8
de heer Heidinga goed heb opgevangen, zouden die
vragen een week of vier geleden gesteld zijn. Volgens
artikel 58 van ons reglement van orde mag ieder lid
B. en W. om inlichtingen vragen. De vragen worden hun
schriftelijk toegezonden en worden ter kennis van de
leden gebracht. Ik heb nooit geweten, dat dat gebeurde
door publikatie in de plaatselijke pers. B. en W. bren
gen het antwoord zo spoedig mogelijk schriftelijk ter
kennis van de leden. Ik heb de indruk, dat, als B. en W.
op het punt van de vragen die door de heer Heidinga
gesteld zijn, even formalistisch zouden redeneren als bij
de behandeling van het verzoekschrift van de heer Tal-
sma, wij al lang de vragen èn antwoorden zouden heb
ben gehad. Mocht het College van overtuiging zijn, dat
in artikel 58 van het reglement van orde een tijdsbe
paling ontbreekt dan zou ik bereid zijn om hierin een
soortgelijke bepaling als in het reglement van orde van
de Tweede Kamer op te nemen, waarbij voorgeschreven
wordt, dat het College binnen twee dagen de vragen
heeft door te geven en te beantwoorden.
Nu wat betreft de brief van de Minister van Volks
huisvesting en Ruimtelijke Ordening en het stuk dat
ons van de kant van het College heeft bereikt. De Mi
nister berekent het woningoverschot in de provincie
Friesland op 3 pet. van de woningbehoefte. Dat klinkt
heel aardig. Het College zegt dat dit wel mag gelden
voor Friesland buiten de gemeente Leeuwarden, maar
dat het zeker niet geldt voor de gemeente Leeuwarden.
Wanneer inderdaad de cijfers zouden uitwijzen, dat er
een groot verschil is tussen de woningbehoefte en de
woningvoorraad in Leeuwarden en in de rest van Fries
land vraag ik mij af, of wij Gedeputeerde Staten geen
verwijt zouden moeten maken, omdat zij blijkbaar in de
Provinciale Staten bij de verdeling van de woonruimte
het plattelandskarakter te veel hebben laten gelden en
te veel uniform de zaak verdeeld hebben zonder reke
ning te houden met de speciale behoeften van Leeu
warden als centrum. Afgezien van de cijfers geloof ik,
dat wij dankbaar moeten zijn voor de brief van de Mi
nister. Dit is niet de eerste keer, dat de Minister van
dit departement zich tot verschillende gemeenten in
Friesland wendt met de vraag, conform de Woonruimte-
wet '47, of het ook zaak is voor hen een maatregel
of zelfs de gehele wet buiten werking te stellen.
Toen maakte Leeuwarden geen deel uit van de ge-
enquêteerde gemeenten. Alle gemeenten hebben toen
gezegd: Het zou wat ons betreft wel kunnen, maar dan
krijgen we natuurlijk de toevloed van de andere ge
meenten; dus doe het maar niet. Elke gemeente is
bang om een kleine machtspositie op dit gebied prijs te
geven.
Nu is het veel beter, want nu wordt dit gevraagd aan
de drie noordelijke provincies. Dat is een behoorlijk ter
rein, waarin die vrees voor toevloed van over de ge
meentegrenzen veel minder spreekt. B. en W. zijn van
mening, dat de vrijheid die de Minister voorstaat op
zichzelf wel wenselijk is, maar dat die voor Leeuwarden
eigenlijk op dit moment nog niet goed mogelijk is, ten
zij er bijzondere maatregelen worden getroffen. De cij
fers waarover wij beschikken zeggen niet zo verschrik
kelijk veel, omdat die cijfers gewogen zouden moeten
worden voordat we weten waar we werkelijk aan toe
zijn. Elke inventarisatie van vraagcijfers hangt af van
de maatstaf die men aanlegt. De vraag is een functie
van het aanbod, maar ook van de prijs. Dit zijn drie
grootheden die met elkaar in een bepaalde wetmatige
verbinding staan. Ik betreur, dat deze brief en het
oogmerk van deze Minister ik neem aan dat dit be
langrijk genoeg is om niet alleen die Minister te raken,
maai- om een kabinetsbeslissing te zijn ons bereikt
in een periode, waarin mijn politieke vrienden geen
deel uitmaken van het kabinet, want ik vind het jam
mer, dat in de periode waarin dat anders was dit ge
luid niet is gekomen. Dit komt laat; maar beter laat
dan nooit. Ik mag er aan herinneren, dat wij vóór de
oorlog geen distributie en geen prijsbeheersing hadden
op het gebied van de woonruimte en dat na de oorlog
de cijfers bekeken naar oppervlakte woonruimte per
inwoner gunstiger zijn. Toch wordt de toestand als
ongunstiger ervaren. Ik mag aannemen, dat daar de
wijze van distributie en prijsbeheersing niet vreemd aan
is. Ik geloof zelfs te mogen stellen, dat de narigheid
waarin wij zitten voor een goed deel veroorzaakt wordt
door de regulering en dat wij van de volksvijand num
mer 1, zoals het vroeger genoemd werd, nooit af zullen
komen, wanneer wij niet de moed hebben om inderdaad
op de één of andere manier naar de vrijheid over te
stappen. Wat mij betreft kan dat snel gaan om ook de
aanpassingsmoeilijkheden, die daar nu eenmaal mee ver
bonden zijn, kort maar krachtig te houden. Maar ik
heb liever, dat we het niet doen op een langzamer ma
nier dan de Minister zich voorstelt.
Na de oorlog is welbewust de woningbouw getempo
riseerd om te voorkomen, dat men na een periode van
tien jaar zou zitten met een overcapaciteit op de bouw
markt. Dat was een vooruitziende blik uit de veertiger
jaren die we nu achteraf erg betreuren en waarvan we
niet kunnen begrijpen, dat die toen ooit reëel was. We
zitten nu met de narigheid, dat voor een groot deel ge
bouwd is in de woningwetsector. De heer De Jong zegt:
Er is gebouwd in de woningwetsector op een wijze, die
geen recht doet wedervaren aan het oogmerk, dat die
sector beoogde te dienen. Er is gebouwd met het oog
merk: wij als Gemeente willen liever een woningbe
stand hebben, dat ook na verloop van enige jaren de
toets der kritiek nog kan doorstaan. Wij bouwen liever
woningen die nu misschien wat te luxe zijn, maar waar-
we later niet aan bekocht zijn dan dan we nu iets gaan
bouwen voor de allerlaagste inkomensgroepen. Als we
dat alles gedaan hadden in de allergoedkoopste bouw,
zouden we een soort woningen gebouwd hebben die vrij
gauw weer aan de verkrotting zou hebben blootge
staan.
Wanneer de bouw verkeerd heeft plaats gehad en
wanneer het woningbestand anders is dan ideaal, ligt
dat bepaald niet aan de Gemeente, maar dan ligt dat
aan de wijze waarop vanuit Den Haag deze zaak gedi
rigeerd is. De Gemeente heeft, in die situatie verkeren
de, niet zo erg veel anders kunnen doen dan er gebeurd
is. Door de wijze van verdeling van bouwvolume, de
contingenteringen en de vergunningen is vooral ge
bouwd in bepaalde sectoren, waardoor die woningen be
woond worden door mensen, voor wie die sector in
principe niet bedoeld is, terwijl de vrijere sectoren, die
daarnaast zouden hebben moeten bestaan, te weinig tot
hun recht gekomen zijn en ook te weinig de sympathie
hebben gehad van deze Raad. De heer Kingma heeft
dat ook zopas nog even benadrukt door zich te keren
tegen de luxe woningen en tegen de tweede woningen.
Ik heb niet de indruk, dat het aantal tweede woningen
in Leeuwarden nu zo geweldig zal toenemen.
Er is een voorkeur geweest voor een bepaalde soort
woningen. En wij zitten nu met een hoeveelheid wonin
gen in die sector, die naar verhouding veel te groot is.
Ik zie niet in, dat de liberalisatie die nu voorgestaan
wordt het mogelijk maakt om op korte termijn daarin
verandering te brengen. Wij weten, dat op het ogenblik
de hypotheekrente al boven de 7 pet. gaat komen.
Met alle kosten die eraan vast zitten zal de hypo
theekrente op korte termijn wel in de buurt van de
8 pet. komen te liggen. Dat is één van de redenen,
waarom moeilijk gebouwd kan worden in de vrijere
sector, zolang in de woningwetsector gebouwd kan wor
den met financiële middelen, die door het Rijk be
schikbaar gesteld worden tegen een rente van ongeveer
4 pet. Die percentages liggen zover uit elkaar, dat ver
gelijkbare woningen, wat comfort en ruimte betreft, in
prijs niet te vergelijken zijn en dat remt natuurlijk de
mogelijkheid in de privé.sector.
Hetzelfde geldt voor de bouwgrond. Ik heb de over
tuiging en ik meen, dat dat ook bevestigd is dooi
de ervaringen in het plan Bilgaard met Immofund
dat ook in Leeuwarden, zoals in alle mogelijke andere
gemeenten, de berekening van de grondprijzen voor de
woningwetbouw gunstiger is geweest dan voor de an
dere sector. Wij weten allemaal, dat een aannemer
slechts bereid gevonden kon worden om de curveprijs,
die toen bereikt moest worden, op een bepaald bedrag
te accepteren, als daar tegenover stond de mogelijk
heid om in de vrije sector te bouwen. Daar zat een
soort premie in. Als het niet zo is, ben ik des te ge
lukkiger. Ik hoor het straks wel.
Ik zie echter niet, dat wij op korte termijn gebruik
zullen kunnen maken van overtollige bouwcapaciteit
tegen aanvaardbare kosten. Aan de andere kant is het
zo, dat in Leeuwarden, evenals in de rest van Fries
land, op dit moment een zeer merkbare stagnatie op de
markt voor woningen te constateren valt. De aannemers
en ,de beleggers durven nauwelijks meer te bouwen,
omdat do prijzen zo het nu lijkt geen rendement waar
borgen. De gereedgekomen woningen gaan niet of moei
zaam van de hand tegen prijzen die lang zo hoog niet
zijn als een jaar geleden. Dit lijkt toch erg veel op een
verzadigingspunt, althans tegen de op het ogenblik
gangbare prijzen op de markt. Dit doet veronderstellen,
dat de taxatie van de Minister met zijn 3 pet. over
schot reëler is dan de taxatie die het College ons pre
senteert. Ik vind steun voor mijn opvatting in de brief
van de Vereniging van Makelaars. Ook zij hebben de
overtuiging, dat het verzadigingspunt hier nagenoeg be
reikt is. We zullen overgaan tot liberalisatie. Ik heb de
indruk, dat wij dat in ieder geval zullen bereiken onge
acht wat onze Raad daarover zal beslissen, omdat de
Minister de gemeenten wel moet horen volgens de
Woonruimtewet, maar de Minister zelf zal de knoop
door moeten hakken. Ik verheug mij er op, dat dit nu
gaat gebeuren. Het is voor mij niet zo verschrikkelijk
belangrijk hoe dat precies gebeurt. Ik vind het niet
erg, als we nog twee jaar moeten sukkelen met een af
nemende huurprijsbeheersing en met een afnemende
huurbescherming. Ik heb liever dat dat gesukkel kort
en hevig is dan dat we daar levenslang over zouden
moeten doen, zoals het geval zou zijn, wanneer wij in het
systeem van de heer Vellenga voortgingen, die de vrij
heid pas ingesteld wil zien op het moment waarop geen
onvervulde behoefte meer valt te constateren.
Ik geloof, dat wij zonder enig bedenken gunstig zou
den kunnen reageren op de brief van de Minister en dat
wij het moeten toejuichen dat nu eindelijk een Minister
de moed gevonden heeft om de eerste stappen te zet
ten op de weg naar meer normale omstandigheden.
De Voorzitter: Eerst wil ik één punt nog even na
drukkelijk stellen. Ik denk aan de vragen van de heer
Heidinga, die enkele malen ter sprake zijn gekomen. Ik
ben nog niet zo lang in Leeuwarden, maar ik heb wel
gemerkt, dat, als één van de raadsleden vragen stelt,
het College er prijs op stelt die zo spoedig mogelijk te
beantwoorden. Mijnheer Heidinga heeft kans gezien om
een bijzonder lang en moeilijk stel vragen over de ge
hele woningbouwpolitiek van de gemeente Leeuwarden
op papier te brengen. Vragen, die wij ook graag actueel
en volledig willen beantwoorden. Daar waren bespre
kingen voor nodig ook buiten de kring van het Ge
meentebestuur. Ik wil de Raad graag toezeggen, dat op
korte termijn de vragen met het antwoord in het bezit
van de Raad zullen zijn. Ik hoop niet, mijnheer Van der
Veen, dat U vraagt dit binnen twee dagen te doen. Ik
meen, dat de Ministers ook een maand de tijd hebben
om Kamerleden te beantwoorden. (De heer Van der
Veen: Dan zijn ze de vragen allang vergeten.) (De
heer Vellenga: Voor schriftelijke vragen wel, maar-
mondelinge vragen moeten binnen twee dagen beant
woord worden.)
Een tweede formele zaak stelde mijnheer Vellenga.
Hij vond dat het College wel wat laat was met deze
zaak. De brief van de Minister kwam in de tweede
helft van april op onze tafel en de Minister had ge
vraagd voor 23 mei de mening van de Raad te zijner
kennis te brengen, terwijl het nu al 8 juni is. Ook dat
is, geloof ik, redelijk verklaarbaar. Toen de Minister
deze circulaire aan de gemeentebesturen in Friesland
gezonden had, heeft de afdeling Friesland van de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten hierover een ver
gadering belegd. De Minister was bereid daar zelf te
komen om zijn circulaire toe te lichten. Die bespreking
heeft plaatsgevonden op 10 mei. Heel uitvoerig is hij
op de zaak ingegaan en wij vonden het niet juist om
aan de Raad een voorstel te doen alvorens wij de Mi
nister zelf daarover gehoord hadden. Op die vergade
ring is ons College ook aanwezig geweest en wij heb
ben onze bedenkingen, zoals die ook in het preadvies
staan in verkorte vorm ter tafel gebracht. Dat is voor
de Minister aanleiding geweest om nog eens een aan
tal hoofdambtenaren bij ons op bezoek te sturen om te
onderzoeken hoe de zaken er in Leeuwarden in wer
kelijkheid voor stonden.
Toen was het intussen vlak voor de vorige raadsver
gadering geworden en wij vonden het niet juist om
over een dermate belangrijk onderwerp de Raad een
paar dagen voor de vergadering een uitgebreid voor
stel te sturen. Vandaar dat wij er wat later mee zijn
gekomen.
Nu kom ik tot de verdere beantwoording van de
vragen. De Minister zegt in zijn circulaire, dat hij
graag naar deze liberalisatie toe wil in die gebieden,
waar in de loop van 1967 een redelijke mate van even
wicht op de woningmarkt te verwachten is. Dat is het
uitgangspunt van de Minister. Dat is ook een juist uit
gangspunt. De Minister heeft bij zijn bezoek aan Leeu
warden ook nadrukkelijk gesteld: dit is een complex
van maatregelen dat bij elkaar hoort. U kunt hier niet
een paar krenten uitpikken, die U welgevallig zouden
zijn en de rest laten zoals het is. U moet het complex
in z'n geheel aanvaarden. Ik ben het eens met de leden,
die gesteld hebben, dat het verheugend is over deze
zaak te mogen praten, maar dan met inachtneming
van de beperkingen van de Minister. Evenwicht is er
niet als alle woningen bewoond zijn, terwijl er nog een
aantal woningzoekenden zijn. Zijn dan de huren vrij,
dan kan de eigenaar zonder meer de huren verhogen.
De bewoner van het huis heeft geen enkele keus; die
is gedwongen te betalen. Hier speelt de wet van vraag
en aanbod een belangrijke rol. Er is nog steeds mis
verstand over de cijfers die de Minister hanteert en de
cijfers van de Gemeente. Daarom is het misschien goed
- er staat ook wel iets over in het voorstel dat ik
even nadrukkelijk stel: de Minister gaat uit van het
statistisch woningtekort. Hij telt het aantal woningen
en het aantal gezinnen. Verder interpoleert hij hier cij
fers. Hij gaat uit van de migratiecijfers, de huwelijks
frequentie en alle mogelijke zaken die hij theoretisch
berekent, maar zijn uitgangspunt is: het statistisch
woningtekort. Tot dusver was dat ook niet zo erg,
want dit statistisch woningtekort speelde alleen een rol
bij de verdeling van de woningcontingenten over de
verschillende gewesten. De Gemeente berekent het wo
ningtekort anders. Daarom geloof ik niet, dat het hele
maal juist is als we stellen: de Minister berekent een
3% overschot voor Friesland en wij komen met 7%
tekort. Hoe berekent de Gemeente haar woning
tekort? Die gaat uit van het aantal aanvragen.
En zo komen wij tot een heel andere berekening van
dit woningtekort dan de Minister. De Minister is niet
bereid om de cijfers van de gemeenten te accepteren
en daar heeft hij van zijn kant gelijk in, want de ge
meenten hadden altijd de neiging om dat woningtekort
zo hoog mogelijk op te voeren, omdat ze zoveel moge
lijk contingenten wilden hebben. Bovendien zegt de
Minister: Als er in Leeuwarden iemand moet komen
wonen, die ingeschreven is in Arnhem, dan mag hij in
Leeuwarden wel woningzoekende zijn, maar als hij
naar Leeuwarden toe gaat, laat hij in Arnhem een huis
achter; dus landelijk gezien vergroot dit het tekort
niet, maar voor de afzonderlijke gemeenten geldt dit
als zodanig wel. Daar ligt dus een belangrijke oorzaak
van verschil tussen de cijfers van de Minister en onze
cijfers. Toch is er overeenstemming, want ook de Minis
ter komt voor Leeuwarden in 1967 nog tot een woning
tekort. Ook de cijfers van het departement wijzen uit,
dat er in Leeuwarden in 1967 nog geen redelijke mate
van evenwicht op de woningmarkt zal zijn. Dat is het
uitgangspunt. In de conclusies waartoe wij gekomen
zijn, stellen wij de Raad voor om in eerste instantie uit
te spreken, dat in deze gemeente de situatie op de wo
ningmarkt nog sterk afwijkt van die, welke globaal
gezien, voor de provincie als geheel geldt, en dat er in
1967 nog geen sprake kan zijn van een redelijke mate
van evenwicht op de woningmarkt.
Hier komt nog een tweede punt bij. Ook als het sta
tistisch woningtekort helemaal opgeheven was zou het
toch zo kunnen zijn, dat er een reëel woningtekort over
bleef. Ik wil U dat met een voorbeeld verduidelijken:
Het is mogelijk dat er in een bepaalde gemeente 500
woningen leeg staan, die f 100,huur in de week
doen, terwijl er omgekeerd nog een groot aantal wo
ningzoekenden zijn met minimale inkomens. Volgens
de berekening van de Minister is er evenwicht, want
hij zegt: 500 vragen er nog een woning en er zijn 500
woningen vrij. Maar naar ons gevoel is er pas even
wicht op de woningmarkt, als er een evenwichtig pak
ket woningen is, waarmee je op redelijke wijze kunt
voorzien in de behoefte van de bevolking, zoals die in
Leeuwarden leeft of zoals die zich in Leeuwarden
wil vestigen. De Minister heeft zeif gezegd, dat,