12
13
Wy hawwe wol in kaertsje thüskrige, mar ik hie
ek graech hawn, dat de greate kaert, dy't by de stik
ken lei, hjir joun foar üs hong en dat ek de maquette
hjir ütstald wie.
De üntjowing is sünt 1925 yn in aloan hurder tempo
trochgien en op it eagenblik skamje B. en W. har der
bipaeld foar om dat ta utering to bringen op it kaertsje.
Men kin it as de tagong tussen hwat huzen yn bi-
skögje en dan ynienen sjocht men de roune foarm
fan de aide terp. Dit terpdoarp is yn 'e rin fan 'e ti-
den dus net allinnich skeind troch de lintbibouwing
oan de tagongswegen, mar ek troch grounspekulanten
dy't dy terp öfgroeven hawwe, hwertroch de greate
nivoforskillen üntstien binne. De oarspronklike terp
fynt men eigentlik mar foar in lyts part werom. By
it réalisearjen fan dit plan moat men foaral dizze aide
terp yn 'e gaten halde. In rékonstruksje fan dat aide
midden hie ek better ta ütdrukking komme moatten
op it kaertsje. De bibouwing dy't hjirop oanjown is,
wiist derop, dat men praktysk de gedachte fan de
oarspronklike terp loslitten hat. De tsjerke stiet der
noch wol op, mar net sa fier óf stiet seis in garaezje-
bidriuw.
Fierder is hjir finael forgetten, dat de huzen radiair
op de doarpsterp hearre to stean. Men hat dus de ta-
ljochting op dit punt syn gerak net jown en as wy
dit op'en dür réalisearje sille, dan moatte wy wol hiel
goed rekken halde mei de oarspronklike foarm. As wy
wer in radiaire opstelling fan de huzen krije en dêr-
mei iderkear trochkykjes nei de aide tsjerke, dy't mevr.
Veder-Smit tige torjochte as in monumint signalearre
hat, dan bliuwt dy tsjerke ek wier yn de midden stean
en sil men yn de bütenwiken ek altyd in prachtich
moai gesicht op de doarpstoer halde. De opbou is n.l.
sa, dat de leechste gebouwen oan de ranne steane en
de hegere stadichjes wei meai' nei de midden. Dan
halde wy yn de takomst de béste forbining mei it
oarspronklike doarpsbyld.
De oplossing fan de ütrin fan de Wurdumerfeart
nei de pleats fan Kramer achtsje ik in fynst. Dat is
wurklik in prachtich moai ünderdiel, dat teffens in bi-
grinzing jowt oan dit terpdoarp en tagelyk de wetter-
partij dy't sa bilangryk is, ta syn gerak komme lit.
Der is joun folie praten oer de iisbaen en dér wol ik
it fierder net oer hawwe; wol hjiroer: Goutum leit sa
moai tichte by it Van Harinxmakanael en dan sil it
in hiel gewoane winsk wêze fan de bungalowbiwenners,
dy't oan de wetterpartij sitte, dat wy oan de Wurdu.
merfeart en it forlingstik nei Kramer syn pleats ek in
gelegenheit skeppe foar de bisitters fan lytsere syljach-
ten en motorboaten, om fuortendaliks by har huzen
oanlizze to kinnen. Ik lés fan sa'n ütstel yn de ta-
ljochting op dit stik neat.
Ik haw mei bisündere oandacht heard nei hwat de
planolooch, de hear Tjerkstra, hjir al nei foaren helle
hat. In hiel soad dêrfan kin ik wol ünderskriuwe. En
dochs bin ik yn it algemien fan bitinken, dat wy,
hwannear 't B. en W. rekken halde sille mei de wins-
ken, binammen oangeande it sintrum, dêrmei in ear-
herstel, in soarte fan réhabilitaesje foar de Goutumers
bifoarderje, hwertroch se op'en dür it forline, doe't dér
mar, lyk as trouwens yn oare doarpen, yn 'e groun
omdold waerd en gatten makke waerden, forjitte kinne.
De heer Weide: U zegt in Uw toelichting, dat de
ijsbaan bijzonder sympathiek naast het terpdorpje ligt.
Ik zie dan ook geen enkele reden om deze te doen ver
plaatsen. Een ijsbaan heeft echt iets specifieks, schept
een bepaalde sfeer, vooral als deze in het centrum van
een dorp is gelegen. Ik zou er dan ook voor willen
pleiten de huidige plaats bij het dorpshuis die even
tueel verbeterd zou kunnen worden daaraan staat
niets in de weg te handhaven. Als U mij evenwel
zou overtuigen van het tegendeel wat ik nog niet
direct geloof dan ben ik het met de heer Kmgma
eens, dat de zekerheid moet bestaan, dat eerst een
nieuwe baan wordt aangelegd voordat de oude aan kant
wordt gedaan.
Thans eerst een punt van orde. Gezien de veelheid
van vragen ook de technische, planologische die
het College zijn gesteld, komt het mij voor, dat het)
College wel enig beraad nodig heeft. Ik zou U willen
voorstellen dit punt aan te houden tot de eerstvolgende
vergadering. Wij komen hier toch niet uit vanavond
en wij hebben ook nog de rest van de agenda af te
werken.
De heer Tiekstra (weth.)Ik schrok even, toen de heer
Weide ging praten over de mogelijkheid van stopzet-,
ting der beraadslagingen, zodat ik vanavond niet aan
het woord zou komen en dat zou mij spijten voor al de
aantekeningen die ik n.a.v. het betoog van een groot
aantal leden zo voor en na tussen halfnegen en halfelf,
uiteraard met uitzondering van de koffiepauze, heb
gemaakt. Ik geloof wel, dat het nuttig is afgezien
van de vraag, of de Raad de beraadslagingen over dit
voorstel wil voortzetten dat wij bij de volgende be
spreking rekening kunnen houden met de discussiestof
van vanavond en dan heeft de Raad m.i. nu ook nog
recht op het weerwoord van het College.
Het zijn in het bijzonder mevr. Veder en de heer
Tjerkstra geweest, die het College waarderend hebben
toegesproken terzake van de voorbereiding van dit uit
breidingsplan, wat betreft de informatie van de bevol
king van het dorp Goutum. Een en ander heeft zich
uiteraard afgespeeld onder de verantwoordelijkheid van
mijn voorganger, de heer Van der Schaaf in het bij,
zonder. Ik hecht er aan om deze waardering, waar
voor ik dank zeg, voornamelijk in zijn richting te
sturen. Ik wil er onmiddellijk op laten volgen, dat ik
het tot op zekere hoogte wel eens ben met de heer
Tjerkstra, als hij zegt, dat het misschien prettiger zou
zijn geweest deze bespreking te voeren nog voor de
officiële tervisielegging' van het plan. Ik vraag mij ech
ter af, wat dit voor wezenlijke betekenis gehad zou
kunnen hebben. Ik geloof overigens, dat er verder niet
zoveel bezwaar tegen een zodanige behandeling zou
bestaan.
Ik zou mij nu zo goed mogelijk door het betoog van
de heer Tjerkstra willen heen werken, omdat het, af
gezien van enkele opmerkingen van andere sprekers,
wel de gehele stof van de discussie van vanavond be
vatte. De heer Tjerkstra is terecht begonnen met en
kele algemene opmerkingen, eendeels betrekking heb
bend op de algemene procedure die ook het College
tegenover de Raad gevolgd heeft, en anderdeels betrek
king hebbend op de hoofdzaken van het plan zelf. Hij
zou het op prijs stellen, dat de raadsleden eventuele
bezwaarschriften in afschrift toegestuurd krijgen. Ik
denk, dat het vermenigvuldigen van die stukken ter
secretarie niet zo'n zwaar karwei is, dat we in den
vervolge niet aan dit, vermoedelijk door de Raad ge
deelde, verlangen zouden kunnen tegemoetkomen. Ik
ben althans bereid deze mogelijkheid in het College te
bespreken en ik ben het er mee eens, dat het Ge
meentebestuur van Leeuwarden toch wel in staat kan
worden geacht hetzelfde te doen wat ook de Staten
van Friesland doen. Dat is gewoon een kwestie van
zelfrespect.
Nu het plan in hoofdzaken zelf. We moeten ons goed
realiseren, dat een bestemmingsplan voor een dorp, dat
de bedoeling heeft het formaat van het dorp te ver
groten, onvermijdelijk ten gevolge heeft, dat eigentijdse
elementen worden toegevoegd aan datgene wat histo
risch in het dorp bestaat. Dat betekent, dat het onver
mijdelijk is, dat in zo'n dorp een gedeelte nieuwe be
volking wordt toegevoegd; de uiteindelijke bevolking
zal juist voor een groot deel bestaan uit deze nieuwe
bewoners. Ik kom dan in de buurt van de beschouwin
gen, die rondom het gemeenschapsleven van het nieu
we dorp zijn gemaakt. Ik geef toe, dat het zwaarte
punt onherroepelijk zal liggen bij de woonfunctie t.b.v.
mensen die hun werk elders hebben. Een van de kwa
lijke gevolgen voor de dorpsgemeenschap zou
kunnen zijn, dat deze nieuwe bevolking moeilijk
wordt geïntegreerd. Ik ben het dus eens met hen,
die hebben gesproken over de functie die terzake
door de bestaande organisaties, zoals de vereniging
Dorpsbelang, zou kunnen worden vervuld, maar ik wil
er op wijzen, dat dit voor een groot deel ook door de
nieuwe bewoners zelf zal moeten worden opgevangen,
omdat die juist het grootste deel van de uiteindelijke
bevolking zullen uitmaken. Voorts heeft de heer Tjerk
stra gesproken over de lange tijd die nodig is geweest
om het plan aan de bevolking bekend te maken en
aan de Raad voor te leggen. Het is niet aan de nieuwe,
maar wel aan hun collega-raadsleden en hun voorgan
gers bekend, dat wij hier uitvoerig en bij herhaling
hebben gedebatteerd over de functie van de dorpen in
de gemeente Leeuwarden. En ik geloof, dat wij met
voldoening kunnen vaststellen, dat, al geef ik onmid
dellijk toe, dat het rijkelijk laat is, hier toch m.b.t.
Goutum een zeer duidelijke stap wordt gedaan in de
richting van de toekomstige functie van dit dorp
ik herhaal: hoofdzakelijk een woonfunctie in de ge
meente Leeuwarden. Dat er veel over is gepraat, is
ook niet zo verwonderlijk, omdat Goutum, liggende
onder de rook van de stad Leeuwarden, planologisch
gezien, niet zo eenvoudig was in te passen. Het struc
tuurplan voor de gemeente Leeuwarden geeft ongeveer
aan in welke richtingen het met de dorpen zal gaan
en het plan dat vanavond aan de orde is, is daar een
resultaat van. Maar omtrent de verkeersstructuur van
en rondom het zwaartepunt van deze gemeente, de
srad, kan op het ogenblik nog weinig concreets worden
gezegd. Wat wij wèl weten, is, dat wij m.b.t. de toe
komstige verkeersstructuur, een zaak, die de grenzen
van dit plan ongetwijfeld raakt, nu eenmaal de nodige
ruimte beschikbaar moeten houden. Het lijkt mij niet
verstandig nu reeds buiten die grenzen te gaan, omdat
de heer Tjerkstra heeft er op gewezen we nu
eenmaal te maken krijgen met de grote aanvoerwegen
uit het oosten van de provincie en de verbindingswegen
tussen de aanvoerwegen uit het oosten en het zuid
westen e.d. Het mag de Raad bekend zijn, dat wij ons
terzake in de loop van dit jaar of het eind van het
vorige jaar welbewust van de diensten van een ver-
keersadviseur hebben verzekerd. De studie is wel op
geschoten, maar vanzelfsprekend is voor een zo be
langrijke zaak veel tijd nodig. Ik geloof, dat de Raad
het ons niet euvel kan duiden, dat wij daar op het
ogenblik niet exact over kunnen spreken.
Het betoog van de heer Tjerkstra bevat een wat
merkwaardige tegenstrijdigheid. Hij zegt, dat het plan
vrij groots van opzet is, maar ook, dat het hem wat te
ueperkt lijkt. Hij wijst er n.l. op, dat de relatie tussen
een stuk oud woongebied, dat door de heer Santema
is aangeduid als de foeilelijke lintbebouwing, en dit
plan niet duidelijk is. Ik herinner er aan, dat destijds
het uitbreidingsplan „tuinbouwcentrum Goutum" is
vastgesteld, waarbij de gronden ten zuiden van de
Goutumerdyk en ten oosten van de oude rijksstraatweg
voornamelijk de bestemming van tuinbouwgebied heb
ben. Het zou voor de Raad mogelijk prettiger zijn ge
weest, dat er een totaal overzicht bij de stukken was
geweest; dan had men dit gezien. Dat betekent, dat
wij niet vrij zijn die gronden in een bebouwingsplan op
te nemen, nog afgezien van het feit, dat wij, gelet op
het verkeer uit het zuiden en de vraag, hoe het straks
komt met de Wergeasterdyk, de handen in dezen nog
wel vrij moeten houden. Maar het belangrijkste is
en dan kom ik bij de heer Santema dat men bij de
opzet van dit plan welbewust is uitgegaan van de kerk
op de terp als centrum van het dorp. Ik bestrijd dus de
opvatting, dat juist dit oude centrum van het dorp door
dit plan zou worden aangetast. De bebouwing is zo
goed mogelijk daaromheen gepland. Ik meen, dat die
opvatting juist is en ook in grote mate tegemoet komt
aan wat de heer Santema zo juist heeft gevraagd. Ik
ben het bepaald niet met hem eens, dat dit niet een
zichtbaar centrum zou zijn. Ten eerste staat de kerk
op de terp en ten tweede heeft de bebouwing rond
om een hoogte van maximaal die van een woon-
met een slaapverdieping. De kerk zal als dominant in
het centrum blijven functioneren.
Dat de verkeerssituatie nog in de mist is gebleven,
is niet aan ons te wijten. Hopelijk zal dat binnen niet
al te lange tijd duidelijk worden.
De heer Tjerkstra heeft van dit plan gesproken als
van een plan met een „gouden" rand. Ik wil daarvoor
niet onmiddellijk de naam „Goudkust" gebruiken, want
dan zou het uiteraard over heel andere bedragen en
terreingrootten moeten gaan. Het is niet zo eenvoudig
in een plan als dit, met de gedachte functie, die be
bouwingsdichtheid te realiseren, die woningwetbouw op
grote schaal mogelijk maakt. Daarmee kom ik bij het
allerbelangrijkste punt door de neer Tjerkstra genoemd.
In de raadsbrief wordt gesproken over een bebou
wingsdichtheid van 16 woningen per ha en de heer
Tjerkstra differentieert deze naar 30 per ha voor het
zuidelijk bouwblok en 14 in het overige gedeelte van
het plan. Dan nadert hij met deze 14 per ha al zeer dui
delijk een benedengrens, die men niet kan overschrij
den, n.l. 12 per ha. En dat betekent, dat men onvermij
delijk, als men m.n. in het zuidelijk blok een ruimere
bebouwing zou nastreven, tot een nog lager gemiddel
de per ha zou komen. Maar het allerzwaarste punt is,
dat, hoe lager de bebouwingsdichtheid wordt, hoe
zwaarder de financiële eisen worden. Dat is een kei
harde wet, waarvoor we nu eenmaal oog moeten heb
ben. En daarbij moeten wij ons goed voor ogen hou
den, dat de thans voorliggende bebouwingsdichtheid
nog niet meer is dan de helft van de gebruike
lijke voor het stedelijk gebied. Uitgangspunt is hier
dus een dorpse bebouwing, waarmee ik niets denigre-
rends bedoel. Integendeel, die kan aantrekkelijk zijn,
maar daarbij moet ik van de Raad begrip vragen voor
de noodzaak een realiseerbaar plan op tafel te leggen
en daaraan is onvermijdelijk verbonden een bepaalde
bebouwingsdichtheid. Als men vanuit het aangegeven
gemiddelde gaat differentiëren, dan moet toch datzelf
de gemiddelde worden gehaald. De soort bebouwing en
de dichtheid per soort raken natuurlijk onmiddellijk
de toekomstige bevolkingsstructuur van dit dorp. En
nu bereikt men met de voorliggende bebouwingsdicht
heid bepaald een betere structuur dan met een lagere.
Daarmee zou men zeer duidelijk in een volstrekt te
genovergestelde richting koersen en tevens de kostprijs
van de grond per m- vergroten. Maar daartegenover
is te onderzoeken, of hier op een bescheiden schaal
woningwetbouw mogelijk is. Gaat men door meer wo-
ningwetbouw de bebouwingsdichtheid nog verhogen,
dan raakt men óók aan de toekomstige structuur van
de bevolking van dit dorp. Ik wil ook de opvatting be
strijden, of zou uitsluitend de woningwetbouw de be
volkingsstructuur kunnen redden. Een feit is nu een
maal, dat in de verschillende maatschappelijke groepen
een duidelijke voorkeur bestaat voor de eigen woning.
De eigen woning zal dus ook in dit woondorp een be
langrijke plaats moeten krijgen. Bij het tevens reali
seren van woningwetbouw moet men zich goed bewust
zijn, dat men dan, tenminste in dit zuidelijk deel, de
bebouwingsdichtheid zal moeten handhaven.
De bijzondere bebouwing in dit plan zal echt wel op
haar pootjes terecht komen. Wat de scholenbouw be
treft, er ligt de Raad heeft dat op de tekening kun
nen zien ten westen van de „oude" school, een ter
rein van een zodanige oppervlakte, dat daar met niet
al te veel moeilijkheden stellig wel een dubbele school
en ook wel een kleuterschool te realiseren is. Dat lijkt
mij, gegeven de situatie waarin op het ogenblik in de
stad scholen gebouwd worden ik denk aan het Bil-
gaard en het Lekkumerend, waar broederlijk tezamen
een bijzondere lagere school en een openbare lagere
school op één terrein staan en ook nog kleuterscholen
bijgebouwd worden bepaald wel mogelijk.
Het dorpshuis is buiten het gebied voor bijzondere
bebouwing gebleven.
Het vloeroppervlak van de winkels ik heb het
even uitgemeten op de kaart is in totaal 420 m-'.
Dat betekent, dat er 3 a 4 winkels de kruidenier,
de slager, misschien de kapper en heel, heel misschien
de schoenmaker voor de dagelijkse levensbehoeften
kunnen komen en dat lijkt mij voor een dorp van deze
grootte, leunende tegen de stad waar de grotere voor
zieningen aanwezig zijn, voorshands echt wel genoeg.
Winkels in andere branches zullen hier niet nodig zijn.
(De heer Miedema: De bakker!) Ik weet niet, of er
nu een bakker is, maar het zal wel een koude zijn.
De heer Tjerkstra heeft ook gesproken over de
speelmogelijkheden voor de jeugd. Vanzelfsprekend
moet men hiervoor in een stedelijke bebouwing een
regeling treffen, maar ik meen, dat in een dorpsbebou
wing een speelterrein niet zo duidelijk behoeft te wor
den aangewezen. Ik acht het niet bij voorbaat uitge
sloten die bijv. in samenhang met het dorpshuis tot
stand te brengen. De behoefte van een dorp van dit
formaat is toch aanmerkelijk anders en stellig gerin
ger dan die van de stad.
De heer Tjerkstra geeft de voorkeur aan combinaties
van garages in het bouwplan van de bungalows, maar
acht het ook mogelijk, dat bungalowbewoners een ga
rage bij de eigen woning wensen.
De heer Tjerkstra heeft vervolgens bezwaar tegen
art. 4 van de bebouwingsvoorschriften: de maximale