5
dit zegt, dat dit toch niet zo zwaar weegt, ondergraven
wij de vaste maatstaf, waarop iedere burger mag kun
nen rekenen. Dat vind ik het bezwaar van deze zaak.
Er is gevraagd naar de consequenties. Het is wel dui
delijk geworden, dat het College niet van plan is af te
treden als de Raad dit voorstel niet zou accepteren.
(De heer Van der Veen: Maar we zijn het er toch wel
over eens, dat de rekwestrant het recht had bij de Raad
in beroep te gaan van een besluit van B. en W.) Zonder
meer, natuurlijk. (De heer Van der Schaaf (weth.): Dat
heb ik de rekwestrant aangeraden, ter bevrediging van
zijn rechtsgevoel.) (De heer Van der Veen: De Voorzitter
zou zeggen, dat de rechtspraak niet bij deze Raad lag,
maar de Raad zal nu in rappèl toch op dit verzoek be
slissen.) Ik heb mij misschien onduidelijk uitgedrukt.
Inderdaad is dit, naar mijn gevoel, zuiver rechtspraak.
Deze appellant is volkomen terecht bij de Raad in be
roep gegaan en de Raad heeft een beslissing te nemen.
Ik zou nu het voorstel van de heer Weide c.s. in stem
ming willen brengen.
De motie wordt verworpen met 22 tegen 14 stemmen.
Voor de motie stemden: mevrouw Heijmeijer-Croon en
de heren: Kamstra, Balt, Weide, Santema, Visser,
Heetla, Veldhuis, Heidinga, Boomgaardt, K. J. de Jong,
Van Balen Walter, Van der Veen en Miedema.
Z.h.st. wordt hierna besloten overeenkomstig het voor
stel van B. en W.
Punten 15 en 16 (bijlagen nos. 165 en 178).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 116).
De heer Vellenga: De liberalisatiemaatregelen, waar
over het vanavond in deze Raad gaat, horen bij het
succesvolle beleid van een bekwame en voortvarende
Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Door zijn beleid en de grote activiteiten in de bouw
bedrijfssector zijn de laatste jaren geweldige produktie-
cijfers in de woningbouw behaald. Vorig jaar zijn er
in ons land ongeveer 115.000 woningen gereed geko
men. In onze provincie waren het 5.000.
Wanneer één Minister ooit het recht zou hebben een
termijn te noemen waarbinnen de woningnood tot het
verleden zou behoren dan is het Minister Bogaers. En
wanneer hij in officiële stukken vastlegt, dat hij een
bepaald moment dichterbij wil halen, dan geloof ik, dat
dit iets van grote politieke betekenis is, landelijk, pro
vinciaal en gemeentelijk. Welk moment wil hij dichterbij
halen? Het moment waarop de kluisters, waarin de wo
ningbouw vaak moet zitten, gebroken zouden kunnen
worden. Het moment waarop de huur zou kunnen wor
den vastgesteld volgens de bekende wet van vraag en
aanbod. Het moment waarop het huis een object wordt
in de verhouding tussen verhuurder en huurder en op
zo'n manier, dat het huis komt waar het moet zijn en
waarbij voor de Gemeente als toewijzende instantie geen
taak meer is weggelegd, willen wij ook dichterbij halen.
Ik kan de Minister terzake voor een belangrijk gedeelte
volgen. Hij ziet deze liberalisatie als een politiek-psy.
chologische injectie en hij verwacht, dat van het weg
vallen van bepaalde bureaucratische belemmeringen en
gekunstelde verhoudingen op dit gebied, alleen maar
een heilzame werking kan uitgaan. M.a.w. binnen een
paar jaar raken de huizen van de bon en is er een huis
voor iedere beurs in Nederland. Er zijn gemeenten waar
voor dit nu reeds geldt. Er zijn andere gemeenten, waar
dit ideaal bereikt wordt in de jaren '67'68. Er zijn
nog weer andere gemeenten waarvoor dit voorshands
niet zo zal zijn, omdat het niet kan. Ik geloof, dat het
plezierig is, dat er ruimte is om deze wending in de
politiek zelf te bepalen. Hoe wij tegenover de liberali
satiemaatregelen van Minister Bogaers staan kunnen
wij vanavond in deze Raad beslissen. Wij zijn geroepen
op dit ogenblik de maatregelen t.a.v. de data, de fasen
en de termijnen van de invoering van deze liberalisatie
te toetsen aan de feitelijke situatie in deze gemeente.
Men mag enerzijds niet alle bemoeiingen overboord
gooien, maar anderzijds zullen we evenmin on
nodige koudwatervrees mogen hebben voor de vrijheid.
We moeten de maatregelen toetsen aan de feitelijke
situatie in deze gemeente. Het tijdstip waarop de maat
regelen van Minister Bogaers voor onze gemeente in
werking treden wordt inderdaad hier bepaald; anders
zou ieder advies van een Gemeenteraad alleen maar een
papleren geval zijn, waarvan de Minister zich niets zou
behoeven aan te trekken. Maar ik neem aan, dat dit
door deze Minister niet zo wordt gezien.
B. en W. hebben in hun raadsbrieven een korte uit
eenzetting gegeven van wat de Minister voor ogen staat.
Het belangrijkste is, dat de raadsbrief gegevens ver
strekt, cijfers produceert en feiten stelt. Namens onze
fractie wil ik U daarvoor onze dank betuigen, hoewel
het wel even gezegd moet worden, dat het College te
laat is. Deze adviezen hadden n.l. voor 1 juni 1966 in
Den Haag moeten zijn. Maar U zult daar straks wel
even een kleine toelichting op kunnen geven. De ver
dienste van dit stuk is, dat het een nuchter, helder en
duidelijk stuk is. ïk dacht niet, dat wij er in de Raad
behoefte aan hebben de bouwpolitiek van het verleden
op te rakelen. Wij moeten nu over de zaken van dit
moment spreken. Misschien veroorlooft U mij om in
dit verband even te vragen, of het in de bedoeling van
het College ligt om bij de behandeling van dit vraag
stuk al in te gaan op de schriftelijke vragen van de
heer Heidinga. Deze zouden een rol kunnen spelen in
de stembepaling van bepaalde fracties of bepaalde ge
meenteraadsleden. (De heer Heidinga: Ze liggen er al
meer dan een maand.) Mocht het niet zo zijn, dat U er
vanavond op ingaat dan zou ik de neiging hebben samen
met de heer Heidinga te zeggenZouden we er niet een
apart agendapunt van kunnen maken De conclusies
van mijn fractie zijn de volgende:
Uit het stuk van B. en W. is gebleken, dat de be
hoefte aan woningen in deze gemeente nog groot is.
De lijst van het reeds genoemde bureau Huisvesting is
lang. Ook al zou je daar een aantal gevallen kunnen
afhalen dan blijft er nog een groot aantal gevallen
over. Ik zou mij de vraag willen veroorloven of t.a.v.
die zaak recente cijfers zijn te geven, omdat de nu ver
strekte cijfers al weer ongeveer een half jaar oud zijn.
Misschien zou het toch wel eens goed zijn om een uit
eenzetting te geven, waarin van een duidelijke tegen
spraak tussen de cijfers en de percentages van de Mi
nister en Uw cijfers en percentages sprake is, hoewel
dat natuurlijk terug te voeren is tot een verschil door
het hanteren van enerzijds het statistisch woningtekort
en anderzijds de feitelijke cijfers.
Er is een grote behoefte aan huurwoningen m.n. voor
de lagere inkomensgroepen. Ten tweede is er in deze
gemeente ook een grote behoefte aan ruime huurwo
ningen van goede kwaliteit in de middenklasse. Ik
dacht, dat de behoefte groot was i.v.m. het doorstro,
mingseffect, dat o.m. met deze maatregel beoogd wordt.
Ik constateer verder, dat hier nog veel krotten en
slechte woningen zijn, waarvan vaststaat, dat ze in de
eerstkomende jaren moeten worden afgebroken. Ook
zijn hier nog veel duplexwoningen, die in de toekomst
omgezet moeten worden in enkele woningen. Op deze
dingen ingaande komt het College gesteund door cij
fers van het E.T.I.F. tot de prognose, dat er in de
eerstkomende jaren duizend woningen per jaar ge
bouwd zouden moeten worden. Laten we aannemen, dat
dit zou lukken of het helemaal reëel is weet ik
niet dan is het de vraag, of U binnen een paar jaar
het tekort hebt opgeheven. Er hoeft maar één tegen
slag te komen en het lukt niet. Dat wettigt de mening,
dat er in de eerste jaren op de bouw- en woningmarkt
in Leeuwarden geen reëel evenwicht aanwezig zal zijn.
Het tweede punt, dat ik n.a.v. Uw raadsbrief zou
willen noemen, is het feit, dat U terecht zegt, dat U
gebruik zult maken van de speciale maatregelen van
de Minister en hem met klem zult vragen om extra
contingenten. Die contingenten, voorzover de Minister
daar zelf over kan beschikken, liggen in de sfeer van
de woningwetwoningen-A en de woningwetwoningen-B
in deze gemeente. Kunt U aantallen hieromtrent noe
men? Kunt U ook zeggen, wanneer de eersten daarvan
betrokken zouden kunnen zijn In dit geheel speelt ook
een pakket eengezinswoningen in diezelfde klasse mee
i.v.m. de doorstroming. Wat U beoogt, n.l. het vragen
van speciale maatregelen en extra contingenten is iets
wat tal van gemeentebesturen in de vijf provincies
die de Minister met zijn maatregelen bestrijkt, ook
zullen vragen. M.a.w. er zal een enorme drang ontstaan
op die post extra woningen, die de Minister de eerstko
mende jaren beschikbaar heeft. Wanneer ik daaraan toe
voeg de grote moeilijkheden van financiële aard voor
de Minister, om het aantal woningwetwoningen in de
komende jaren uit te breiden, moet ik een aantal vraag
tekens plaatsen bij de mogelijkheid om die speciale
maatregelen gehonoreerd te krijgen.
Iedereen in deze Raad kan weten, dat de particuliere
woningbouw moeilijk van de grond komt i.v.m. finan
ciële moeilijkheden van dit ogenblik. Ik zie dit niet op
korte termijn veranderen, hoewel wij dat natuurlijk
wel hopen, want dit speelt een rol in de evenwichtige
en gevarieerde opbouw van het woningbestand in deze
gemeente. Overigens is het ook zo, dat, als die parti
culiere woningbouw wel behoorlijk van de grond kwam,
er spanningen zouden kunnen ontstaan tussen de belan
gen van hen die huizen bouwen wat hun keus betreft
tussen het bouwen van particuliere woningen en wo.
ningwetwoningen.
Ik kan mij voorstellen, dat U aan het eind van Uw
raadsbrief graag de conclusie getrokken zou hebben,
dat al in '67 in Leeuwarden voor iedere beurs een huis
aanwezig zou zijn. U hebt dat niet kunnen doen en
dat spijt de meesten in deze Raad. Ik neem aan, dat
het College tot de conclusie is gekomen, dat zonder
het reële evenwicht op de markt er n o g niet aan
liberalisatie gedacht kan worden. Nu meen ik uit Uw
raadsbrief begrepen te hebben, dat U speelt met de
gedachte om tot lossere vormen van huurprijsbeheer-
sing over te gaan. U hebt daar een bepaald motief
voor. Namens mijn fractie zou ik U dit willen ontraden,
want huurverhogingen gaan altijd door.
Toen men in West-Duitsland de proeven nam met de
zogenaamde witte en zwarte gebieden, heeft de erva
ring geleerd, dat na verloop van tijd de huren van be
paalde categorieën woningen met 14 pet. gestegen
waren.
U beroept zich in dit verband op de ontruimingsbe
scherming, die de Minister ook biedt, maar ook op dat
punt leren de gebieden in West-Duitsland ons, dat be
jaarde- en eenvoudige mensen niet graag en vlug naar
de kantonrechter lopen. Na 1 september '67 zal er vol
ledige huurvrijheid zijn voor bepaalde categorieën wo
ningen en ook voor woningen, die door huurders voor
het eerst worden betrokken. In die situatie komt de
huurder toch wel erg op de schopstoel te zitten, omdat
er ook gevallen denkbaar zijn, dat er geen beroep op
die ontruimingsbescherming mogelijk is en hij gebruik
zal moeten maken van de hiervoor aangewezen artike
len van het B.W., die t.a.v. deze materie hopeloos ver
ouderd zijn. De Minister weet dit zelf en hij is, in
overleg met zijn ambtgenoot van Justitie, bezig hier zo
vlug mogelijk in te voorzien. Het is alleen de vraag of
dat klaar is op het moment, dat het klaar zou moeten
zijn. U constateert terecht dat de woningwet
woningen primair gebouwd zijn voor de mensen met de
lagere inkomens. Ondanks dat bevinden zich in de
woningwetwoningen en de goedkopere huurwoningen
mensen met hogere inkomens. Als je dit wilt verande
ren, moet je al deze mensen een reëel aanbod kunnen
doen. Wanneer ze om bepaalde redenen niet tot het
kopen van een woning overgaan en wel in staat en be.
reid zijn om aanzienlijk meer huur te betalen dan ze
op dit moment betalen, moet er een aanbod zijn in dié
categorieën woningen, die van alle moderne gemakken
zijn voorzien en de ruimte hebben, die deze mensen voor
dat bedrag graag zouden willen hebben. Wanneer U
de doorstroming wilt effectueren, zult U aan dit punt
aandacht moeten besteden bij het bouwen van bepaalde
typen woningen. Ik garandeer U, dat dan tal van men
sen uit het soort huizen, waar ze eigenlijk niet in zou
den moeten zitten, naar deze duurdere huizen zullen
trekken. Ik heb in de raadsbrief gezien, dat U, hande
lend over die lossere vormen van huurprijsvaststelling,
op een bepaald moment zegt, dit wel te kunnen toe
juichen. U voegt daar als motief aan toe, dat dit een
gunstige uitwerking zal hebben op de verdere particu
liere woningbouw. Financieel, zakelijk en economisch is
dat een waarheid als een koe, maar het is een waar.
heid, die niet effectief gemaakt mag worden naar het
inzicht van mijn fractie, zolang het evenwicht niet is
bereikt, omdat dan niet in overeenstemming met sociale
opvattingen gehandeld wordt.
Ik kom tot bepaalde conclusies. De eerste is deze:
Wij kunnen met Uw conclusies, genoemd onder A en
B, akkoord gaan. Deze conclusies komen niet voort uit
gevoelens van pessimisme, maar zijn gestoeld op de
feitelijke situatie in deze gemeente. Onder B zouden wij
graag een formulering over de noodzaak van krot
opruiming opgenomen willen zien. Het kan misschien
goed zijn om dat er ten overvloede bij te vermelden,
omdat Uzelf in de raadsbrief dit ook onderscheidt, n.l.
740 woningen voor uitbreiding en 250 woningen voor de
krotopruiming. Mijn fractie vindt conclusie C van de
raadsbrief naar wezen en strekking min of meer aan
vaardbaar, maar zou die iets concreter willen stellen
en de Minister erop willen wijzen, dat wij, pas wanneer
die extra huizen zijn gebouwd en bijna voor bewoning
kunnen worden uitgegeven, als Gemeentebestuur van
Leeuwarden bereid zijn met hem te gaan praten over
de data en over de termijnen. Wij zouden dat willen
doen in overleg met het Provinciaal Bestuur van Fries
land, omdat dit bestuur mede de contingenten bepaalt,
die extra zullen kunnen worden toegewezen, en omdat
dit bestuur er ook belang bij heeft om een zo ruim mo
gelijk beleid te voeren.
Ik hoop straks, afwachtend wat de reacties van de
andere fracties zullen zijn, in deze gedachte met een
voorstel te komen t.a.v. de formulering van C, omdat
we daarmee ook handelen overeenkomstig de besluiten,
die in de Gemeenteraad van Assen en in die van Gro
ningen zijn genomen.
Tegen het „dat" van de maatregelen van Minister
Bogaers zegt mijn fractie van harte ja. Het „hoe" en
„wanneer" zouden wij graag hier zelf willen bepalen en
afhankelijk willen stellen van de situatie in Leeuwarden.
De heer K. J. de Jong: Ook ik zou willen beginnen
met een woord van waardering voor de nota van Mi
nister Bogaers en voor de duidelijke nota, die ons hier
over van het College heeft bereikt. ïk geloof, dat het
inderdaad aan ons is om aan de hand van deze beide
nota's enkele beleidslijnen vast te stellen. Ik heb een
ogenblik de gedachte gehad, dat in de nota van het
College verschillende vragen van de heer Heidinga ver
werkt waren, maar nu de heer Vellenga daarover ge
sproken heeft heb ik er geen bezwaar tegen om zijn
gedachte te steunen in die zin, dat de vragen van de
heer Heidinga beter een afzonderlijke behandeling zou
den kunnen krijgen.
Boven de nota die ons bereikt heeft staat, dat deze
handelt over grotere vrijheid op het gebied van de con-
tingentering van de woningbouw, lossere vormen van
huurprijsbeheersing en huurbescherming en geleidelijke
intrekking van de Woonruimtewet. Ik heb mijn betoog
ook op deze drie punten toegespitst. In de eerste plaats:
het bouwbeleid, in de tweede plaats: het huurbeleid en
in de derde plaats: het woonruimtebeleid.
Ik geloof, dat we daardoor meteen de kernpunten van
de nota zelf volgen. Ik steun de suggestie van de heer
Vellenga m.b.t. de vragen van de heer Heidinga. (De
heer Engels: Wij kennen de vragen van de heer Hei
dinga officieel niet.) De heer Engels leest toch nog wel
eens een krant, waarin ze gestaan hebben? (De Voor
zitter: De heer Heidinga heeft schriftelijke vragen ge
steld aan het College. Daarop krijgt hij, overeenkomstig
het reglement van orde, schriftelijk antwoord. Wenst
de Raad dit tot een punt van bespreking te maken, dan
kan hij een interpellatie aanvragen. Pas dan is het een
punt van bespreking in de Raad.)
Wanneer ik dan iets over het bouwbeleid mag zeg
gen dan zal het U niet bevreemden, dat ik mij eniger
mate beperk, door in de eerste plaats aan te sluiten
bij bepaalde punten die wij in het verleden, m.n. bij de
begroting van 1966, gesteld hebben, n.l. dat de woning
bouw te weinig was afgestemd op het huurniveau van
de woningzoekenden hier ter plaatse. Dat valt mij nu
weer op, wanneer ik het staatje raadpleeg, dat als bij
lage bij deze brief van B. en W. is neergelegd. Het
grootste gedeelte van de 2413 woningzoekenden (2063)
kan geen hogere huur betalen dan f25,per week.
De te besteden huur is gesteld op 20% van het netto
inkomen. Dat is niet te hoog gegrepen. Er zijn een
vele mensen, die daar nog lang niet aan toe ko
men. Die 20% is voor ons wel zo ongeveer de norm.
2000 van de 2400 gevallen kunnen geen huur hoger dan
f25,— per week betalen. Wij vrezen, dat dit in deze
aanbiedingsbrief van B. en W. niet voldoende accent
heeft gekregen. De nood van de mensen die hiermee