8 9 oosten der stad, hebben we nu niet meer. We staan niet zo sterk met onze argumenten op dit moment om bij de Minister te bepleiten deze school, hoewel ze minder dan 60 leerlingen telt, in stand te houden. De Minister heeft niet op grond van het feit, dat er in 1961 50, in 1962 36 enz. en in 1965 nog 39 leerlingen voor waren, de school in stand gehouden, want de grens is 60. Dat geeft de wet ook duidelijk aan. De argumenten waren toen: Wij kunnen met deze kinderen voorlopig nergens heen. Wij vrezen thans, dat wij, als wij zonder meer de brief van het vorige jaar zouden herhalen, nul op het rekwest zouden krijgen. Vandaar dat wij nu tegenover de Minister het o.i. bijzonder re delijke argument hanteren, dat het bezwaarlijk is om halverwege het cursusjaar een school op te heffen. Maar ons verzoek aan de Minister betekent allerminst, dat het College op dit moment al op het standpunt zou staan, dat de school aan het einde van het schooljaar zou moeten worden opgeheven. Dat zou trouwens ook een afzonderlijk raadsbesluit vragen. Wij zullen dit tijdig kunnen bezien. In juni weten wij, hoeveel aan vragen voor plaatsing van kleuters op deze school er zijn en dan weten wij ook, of de bijzondere situatie, die zich op dit moment nog voordoet, n.l. dat twee lo kalen van de Boerhaaveschool (g.l.o.) in gebruik zijn voor kleuteronderwijs, zich ook dan nog zal voordoen. Omstreeks juni hebben wij misschien zwaardere argu menten om bij de Minister te bepleiten opnieuw goed te vinden, dat deze school een volledig schooljaar zal blijven bestaan. En dan geldt óók weer het argument, dat het allerminst aanbeveling verdient de school hal verwege het schooljaar op te heffen. Het kan echter ook zijn, dat wij dan een andere oplossing moeten zoeken. Wij zouden bijv. in deze kleuterschool een de pendance kunnen vestigen van een andere kleuter school. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 26 (bijlage no. 371). De heer Reehoorn: Dit voorstel roept gevoelens van dankbaarheid op, waaraan wij hier uitdrukking willen geven. Dankbaarheid voor het vele en goede werk dat hier in de loop der jaren binnen het kader van de oorspronkelijke doelstelling van het Nieuwe Stadswees huis is verricht, dankbaarheid jegens hen, die tijd, geld en liefde hebben ingebracht om dit mooie werk te doen slagen, dankbaarheid vooral ook voor de geze gende medische en sociale ontwikkelingen, welke ertoe hebben geleid, dat dit voorstel vanavond wordt ge daan. Het is in onze fractie goed ontvangen en m.n. ook het feit, dat B. en W. bij de vaststelling van de nieuwe doelstelling aansluiting hebben gezocht bij de oorspronkelijke. Ik wil daar graag nog even op in gaan. B. en W. stellen nu in de plaats van laatst genoemde doelstelling: de behartiging van de belangen van de Leeuwarder stadswezen, van de Leeuwarder jeugd en de algemene sociale en maatschappelijke Leeu warder belangen. De hulpverlening volgens de oorspron kelijke doelstelling zou ik als sterk individueel gericht willen zien, maar ik heb de indruk van de nieuwe con ceptie en ik dacht, dat enkele artikelen daar ook wel op wezen dat dit meer een collectieve hulpverlening zal zijn. Dit is toch wel een verschilpunt, wat echter, als die individuele hulp niet nodig is, geen bezwaar behoeft te zijn. Het tweede verschilpunt is, dat de hulpverlening zich in plaats van op een speciale categorie van de jeugd, n.l. op de wezen, nu op de jeugd in haar totaliteit richt. Dit zou de indruk kunnen vestigen, dat er, fi nancieel gezien, geen verschil meer bestaat, qua so ciale positie, tussen de wezen en de niet-wezen. En, met alle waardering voor de Algemene Weduwen- en Wezenwet en voor de Algemene Bijstandswet, ben ik van mening, dat een dergelijke indruk toch niet juist is. De Algemene Weduwen- en Wezenwet is een basis voorziening en de Algemene Bijstandswet functioneert binnen het raam van de noodzakelijke kosten van het bestaan. M.i. zal er, althans zolang de jurisprudentie van de Algemene Bijstandswet nogal beperkt is, naast de voorzieningen van de Algemene Weduwen- en We zenwet en de Algemene Bijstandswet ook nog wel ruimte voor speciale voorzieningen t.b.v. de wezen zijn. En dan bedoel ik niet alleen de volle, maar m.n. ook de halve wezen, die zich veelal mede-verantwoordelijk voelen voor het gezin van de moeder, die na het over lijden van de vader vaak op een geringer en in bepaalde gevallen een sterk geringer inkomen is teruggevallen. Ik zou een aantal mogelijkheden kun nen noemen, waarin een dergelijke voorziening op haar plaats zou zijn. Om des tijds wille zal ik dat niet doen. Maar ik zou U wel willen wijzen op bijv. de fondsen van de Stichting '40'45, die naast de Algemene Bij standswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet toch een reële functie vervullen. Ik zou U ook willen wijzen op het werk van de verschillende diaconieën, die hier een taak verrichten. Niet ieder echter kan een beroep doen op de fondsen '40'45 en ook niet ieder heeft een diaconie achter zich. Daarom zou ik willen vragen, of de bedoeling ook voorzit, in de nieuwe con ceptie toch voor dat deel van de jeugd, dat wij tot de wezen kunnen rekenen, nog iets te kunnen doen. De doelstelling zou dat m.i. niet uitsluiten, maar als dit dus toegelaten is, zou dat dan niet iets duidelijker in de regeling tot uitdrukking kunnen komen, bijv. door te stellen, dat bij de behartiging van de belangen van de Leeuwarder jeugd de belangen van de wezen priori teit genieten? Ik zou graag horen, hoe het College hierover denkt. De heer Schönfeld: Ik juich dit voorstel van harte toe. Mede n.a.v. de brief van het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis van 23 november 1966, gericht aan Uw College, zou ik het volgende willen opmerken. In het raadsvoorstel aan de Raad staat vermeld, dat „het overleg in hoofdzaak geleid heeft tot overeen stemming." Dit houdt dus in, dat niet op alle punten overeenstemming is bereikt. Tevens wordt vermeld, dat een nadere regeling kan worden getroffen met het be stuur aangaande de verrekening van het ingevolge art. 88 van de Algemene Bijstandswet op de Gemeente over gaande vermogensgedeelte. Het bestuur spreekt in zijn brief over het ontbreken van een schrijven, dat met de overdracht van het gebouw van het Nieuwe Stads weeshuis voor f 1,de schuld aan de Gemeente ge heel gedelgd is. Ik zou gaarne een toelichting hierop van B. en W. willen hebben. Tevens spreek ik mèt het bestuur de wens uit, dat thans een meer uitgebreide geschiedenis van het Nieuwe Stadsweeshuis wordt ge schreven en dat het bij een andere bestemming van het tegenwoordige bestuurshuis gewenst is de voor werpen van geschiedenis, kunst en wetenschap van het Nieuwe Stadsweeshuis te bewaren en tentoon te stel len, alsmede in het verleden ontstane tradities te hand haven. De heer G. de Vries: Ik zou mij gaarne aansluiten bij de woorden van ons medelid de heer Reehoorn, die hun, die jaren achtereen in hun functies in het bestuur van het weeshuis tijd en moeite hebben gegeven om deze zaak te leiden en voortdurend bij te houden in haal verdere ontwikkeling, dank heeft gebracht. Wij weten het dus: het weeshuis past niet meer in de tegenwoor dige tijd. Gelukkig niet, zouden we haast zeggen. We hebben hier na de oorlog nog een stukje kunstmatige wezenzorg tot ontwikkeling zien brengen, maar toen dat afgelopen was, zakte het weeshuis eigenlijk ge heel in elkaar, want het had zijn bestemming verloren. Wat er daarna gebeurd is, zal U hier bekend zijn. Men heeft de wezen die nog overbleven, verdeeld over andere inrichtingen en pleeggezinnen. De wijze, waarop het bestuur dat heeft gedaan enkele van ons kun nen hier uit ervaring over spreken verdient alle lof en waardering, m.n. van de kant van de Gemeente. We staan dus nu op het punt de zaak in een nieuw jasje te steken. De vraag van de heer Reehoorn, in welke richting het werk van de stichting zich zal ont wikkelen, is ook in onze fractie gesteld. We hebben ons afgevraagd: Gaat het inderdaad in de richting van een stuk individuele zorg? En dan spreekt ons wel aan wat de heer Reehoorn heeft opgemerkt t.a.v. de wezen en ook t.a.v. hen, die aangewezen zijn op de Algemene Bijstandswet. Daarbij zou ik nog de aan dacht op een andere categorie willen vestigen, n.l. op de half-wezen, kinderen van ouders die uit elkaar zijn gegaan, waardoor de gezinnen zijn ontwricht en dik wijls allerlei narigheden zijn ontstaan, niet in het laatst ook op het financiële vlak. De heer Reehoorn heeft gelijk de Algemene Bijstandswet voorziet slechts in de middelen voor de noodzakelijke kosten van het be staan. Maar er zijn nog zoveel andere dingen, die het leven van deze mensen een beetje fleur en franje zou den kunnen geven. We zijn nieuwsgierig, of de Wethouder ons straks een bepaald antwoord kan geven over de richting, waarin men op dit stuk van zaken denkt te gaan. Als dat is in de richting van collectieve voorzieningen, dan zouden we punt b in de doelstelling wel kunnen missen. Als we zeggen, dat de stichting ten doel heeft de be hartiging van de belangen van de Leeuwarder jeugd, dan is dat zo'n algemeen verbreid begrip, dat daar o.i. geen verdere doelstelling aan vastgekoppeld behoeft te worden. De stichting houdt allerlei mogelijkheden open om hier naar bevind van zaken bepaalde projec ten ter hand te nemen. En dan is het de vraag: Hoe denkt men die projecten te gaan steunen We hebben in de ontwerp.statuten gezien, dat men zich voorstelt, dat het stichtingsbestuur alleen maar tot taak zal hebben bij zulke projecten te helpen, maar niet zelf leiding te geven om een bepaalde ontwikke ling te bevorderen. Denkt men in de richting van de jeugd zelf, van algemeen jeugdwerk, of van de sport Allerlei vragen komen hierbij op. T.a.v. de samenstelling van het bestuur zou ik ook enkele opmerkingen willen maken. Wij hebben in de brief van het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis gelezen, dat men met de verdere afwikkeling content is. De heer Schönfeld heeft er enkele opmerkingen over gemaakt; we zullen niet in herhaling treden. Wat het nieuwe stichtingsbestuur betreft, als we ervan uit gaan, dat negen leden in het nieuwe stichtingsbe stuur zitting zullen hebben, van wie in ieder geval al vijf uit de sfeer van de Gemeente en de Gemeente raad komen, dan blijven er nog vier plaatsen te ver geven over. Denkt men daarbij gebruik te maken van de diensten van de aftredende bestuursleden, die hun taak zien wegvallen, of meent men, dat men het ver der zonder hen moet stellen Wij zouden er voor willen pleiten desnoods het aantal zetels zij het misschien voor tijdelijk uit te breiden, teneinde ook verder van de deskundigheid van de aftredende be stuursleden gebruik te kunnen maken. De hear Santema: By in ünderwerp lyk as dit komt der by my in gefoel fan wémoed op, omdat hjir wer in hiel wichtich stik soasiale soarch oan 'e kant giet. Neffens it boekje, dat by de stikken leit en dat gear- stald is troch ien fan de ald-falden, de hear Braaksma, hat dit weeshüs troch de tiden hinne in uterst bilang- rike rol spile yn it Ljouwerter libben. Forskillende minsken hawwe yn 'e rin fan 'e 18e ieu, yn it bisünder troch legaten, dit wurk mooglik makke en hjoed-de- dei is der troch har wurk ek buten de stêd noch altyd hiel hwat grounbisit oanwêzich, dat hjir bigreate wurdt op üngefear iy2 miljoen goune. Men kin jin, tsjin dy eftergroun, wol foarstelle, dat it in hurd gelach wêze moat, dat dizze saek nou sa oan kant giet en de fal- den en faldessen hjirmei foar it greatste part buten it wurk steld wurde. Deselde fragen dy't de hear De Vries niis stelde, bikrüpe üs ek. Wy hiene byg. hiel graech wollen, dat der in soarte fan stifting oprjochte waerd, dy't hiel direkt to meitsjen hie ek mei de foarige funksje fan dizze ynstelling en dat men dêrby ek de sittende fal- den de folsleine mooglikheit joech om dit prachtige wurk fuort to setten. Wy sjogge hjir dus in greate yngreep fan it Gemeentebistjür yn. Uteraerd hawwe wy ek biswier, dat sa'n great diel fan it bistjür aen- sen rjochtstreeks ófkomstich wêze sil fan de Gemeente. Ien fraech yntrigearret üs tige, n.l. dizze: Hwat docht it Gemeentebistjür aensen mei de bisittingen fan dit Weeshüs Hwêr bidarje dy Komme dy yn in spésiael füns, dat foar in eventuele wurksumheit yn de nije foarm tsjinstich wêze sil of bilanje dy yn de algemiene kas Dêr soene wy hjir wol hwat mear klearrichheit oer hawwe wolle. Ik slüt my fierder hiel graech oan by it wurd fan hulde, dat hjir troch foarige sprekkers oan it adres fan de falden en faldessen ütsprutsen is. Mevr. Visser-van den Bos: In andere functies had den wij vaak ervaringen met de prachtige taak van het Nieuwe Stadsweeshuis en wij zijn er buitengewoon dankbaar voor, dat het ook de laatste jaren, toen het zelf geen kinderen meer te verzorgen had, nog zoveel goeds gedaan heeft, door zich vaak te belasten met de financiële zorg voor kinderen, die ook wezen zijn, maar dan op een heel ander vlak, bijv. kinderen van ouders, die op de een of andere wijze niet de zorg voor hen namen of konden nemen. Wij hopen dan ook, dat in de nieuwe doelstelling duidelijker en uitvoeriger om schreven wordt, wat de bedoeling is van „het beharti. gen van de belangen van de Leeuwarder jeugd." Wij denken op de eerste plaats aan een doelstelling, die heel dicht ligt bij de oude, n.l., dat men het, nu er zo weinig wezen zijn in de vroegere zin van het woord, zoekt bij die andere, zo juist genoemde soort, die vaak allerlei financiële zorg nodig heeft, waar de Algemene Bijstandswet nu eenmaal lang niet altijd in voorzien kan. En misschien kan er eveneens op het gebied van de kinderbescherming ik denk hier speciaal ook aan de wezen in moderne zin een en ander worden gedaan. „De belangen van de Leeuwarder jeugd" lijkt ons wel een erg ruim begrip; daarbij kan natuurlijk van alles ondergebracht worden. In de raadsbrief wordt gezegd, dat ook gedacht is aan recreatieve en cultu rele doeleinden, maar wij zouden graag meer willen aansluiten op het oude doel. Na kennisneming van de brief van het bestuur van het Nieuwe Stadsweeshuis en na lezing van het boekje „250 jaar Weeshuis", waaraan ik een morgen heb be steed, heb ik ook de wens, dat er een uitvoerige ge schiedschrijving gemaakt wordt. Misschien zou de Ge meente daartoe opdracht kunnen geven of een ver zoek doen aan iemand die terzake competent is. Ik wil mij ook heel graag aansluiten bij de wens van de vorige spreker, dat het oude bestuur, voor zo ver dat daartoe bereid is, zeggenschap en een belang rijke inspraak krijgt in het nieuwe stichtingsbestuur. De vier vroegere voogden en voogdessen zouden daar misschien voor gevraagd kunnen worden en anders is dat vast op een andere manier te verwezenlijken. Wat in het raadsvoorstel staat over de overdracht van het gebouw, kon ik niet goed begrijpen, maar B. en W. zullen zo dadelijk wel kunnen toelichten, hoe dat precies is gegaan. Dat de voorwerpen van geschiedenis, kunst en we tenschap van het weeshuis een passende plaats moe ten krijgen, daarover zullen wij het vast allemaal eens zijn (De heer Rijpma: Ja.), maar misschien kan men vertellen, wat men zich voorstelt daarmee te zullen doen. En ik zou ook graag willen horen, hoe men de in het verleden ontstane tradities, die o.a. bestonden in het feestvieren met de wezen en de regenten, denkt levendig te houden, nu de wezen en de regenten er niet meer zijn. De heer Van der Veen: Ik verschil met de vorige sprekers van mening. Dit weeshuis heeft een taak ge had, die uitgevoerd is om een bepaalde groep het no dige te geven. Wij leven nu in een tijd, waarin die ver plichting volledig door de overheid overgenomen is en daarmee is de zin aan het weeshuis komen te ontvallen. De heer Santema denkt er met weemoed aan terug en vindt het voor voogden en voogdessen een hard ge lag, dat het opgeheven wordt. Ik kan mij heel goed voorstellen, dat het voor hen een bijzonder plezierige situatie moet zijn, dat het doel, dat zij hebben nage streefd, niet meer nagestreefd behoeft te worden; dat zij zover zijn, dat die groepen, die steun nodig had den, die steun nu uit de overheidskas krijgen. En nu kunnen wij van mening verschillen over de mate, waar in dat gebeurt, en of dat nog voor verbetering vatbaar is. Ik stel mij voor, dat de nieuwe steunverlening ook een ontwikkelingsperiode moet doorlopen en dat die er op een goed moment weer wat anders zal uitzien dan nu. Al die dingen moeten groeien, maar de functie, die dit weeshuis had, is verdwenen. En nu sluit ieder een zich aan bij diegene, die zegt: Laten we dan maar iets in dezelfde geest verzinnen. Dat kan, dacht ik, niet meer, want daar voorziet op het ogenblik de over heid in. Wij kunnen dat proberen met wat extra's te versieren, maar niet met wat niet nodig is. En wat nodig is, gebeurt door de overheid. Het is dus ook logisch, dat de middelen die een bepaald doel hadden, thans, nu dat doel overgenomen is door de overheid, eventueel ook in de overheidskas vloeien. Het bezwaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 5