12 13 inkomensklassen. Ik acht mij geroepen om hun belan gen zo goed mogelijk te dienen. Mijn fractie stemt voor een belangrijk deel in met alles wat van Uw kant is gezegd, maar heeft er behoefte aan een aantal dingen ietwat duidelijker te stellen. De heer K. J. de Jong: Ik heb met belangstelling ge luisterd naar het antwoord, dat van Uw kant gekomen is. Wat mij daarbij bijzonder opviel was het punt, dat U een bepaald moment aanhaalde, toen U sprak over een evenwichtig patroon. Hierin onderstreepte U eigen lijk duidelijk wat door mij straks ook gesteld is, n.l., dat we juist op dat verband hebben te letten. Dat patroon moet zodanig zijn, dat het huurniveau van de woning zoekenden en het huurniveau waarop wij onze bouwca paciteit richten met elkaar moeten overeenstemmen. Daarop hebben zich onze bezwaren juist toegespitst. Aan het slot van mijn betoog heb ik de mogelijkheid aangestipt om alvast te beginnen door de normen van Bureau Huisvesting een beetje losser te maken voor bepaalde groepen woningen. Dat is niet in het totale pakket maatregelen begrepen. Daar zijn we zelf de baas over. We kunnen toch alvast wat op die vrijheid toe werken zonder dat we aan dat totale pakket be ginnen te wrikken. In verband hiermee zou ik er eigen lijk van mijn kant wel voor voelen om ook een voorstel ter tafel te brengen van deze inhoud: „Voorstel tot het nader bezien van de normen, die door Bureau Huis vesting worden gehanteerd terzake van de toewijzing van woningen, in dier voege, dat aan die groepen van woningzoekenden, waarvoor het evenwicht nu reeds is bereikt, de nu gehanteerde normen worden vervangen door een eenvoudige registratieplicht zonder meer." Dan komen wij dus eigenlijk min of meer in de rich ting van wat ik in eerste instantie gezegd heb. Dit kan verder uitgewerkt worden voor zover dit door B. en W. noodzakelijk wordt geacht, uitgaande van dit voorstel. Ik zou dit voorstel ook in willen dienen en dit een punt van beraadslaging doen zijn. De Wethouder heeft gesproken over het beleid zoals dat tot nu toe gevoerd is, en heeft iets over de traditio nele bouw gezegd. Wanneer hij uit mijn betoog de in druk zou hebben gekregen, dat ik een tegenstander ben van systeembouw en dat ik het alleen maar op tradi tionele bouw wil houden, moet ik zeggen: U vergist zich. Ik heb alleen maar gesteld en dat heb ik ook in december 1965 gedaan dat wij gevaar lopen als wij, zoals wij de laatste jaren gebouwd hebben, vrijwel uitsluitend in de richting van de systeembouw en de industriële bouw zien. Dat acht ik een te eenzijdig ge richt beleid. De Wethouder heeft een kubieke meter-prijs gege ven, die inderdaad een ander licht werpt op de gegevens die ik gesteld heb; maar uiteindelijk heeft hij mijn cij- gers niet aangetast, omdat die cijfers juist zijn. En daar blijkt voor de gemeente Leeuwarden en voor heel Friesland uit, dat er inderdaad tussen de traditionele bouw en de systeembouw in de provincie Friesland toch een verschil in bouwkosten ligt van ongeveer f 5.000,Nu zal dit waarschijnlijk zijn oorzaak vinden in het feit, dat met name in de systeemsector het vloer oppervlak iets groter is dan in de traditionele bouw. Zodoende zou het verschil in kubieke meter-prijs niet zo groot zijn. Maar wanneer ik let op het feit, dat in de traditionele bouw de indeling van de woning en de vrij doelmatige toepassing van die traditionele bouw zoda nig goed gericht is, dat een woning gepresenteerd wordt, die in woongerief en woongenot bepaald niet la ger ligt dan in de systeemsector, waarbij men toch kan komen met een verschil in bouwkosten van zo'n 4 a 5 duizend gulden, dat zijn uitdrukking uiteindelijk vindt in een huurprijs, dan is hier toch wel sprake van een aanmerkelijk verschil. Ik moet daaraan toevoegen, dat m.n. bij de N.B.I.- woningen, waar het verschil miniem was ook de huur prijs gelukkig gunstig uit de bus gekomen is dank zij het feit, dat bij de subsidieverlening van de kant van het Rijk, de Gemeente met terugwerkende kracht heeft kunnen profiteren van een toeslag. Maar ik zou juist, gezien het scala van de woningzoekenden en de huur die deze mensen kunnen betalen, duidelijk wil len onderstrepen, dat we de laagste groep van de be volking, wat het inkomen betreft, niet moeten ver geten. Wanneer het uiteindelijk bewezen is in het ver leden, dat de traditionele bouw toch in bepaalde op zichten goedkoper kan zijn, hebben we die in deze tijd bijzonder hard nodig. Nu is er de kans voor, omdat de Minister gezegd heeft, dat er een mogelijkheid is om in te halen. Laten we dat inhalen toch in ieder geval richten op de traditionele sector. Wanneer ik gespro ken heb over het feit, dat in de vrije- en de premie- bouw tot nog toe te veel aan één aannemersbedrijf ge dacht is, dan geloof ik de Wethouder heeft een aan tal gevallen genoemd, waarin het mislukt is dat er ook mogelijkheden zijn geweest die niet benut zijn, omdat er geen volume voor beschikbaar was. Ik wil daar liever niet over nakaarten. Wat ik graag zou hebben is, dat we ons in deze nieuwere situatie, die door een zeker verzadigingselement nu aan de orde komt, ons meer bewust richten op de vrije markt die van de grond moet komen. Wij moeten zorgen, dat de mensen niet langer naar Hardegarijp en Tietjerk gaan, maar dat ze hier ook terecht kunnen. Daar zullen we een klimaat voor moeten scheppen. Wij hebben geen bezwaar tegen de punten A en B van de drie punten, waarin uiteindelijk de circulaire van het College vap B. en W. uitmondt^ Het geeft dui delijk de situatie weer. Als we punt C opvatten, zoals in dit voorstel staat, geloof ik, dat wij daar wel ak koord mee kunnen gaan, mits men ook maar vast be gint te werken in de richting van grotere vrijheid, zon der dat men 1 september 1967 afwacht. Wanneer we met het huisvestingsbeleid, waar we uiteindelijk zelf baas over zijn, vast eens beginnen, heb ik er echt geen behoefte aan om met het hele pakket verder te wach ten, zoals de heer Vellenga dat gesteld heeft. Ik ge loof, dat onze fractie zich met de stelling van het College wel zal kunnen verenigen. Wij willen die vrijheid zo snel mogelijk naar ons toe halen. Wanneer wij de cijfers van het tekort aan woningen en het aantal gebouwde woningen vergelijken zou men de neiging hebben te denken, dat er in 1967 wel zo'n beetje overeenstemming is. Het verschil dat er dan nog overblijft, is zo mini maal, dat wij alvast met het schema van de Minister in zee durven gaan. Of is het zo, dat er in de loop van een jaar aan nieuw optredende woningbehoeften nog zoveel loskomt, dat daardoor de cijfers, die hier in de brief van B. en W. genoemd worden, in die mate ver stoord worden, dat er op 1 september 1967 nog geen sprake van is, dat dit tekort ingehaald is Door zo'n acute behoefte in de loop van één jaar kunnen wij niet overgaan tot vrijheid, want wanneer er op een be paald moment nog eens een tekort van een duizend wo ningen zou ontstaan juist in de woningwetsector dan kunnen wij beter met deze maatregelen even wach ten. En dat ligt wel opgesloten in het voorstel, dat onder C is opgenomen. De heer Engels: Het antwoord van het College op de vragen, die van mijn kant gesteld zijn is van dien aard, dat wij daar zeer tevreden over zijn. Als ik het concept-Vellenga zie moet ik U zeggen, dat er op dit moment geen volstrekte eenstemmigheid binnen onze fractie is. Als ik punt C en punt 3 naast elkaar stel en in de ietwat toegespitste argumentatie van de heer Vellenga zie, dat de maatregelen terzake van de vrije bouw, vrijere bouw en het huur- en woonruimtebeleid die nen te worden opgeschort, dan dacht ik, dat dit ook zit in de punten A en B, die door Uw College worden aan gegeven. Want als U zegt, dat de situatie nog sterk afwijkt en dat bijzondere stimulerende maatregelen no dig zijn, dan volgt in de theorie van Minister Bogaers toch eigenlijk een zekere opschorting. (De heer Vellenga: A en B slaan op de voorfase.) Als U stelt, dat het resultaat van de onder B genoemde speciale maatre gelen vaststaat, dan loopt U het risico het antwoord te krijgen, dat dat erg perfectionistisch is, want wan neer is iets vaststaand? Als U tenslotte zegt, dat U overleg wilt met het provinciaal bestuur kan ik dat begrijpen. Dan schakelt U een derde, ietwat onpartij dige in. Wij hebben de indruk, dat dit een andere be woording is, die nauw aansluit bij wat U zelf als voor zitter gesteld heeft, zodat ik mij zou kunnen voorstel len, dat het College dit overneemt. De formulering mag „pluriform" zijn, maar wij moeten een uniforme uit spraak zien te krijgen over deze belangrijke kwestie. Er blijkt een zekere overeenstemming in situaties te bestaan tussen de hoofdsteden van de noordelijke pro vincies. Ik heb van de heer Vellenga begrepen, dat zijn omschrijving vrij sterk aansluit bij de omschrijving van de andere hoofdsteden van het noorden des lands. Het kan voor ons ook een argument zijn om hierin een zekere gelijkheid tot stand te brengen om sterker te staan tegenover de Minister. Ik moet U zeggen, dat wij niet ongenegen zijn deze formulering te ondersteunen. Punt 4 vind ik een zaak, die zeker de moeite waard is om even te signaleren. De Minister stelt, dat hij zich wat de liberalisatie betreft, niet wil beperken tot de woningbouw. Hij spreekt m.n. over bedrijfsvoering e.d. Ik vind het wel de moeite waard om deze sectoren in het voorstel op te nemen. Voor ik definitief mijn stand punt bepaal, zal ik eerst graag het antwoord van het College willen vernemen. De heer Van der Veen: De Minister vraagt, blijkens zijn brief, de overwegingen en opmerkingen waartoe Uw Raad aanleiding mocht vinden, door tussenkomst van Gedeputeerde Staten spoedig te mogen ontvangen. Dat vereist op zichzelf natuurlijk geen unanieme be slissing van de Raad. Het zou voldoende zijn wanneer de Minister kennis zou kunnen nemen van de debatten van vanavond; dan had hij alle opmerkingen en over wegingen van de Raad kunnen hebben. Ik vind het bezwaarlijk om akkoord te gaan met het voorstel, zoals dat door Uw College is geformuleerd. De heer Vellenga gaat er van uit, dat het vanzelfsprekend is, dat het evenwicht in 1967 niet bereikt kan zijn. Dat hangt er volledig van at hoe men het evenwicht wil formuleren. Alleen de heer K. J. de Jong blijkt iets meer oog te hebben voor de moeilijkheden, waarin wij zitten. Er bestaat op dit moment eigenlijk geen relatie tussen bouwprijs en huurprijs. De discrepantie tussen de huur van woningwetwoningen en van soortgelijke woningen, die evenveel woongerief bieden, maar die niet in de woningwetsector gebouwd zijn, is zo groot, dat het eigenlijk met goed denkbaar is, dat er in min of meer vrije sectoren op dit moment gebouwd kan worden. Hoe meer er gebouwd wordt in de zwaar gesubsidieer de woningwetsector, des te minder kans is er, dat er ooit nog weer in een vrije sector de normale sector gebouwd zal kunnen worden. Het is in mijn ogen niet zo, dat de overheid verplicht is om in ieders woon behoefte te voorzien. Als de overheid op dit punt een taak toekomt is dat alleen voor de allerzwakste groe pen, maar niet voor alle andere burgers. Op het ogen blik is het zo dat in de woningwetwoningen, die na de oorlog gebouwd zijn, voor het grootste deel mensen wonen, die in principe niet in die sector thuishoren. Maar hoe wilt U hen ertoe brengen om die sector te verlaten, wanneer zij daarbuiten voor precies dezelfde woonruimte meer dan het dubbele zullen moeten be talen De verschillen in huurprijs tussen de gesubsidi eerde en de ongesubsidieerde sector maken het bouwen in de ongesubsidieerde sector op dit moment volstrekt onmogelijk. Men kan daar alleen uitkomen, wanneer men óf in de ongesubsidieerde sector de voorwaarden voor het verkrijgen van bouwgrond en financiering aantrekkelijker gaat maken, öf doordat de huurwaarde van de woningwetwoningen omhoog gebracht wordt, zodat die in een meer reële relatie komen te staan tot de bouwprijs. Het is op den duur niet vol te houden in de woonbehoefte te voorzien tegen prijzen die losge maakt zijn van de reële bouwprijzen. Als wij hier niet uitstappen blijven wij in de vicieuze cirkel van het steeds meer bouwen in de woningwetsector doorgaan. Dat betekent het wegnemen van de mogelijkheden om ooit te bouwen in de andere sectoren. Nu is dat geen zaak, die voor de Gemeente gemakkelijk op te lossen is. Als ik een verwijt uitspreek treft dat het beleid van de Rijksregering die ons dit bouwbeleid heeft opgedron gen. Het voorstel van de heer Vellenga stelt het tijd stip, waarop wij de kans krijgen om tot een normale situatie te komen, tot Sint Juttemis uit. Dat is dus een voorstel waar ik beslist bezwaren tegen heb. Er is ook op het gebied van de distributie en de prijsbe- heersing van de woonruimte niets duurzamers dan het tijdelijke. Ik weet heel goed, dat elke autoriteit die enige machtspositie heeft daarvan moeizaam afstand doet, omdat hij niet gelooft dat het zonder zijn wijze redenering ooit mogelijk zal zijn om ergens in een nor male situatie te voorzien. Ik ben van mening, dat wij inderdaad nu de moed moeten hebben om te zeggen: aakoord Minister, probeer het, U ziet vanzelf wel of het lukt. De huurprijzen in de woningwetsector worden toch vastgesteld door de Minister? Daar komt helemaal geen marktprijs aan te pas. Hij zal zich door de markt prijs laten leiden, voorzover hij denkt, dat dit nuttig en reuelijk is. Maar die heel grote hoeveelheid woningwet woningen wordt tenslotte in haar prijs gereguleerd door het departement. Wij moeten van de situatie af, dat al diegenen, die in die sector niet thuishoren, toch daarin blijven nangen. Wij moeten dus de mogelijkheid schep pen, dat ook in een andere sector weer gebouwd wordt en dat de mensen wennen aan het betalen van redelijke prijzen, ik vind prijzen redelijk, als ze op de één of andere manier in relatie staan tot de kosten. Ik ge loof, dat wij zouden kunnen volstaan met te zeggen: Minister, U bent van plan dit langs lijnen van geleide lijkheid te gaan doen; probeer dat. Ik heb weinig behoefte aan het voorstel van de heer K. J. de Jong, hoewel ik met hem van mening ben, dat inderdaad op het punt van het hanteren van de Woonruimtewet een ander beleid wenselijk is; maar ik geioof niet, dat het werkelijk zin heeft om dat in een voorstel vast te leggen. ik heb geen enkele behoefte aan toevoeging van het door de heer Vellenga voorgestelde punt 4, omdat ik van mening ben, dat die sectoren in derdaad niet achter kunnen blijven, maar ook niet achter zullen blijven, als wij dit voorstel niet aannemen. De Minister weet ook dat dit nodig is. Er is overigens niemand die er aan twijfelt. Als wij weten, dat de mdustrialisatie van het noorden speciale aan dacht heeft van Den Haag, heeft het geen zin om nog eens uit te spreken dat dit ook moet gebeuren. Mijn bezwaren richten zich dus tegen de restricties en de voorwaarden, die in de eerste drie punten zijn opge nomen. Ik wil er met nadruk op wijzen, dat het vol strekt onjuist is om er van uit te gaan, dat de Gemeen te zich de speciale woordvoerder voelt van een zwakke groep van onze bevolking, de op deze manier zou moe ten worden beschermd; want die zwakke groep komt niet toe aan de woningwetbouw, zoals wij die in de laatste tientallen jaren hebben gepleegd; de zwakste groep moet het hebben van de vooroorlogse woningwet- bouw, waarin minder woongerief gepaard gaat met veel lagere huurprijzen. Wij hebben inderdaad dat ben ik met de heer K. J. de Jong eens weinig ge daan om te trachten voor de allerlaagste inkomenssec tor in alle behoeften te voorzien. Maar ik vertrouw, dat, als de middenmoot uit de woningwetsector zou verdwijnen, dit een opschuiving te weeg zou brengen, waardoor er een veel acceptabeler verdeling zou komen dan er nu is. Ik geloof niet dat Leeuwarden ermee ge baat is, wanneer wij blijven zoeken in één sector, maar dat wij als stad belang hebben bij een diversiteit van woningmogelijkheden, die niet bereikbaar is, zolang de discrepantie van bouw- en huurprijzen zo groot is als op het ogenblik. Ik vraag mij af, of ik daar een voorstel van zou moeten maken. Als ik de meningen hoor, dan heeft een dergelijk voorstel weinig kans van slagen. Ik zal en ik denk, dat mijn fractie dat mét mij zal doen niet kunnen stemmen voor het voor stel van de heer Vellenga en vanwege de restricties ook niet voor het voorstel van het College. De hear Santema: Wy soene as fraksje wol graech ta in tige konkreet risseltaet komme wolle dizze joun. wy hawwe der allegearre al tige wiidweidich oer praet. Dit roun üt yn twa moasjes mei it gefaer fan noch in tredden ien. Yn prinsipe kinne wy beide moasjes wol ünderskriuwe. Hwat dy fan de hear Vellenga c.s. oanbi- langet, dêr hawwe wy noch wol in opmerking oer en binammen by punt 4: „Dat naast de verruiming t.a.v. de nijverheidsgebouwen ook voor de sectoren onderwijs, bejaardenhuisvesting, gezondheidszorg e.d. deze ver ruiming zeer wenselijk wordt geacht." As wy it goed bisjogge, is dit optheden net oan 'e oarder. It kin al- linnich mar in spjeldepripke wêze fan de Rie fan Ljouwert om de Minister noch efkes yn it sin to brin- gen, dat hjir op dit mêd ek noch hiel hwat to dwaen is. Hwant troch de bistegingsbiheining, dy't lis wer to wachtsjen stiet, sil dochs fan in hiele bulte projekten, dy't wy üs foarstelle op koarte termyn to réalisearjen, neat op 'e hispel komme. Dêrom hat it ek wol sin, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 7