, alleen maar technisch bekeken en ik maak me daar helemaal geen zorgen over, want een ander kan dat niet doen. Als daarover geen oplossing in der minne mogelijk blijkt te zijn, dan is er maar één, die de verantwoordelijkheid vaststelt, dat is de Nederlandse Rechterlijke Macht. De heer Engels: Het is erg moeilijk voor ons om, als je twee brieven voorgelezen krijgt, je meteen een oordeel te vormen. Dat is natuurlijk het nadeel van het voorlezen van brieven boven het bekijken. U hebt een brief geschreven, waarin stond: Denk erom, zo liggen de verantwoordelijkheden en die liggen derhalve bij U. Zij hebben een brief teruggeschreven: Wij gaan er mee akkoord, dat er een commissie van financieel- deskundigen wordt ingesteld, die zal bekijken hoe de verantwoordelijkheden liggen. Als dat zo is, zou ik U dringend willen adviseren te zeggen: Bedankt voor Uw brief, maar wij houden vast aan de brief, die wij ge schreven hebben. Als dat niet zo is, en het alleen gaat om een finan- cieel-technische commissie, die zal uitzoeken wat de financiële konsekwenties zijn, heb ik vrede met de zaak en zeg ik: Antwoordt niet. Maar ik heb het zo begrepen dat de financieel-technische commissie zal uitzoeken waar de verantwoordelijkheden liggen. Daar moet mijn fraktie tegen protesteren. De heer Heidinga: Ik ben het in grote trekken eens met de heer Bootsma, dus ik zal dat niet herhalen. Ik wil één ding hier nog even nadrukkelijk stellen. Het is naar mijn mening niet zoals de heer Van der Veen zegt, dat de verantwoordelijkheid pas kan wor den bekeken, wanneer het bekend is wat het kost. Dat heeft er helemaal niets mee te maken. Wat het kost interesseert ons wel, maar dat heeft er nü niets mee te maken. Het is nu alleen de vraag: Wie is aanspra kelijk voor die kosten. Daarom moet, naar mijn mening, zo snel mogelijk worden uitgemaakt, hoe de verant woordelijkheden liggen. Dat moet door deskundigen worden uitgemaakt. Maar daar moeten we niet mee dralen. Want wanneer er straks bekend is, dat het twee ton zal kosten, is het veel moeilijker om tot een overeenstemming te komen dan wanneer we dat niet weten. De Voorzitter: Ik heb zoeven geciteerd uit een af schrift van een brief van B. en W. aan de directie van de Nederlandsche Heide Maatschappij van 14 december 1965. Daaruit citeer ik: „Tenslotte berichten wij U, dat wij bij deze Uw maatschappij nadrukkelijk aan sprakelijk stellen voor de financiële fouten enz. enz." Ik meen, dat van onze kant deze zaak zo duidelijk is gesteld. Deze brief is onzerzijds in geen enkel opzicht ingetrokken. Er is nadien ook onzerzijds aan de Heide maatschappij geen enkel bericht uitgegaan, wat iets afdoet aan wat hier staat. Ik wil nadrukkelijk vaststellen, dat noch het College, noch de Raad enige verantwoordelijkheid kan dragen. De formulering, die de Heidemaatschappij in de brief van 23 februari 1966 heeft gebruikt, inzake een nader aan te wijzen technisch- en financieel expert van de Gemeente en deze maatschappij, door wie zal worden uitgemaakt, hoe de verantwoordelijkheid in deze kwes tie ligt, laten wij rustig voor rekening van de Heide maatschappij. De brief van 14 december 1965 staat nog recht overeind. Er is onmiddellijk na de brief van 14 december een bespreking geweest tussen het voltallige College en de directie van de Nederlandsche Heide Maatschappij. Daar is, met handhaving van dit stuk uit de brief, afgesproken, dat de financiële gevolgen van deze ver zakking kan worden uitgezocht door deze aan te wij zen technische- en financiële deskundigen. Er moet eerst worden vastgesteld wat er zich pre cies heeft voorgedaan. Dat kan men in de rapportering van de Grondmechanica vinden. Ten tweede moet wor den vastgesteld, welke maatregelen er nu genomen moeten worden. Ten derde moet worden vastgesteld en geverifieerd, wat de kosten voor deze voorzieningen zijn geweest. De heer Heidinga zegt: Dit moet met spoed worden beslist. Ik denk, dat hij het onmiddellijk begrijpt als ik zeg, dat de gevolgen bepaald niet met spoed zijn vast te stellen. Het bedrag van de nu te treffen voorzieningen is nu mogelijk wel vast te stellen. Maar wat zich als ge volg van de gebreken nog voor gaat doen, is op het ogenblik noch aan de directie van de Heidemaatschap pij, noch aan B. en W. Bekend. Dat zal nog moeten worden uitgemaakt. Dan pas kunnen we spreken over de vraag, op welke wijze deze zaken geregeld moeten worden. Dat is dunkt mij duidelijk. De Raad en B. en W. hebben geen enkele verplich. ting op zich genomen, maar integendeel elke verplich ting van zich afgewezen en de verantwoordelijkheid terzake zeer duidelijk bij de Koninklijke Heide Maat schappij gelegd. (De heer Spiekhout: Wilt U op het verzoek van de Raad ingaan om dat nog eens catego risch in een antwoord op deze laatste brief aan de Heidemaatschappij te schrijven, zodat er geen misver standen over blijven Terzake van deze nota wordt niet meer voorgesteld, dan deze nota voor kennisgeving aan te nemen. Ik heb in eerste instantie al gezegd, dat deze kwestie zou leiden tot bepaalde overeenkomsten met de Heidemaat schappij, ter regeling van deze zaak. Dan komt deze zaak volledig bij Uw Raad terug. Er is geen enkele reden om nog eens nadrukkelijk de inhoud van de brief van 14 december tegenover de Heidemaatschap pij te stipuleren. Dat komt wel op het moment waarop de Heidemaatschappij dit zal gaan betwisten. Ik houd de Heidemaatschappij verantwoordelijk voor haar brie ven; wij blijven verantwoordelijk voor de onze. De heer Van der Schaaf (weth.)Ik zou U willen vragen een enkel misverstand weg te nemen. Ik zou er de aandacht op willen vestigen, dat in de brief van 23 februari 1966 wordt gesproken over een tweetal deskundigen, aan te wijzen door de Heidemaatschappij en door onze Gemeente. Wanneer die niet tot overeen stemming komen is er dus niets ten nadele van de Gemeente veranderd. Ik heb er geen bezwaar tegen, dat wij de Heidemaatschappij een brief zouden schrij ven, als reaktie op haar brief van 23 februari 1966, waarin wij tot uitdrukking brengen, dat, gehoord de besprekingen in deze Raad, wij uitdrukkelijk willen vaststellen, dat er ondanks haar brief van dan en dan, niets is veranderd in onze uitgangsstelling, en dat haar voorstel inzake de deskundigen in geval van geschil waarschijnlijk niet tot oplossing zou kunnen leiden, omdat er geen derde man zou zijn aangewezen. Het is mij bekend, dat een ander lid van het College daar ook geen bezwaar tegen heeft. De Voorzitter: Uw Raad wil dus het College ver zoeken gehoord deze beraadslagingen in deze vorm de Heidemaatschappij een brief te sturen. Deze nota wordt voor kennisgeving aangenomen. Z.h.st. wordt besloten een brief met genoemde in. houd te doen uitgaan aan de Heidemaatschappij. De Voorzitter: Tenslotte deel ik U nog mede, dat in overleg met de heer Harmsma is besloten de Raads vergadering ter installatie van de nieuwe Burgemees ter te houden op maandag 18 april a.s. des ochtends 10.30 uur. Uw Raad heeft inmiddels een stuk thuisge kregen, waarin nog een verdere uitnodiging is vervat. Wij hopen wel, dat de Raad daar zo volledig moge lijk gevolg aan kan geven. Des middags van 3 tot 5 uur zal er een kennismakingsreceptie plaatsvinden en wij hopen, dat het défilé, dat op 7 uur is vastgesteld, grandioos mag slagen. Deze mededeling wordt voor kennisgeving aange nomen. Punten 3 t/m 7 (bijlagen nos. 93, 103, 104, 102 en 101). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijlage no. 99). De heer Kingma: Het is mij opgevallen, dat één van de panden wel erg groot is. Er stond iets van 1450 m-' voor één bungalow. Dat vind ik nogal wat. Vaak moeten we zuinig zijn met grond. Is het nu nodig om zulke enorme bouwterreinen uit te geven voor één woning? De heer Van der Schaaf (weth.): De uitgifte van dit terrein geschiedt in overeenstemming met het be, stemmingsplan. Ik wil de heer Kingma tenslotte nog zeggen, dat het bouwen van bungalows onvermijdelijk een ruim gebruik van de grond met zich meebrengt. Wanneer men bungalows te dicht op elkaar zet, schiet het hele geval zijn doel voorbij. Wanneer U het des betreffende terrein ziet, zult U wel met mij eens zijn, dat daar geen tweede bungalow op gekund had. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 9 t/m 13 (bijlagen nos. 95, 94, 100, 97 en 96). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 105). De heer Vellenga: Ik heb een paar redenen om, mede namens mijn fraktie, over dit voorstel een paar opmerkingen te maken. Het is een goed voorstel en ik wil graag duidelijk mijn waardering voor dit voorstel aan het adres van het College uitspreken. Het tweede wat ik zou willen zeggen is dit: De vo rige keer is dit voorstel teruggenomen, wat enige te leurstelling en spanning teweeggebracht heeft bij de mensen, die achter dit belangrijke werk staan. Wij wis ten, dat het in de bedoeling lag om hiervoor een pro vinciale subsidie in de wacht te slepen. Ik ben blij met dit voorstel, ook om de mensen, die dit betreft, omdat het mij bekend is, dat reeds jaar en dag in de beide desbetreffende wijken een aantal mensen zich enorm hebben ingespannen om tot dit resultaat te komen. Ik zou verder willen wijzen op de duidelijke ver schillen t.a.v. de inhoud van het werk; verschillen, die uiteraard ook samenhangen met de wijken, waarin dit werk gebeurt. Toch is het zo, dat, ondanks de ver schillen in vormen en methodiek deels ook het ver schil in doel in beide wijken gepoogd wordt om op een bepaalde manier tot gemeenschapsvormen te ko men. De bedoeling is om jonge mensen, maar ook an deren, zo positief mogelijk te plaatsen in de samen leving van vandaag. Mijn slotopmerking sluit aan bij een alinea uit het midden van het voorstel, waar gesproken wordt over de minder gunstige regeling, die destijds voor enkele gebouwen getroffen moest worden. Men kon toen moei lijk anders. Het College zegt, dat het na wil gaan of het mogelijk is, ook hieraan nog het nodige te doen. Ik wil hopen, dat U daarmee succes hebt en ik neem aan, dat Uw College daarvoor te zijner tijd ook de Raad zal infor meren. De heer Engels: Ik kan mij helemaal aansluiten bij de heer Vellenga. Ik vind de formulering van de alinea, die de heer Vellenga het laatst noemde, zo voorzich tig, dat ik het wel bijzonder op prijs zou stellen, als de Raad kennis krijgt van het resultaat van het onder zoek, dat U ingesteld heeft. De Voorzitter: Ik hoop niet, dat U ons uitlokt tot onvoorzichtige formuleringen, mijnheer Engels. De heer Ten Brug (weth.): Wat de toelichting van de heer Vellenga betreft: ik kan mij daarbij geheel aansluiten. Zijn betoog mondt tenslotte uit in één vraag. Bij eerder tot stand gekomen gebouwen van soortgelijke aard is een iets minder gunstige regeling getroffen. Dat is het College wel bekend. Voor die gebouwen dat geldt o.a. de „Wielenpölle" en het buurthuis Goutum werd nog geen subsidie via de plancommissie verkregen. Dit voorstel zal inderdaad consequenties moeten hebben voor de subsidiëring van deze gebouwen. Het is ons voornemen om over deze zaak op korte termijn bij Uw Raad met een voorstel te komen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 98). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 106). De heer Visser: Mijn opmerking betreft de voor laatste alinea van de recapitulatie. Hier staat, dat het begrotingstekort zal stijgen tot ruim 3 ton en dat het in het voornemen van het College ligt, binnenkort een voorstel te doen tot dekking van dit tekort. Dit is juist het punt, waartegen bij mij bezwaar bestaat, want er zou een eigenaardige situatie ontstaan, indien een dek kingsplan zou worden aangeboden, dat niet de instem ming heeft van de Raad. Ik zou het College in over weging willen geven om, indien mogelijk, in de toe komst zoveel mogelijk te streven naar een gelijktijdig overleggen van wijzigingsvoorstel èn dekkingsplan. De Voorzitter: De bedoelingen van het College zijn duidelijk, dacht ik- Bij meer posten dan alleen de pos ten van de Gemeentelijke Sociale Dienst wordt het in de huidige situatie verantwoord geacht, de kosten raming van de voorzieningen vooraf te laten gaan aan het bepalen van de dekking. Dat is niet zo'n grote moeilijkheid. Op het ogenblik wijst de begroting van de gemeente Leeuwarden, na aanneming van deze wij zigingen, een tekort van f300.000,— aan. Ik geloof, dat, als de Raad redeneert zoals de heer Visser nu redeneert, dit zou betekenen, dat deze voorzieningen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Ik geloof, dat voor wat de dekking betreft ook het huidige ge meentelijke middelen niveau, exclusief de eigen gemeen telijke heffingen mede in aanmerking kan worden ge nomen. Ik wil het nog wel duidelijker zeggen: Als blijkt, dat bepaalde Gemeentefonds-uitkeringen of an. dersoortige uitkeringen uit 's Rijks kas op een hoger niveau kunnen worden geraamd dan ze primitief zijn geraamd, hoeven we alleen maar te dier zake een dekkingsplan voor te leggen. Maar ik geloof, dat de Raad zich gerust kan achten. Het vaststellen van deze begrotingswijziging houdt in geen enkel opzicht een binding van de Raad t.a.v. het dekkingsplan in, dat zal worden voorgedragen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter sluit de vergadering om 20.45 uur.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 3