15 Dan heeft mevr. Joustra een voorstel gedaan m.b.t. een wijziging van art. 12 van de regeling. De inhoud daarvan wil echter niet goed tot mij door dringen. Ik begrijp eigenlijk het verschil niet tussen het huidige art. 12 en dat wat mevr. Joustra heeft voorgesteld. Ik heb begrepen, dat mijn collega van Financiën daar even in gedoken is en er straks nog wel het een en ander van zal zeggen. (De heer Hei- dinga: Art. 4 regelt het al.) (De heer Van Balen Walter: Ik heb nog nooit van art. 12 gehoord.) De Raad heeft, denk ik, wel begrepen, dat het niet over art. 12 van de verordening op de school gaat, maar over art. 12 van de belastingverordening. Mevr. Joustra vraagt - en enkele anderen zijn haar gevolgd Waarom wordt niet, zoals vroeger het geval was, het lesgeld afgestemd op het inkomen van de ouders of van de leerlingen zelf? De ervarin gen, die het bestuur van de Leeuwarder Muziekschool tot nu toe met deze regeling heeft gehad, zijn niet bijzonder gunstig. Het is moeilijk precies gewaar te worden, hoe hoog het inkomen is. Men moet afgaan op de opgaven die worden verstrekt, en het nagaan daarvan brengt een ontzettende administratie met zich mee. Ook in andere muziekscholen is men van het ge differentieerde tarief afgestapt en op een enkelvoudig overgegaan. Als wij een gedifferentieerd tarief zouden hanteren, dan kon het lak wel eens duurder blijken te zijn dan de brief. De dank, die mevr. Joustra gebracht heeft aan de gemeentelijke functionarissen die dit voorstel hebben voorbereid, neem ik graag over; het is inderdaad een veel omvattende arbeid geweest. En dat verklaart dan ook meteen dit aan het adres van mevr. Visser dat het nog al enige tijd heeft geduurd, voordat deze zaak in de Raad kon worden gebracht. De heer Heidinga heeft ook de kwestie van het pro vinciaal subsidie in zijn beschouwing betrokken. Ik heb daar zopas al iets van gezegd. Ik ben het. met hem eens, dat dit een school is (m.n. geldt dit voor de op leiding orkestdirigenten en koordirigenten), die uit gaat buiten het rayon van Leeuwarden, dus op die grond zou inderdaad wel een verhoging van het pro vinciale subsidie zijn te bepleiten. Ik kan U wel zeg gen, dat wij de verhoging daarvan niet vóór 1967 mo gen verwachten. Want in de begroting 1967 zijn de bedragen opgenomen, die gegrond zijn op de regeling, zoals die tot nu toe gold. Wij zullen op dit punt zeker diligent blijven, niet alleen wat de vakopleiding betreft die wordt misschien opgevangen door de nieuwe rijksregeling maar ook zeker wat de amateuroplei ding aangaat. (De hear Boomgaardt: Uteraerd jowt men dy ek yn de provinsje.) Ja, dat ben ik met U eens, maar, als wij alleen maar zouden stellen: Dit is een typisch plaatselijke zaak, dan is het moeilijk bij de Provincie een provinciaal subsidie te bepleiten. De heer Santema heeft ook over het provinciale sub sidie gesproken en heeft daaraan toegevoegd „We gaan nu eigenlijk via het nieuwe gebouw naar een ge meentelijk instituut." Dat is in letterlijke zin wel waar, maar de hoofdreden, waarom wij naar een gemeente lijk instituut gaan, is te komen tot een bevredigende rechtspositie voor het personeel, dat aan deze school is verbonden. En dat heeft ook zijn gevolgen t.o.v. het subsidie, in ieder geval van het kostenbedrag, waarover zopas gesproken is. Men moet zich wel realiseren, dat de verhoging van f 101.500,niet het gevolg is van het feit, dat de Gemeente deze school overneemt, maar wel van het feit, dat er voor het personeel een betere rechtspositieregeling komt. Dat kan ik niet als een bezwaar zien. Ook als de muziekschool een zelfstan dige stichting zou zijn gebleven, zou voor het personeel een pensioenregeling moeten worden getroffen, die wel eens duurder zou kunnen zijn geweest dan die, welke nu via het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds tot stand is gekomen. De heer Weide heeft ook over het provinciaal sub sidie gesproken. Deze opmerkingen heb ik reeds beant woord. Er zijn in de raadsbrief nog enkele fou ten geslopen; die hebben mij blijkbaar achtervolgd. Op pag. 5 de goede lezer zal dat ontdekt hebben wordt gesproken van een kostenstijging van f 106,500, Bij aftrekken van de twee desbetreffende bedragen blijkt wel, dat het f 101.500,moet zijn; dat bedrag is op pag. 6 terug te vinden. Ik voeg hieraan toe, dat in het voorstel tot wijziging van de ge meentebegroting, waarin de consequenties van het on derhavige voorstel zijn verwerkt, een bedrag van f98.000,- genoemd is; dat moet ook zijn f 101.500, Bij de aanvankelijke berekening is men n.l. uitgegaan van ronde bedragen voor wat de totaalkosten betreft, van f 260.000,Deze bedragen evenwel f 263.500, dus er moet bij de f 98.000,kostenverhoging nog f 3.500,geteld worden, wat neerkomt op een bedrag van f 101.500, Mevr. Visser heeft zich erover verwonderd, dat wij pas thans met dit voorstel tot verhoging van de bij dragen aan de Muziekschool bij de Raad komen. Ik heb een klein beetje het gevoel, dat B. en W. óf het bestuur daar zou ik dan in ieder geval direct tegen willen protesteren in gebreke worden gesteld. Men heeft in de stukken kunnen zien, dat het bestuur deze zaak op 11 december 1964 bij de Gemeente aanhangig heeft gemaakt. Nadien is er een goed overleg geweest tussen B. en W. en het bestuur. Wij wisten dus precies, wat er gebeurde en welke financiële consequenties dit zou hebben. Ik blijf er bij, dat U zich goed moet reali seren, dat deze verhoging niet verband houdt met de overname, maar dat deze op zichzelf als een subsidie verhoging toch aan de orde zou zijn gekomen, als wij deze school hadden willen laten draaien op het niveau, waarop wij menen, dat ze moet draaien. De heer K. J. de Jong (weth.)Het verschil tussen wat het College en mevr. Joustra voorstellen, is niet zo heel groot. Er zit alleen een principieel verschil achter. Het gaat hier om een belastingverordening, die in lid 4 van art. 12 stelt, dat iemand die een onthef fing wenst, een daartoe strekkend verzoekschrift heeft in te dienen bij de controleur van de gemeentebelastin gen. Dit is n.l. een consequentie van het feit, dat we hier met een belastingverordening hebben te maken. En als mevr. Joustra nu stelt: Wij willen in deze belasting verordening de ontheffingsbevoegdheid niet toekennen aan de controleur van de belastingen, maar aan de commissie van toezicht, die in overleg met de directeur zou moeten handelen, dan schuift men daarmee een element in deze belastingverordening, dat er niet in thuishoort. Dit is het principiële verschilpunt. Het praktische verschil is het volgende. In lid 1 van art. 12 staat, dat ontheffing wordt verleend, wanneer in de loop van een tijdvak een leerling komt te over lijden of de muziekschool verlaat. En er wordt onthef fing verleend t.a.v. zoveel maal één/twaalfde van het bedrag van het lesgeld als er nadien nog volle kalen dermaanden in het ontheffingstijdvak over blijven. Dat spreekt ook vanzelf: men betaalt lesgeld voor de lessen die men gekregen heeft, Alleen wordt deze beperking gemaakt: „Ontheffing van het lesgeld wordt niet ver leend: indien de heffing wegens het verlaten van het Muziekinstituut op niet meer dan twee kalendermaan den betrekking zou hebben". Want dan wordt het zo'n gepeuter. Bij overlijden wel, maar bij het verlaten van de school niet. Bij verhuizing naar elders wordt ook ontheffing verleend voor die maanden, die nog niet ver streken zijn. Indien de ontheffing evenwel op niet meer dan twee maanden betrekking zou hebben, wordt ze ook hier niet verleend. En als de directeur tot de conclusie komt, dat de leerling onvoldoende begaafd is om de lessen voort te zetten, dan vertrekt de leerling dus ook en dan valt dit ook onder „het verlaten van de school". Slaat de ontheffing op slechts twee maanden, dan wordt ze ook hier niet verleend. Ik zou mevr. Joustra willen vragen dit voorstel in te trekken, omdat het niet past in deze belastingveror dening en het mij ook niet van zo grote importantie lijkt, dat het direct zou moeten worden bekeken. Mocht na verloop van tijd blijken, dat op grond van de prak tische ervaring nog bepaalde correcties dienen te wor den toegepast, dan kan men dat bij de begroting nog wel eens ter sprake brengen. Mevr. Visser-van den Bos: Ik wilde een opmer king maken over de subsidiebedragen. Wij hebben hele maal niet de indruk gehad, dat er geen goed overleg was tussen het bestuur van de school en B. en W., maar wij hebben bedoeld en ik meende dit ook ge zegd te hebben dat de Raad niet op de hoogte was van de grote bedragen die deze zaak zou vergen, en van de consequenties die aan overneming van dit in stituut verbonden zijn. Het gaat om een nogal belang rijk bedrag. Wij konden van tevoren toch niet weten, dat aan het eind van het bijna afgelopen jaar nog weer eens ruim f 100.000,nodig zou zijn. Men had toch ook een verhoging van het subsidie kunnen bepleiten op grond van de nieuwe ontwikkeling, die men wel tijdig wist. Dan nog graag een inlichting over het heffen van het schoolgeld. Is de wijze van heffen, die men toepast bij middelbare scholen, hier niet mogelijk? Daar moet ook het inkomen van de ouders nagegaan worden. Ik vraag een inlichting, omdat ik begrijp, dat de mogelijk heid bestaat, dat het hier anders ligt. Misschien kan ik daar antwoord op krijgen, want ik zou het in derdaad prettig vinden, als het lak niet duurder werd dan de brief. Verder had ik dan nog een suggestie. Er werd ge zegd, dat het moeilijk zou zijn het provinciaal subsidie omhoog te kijrgen, maar misschien is het wèl mogelijk, aan de gemeenten waaruit vele leerlingen komen, een verzoek om subsidie te richten. De heer Heidinga: Ik had art. 4 van de heffings verordening zo begrepen, dat ieder, die zich aangeeft als leerling, voor het volledige kalenderjaar school- geldplichtig is. En ik meende, dat mevr. Joustra zei, dat dit niet het geval was. Maar dat is men wel. Of heb ik het niet goed gelezen? (De heer K. J. de Jong (weth.)Art. 12 geeft een aantal ontheffingen aan.) (De Voorzitter: Het is een belastingverordening, dus het schoolgeld is invorderbaar.) Mevr. Joustra-Iiijker: Ik trek mijn voorstel in en zal hier bij de begroting op terugkomen. De heer Weide: Ik zou graag vernemen, welke in vloed dit voorstel op de begroting 1967 zal hebben. Aansluitend op wat de heer Heidinga gezegd heeft, zou ik B. en W. wel willen adviseren, bij de aanbiedings brief voor de begroting een lijst te voegen, waar al de culturele instellingen, die steun van de Gemeente krij gen, op vermeld staan. Want ik geloof, dat het een zeer hoog totaalbedrag wordt. (De Voorzitter: Het staat in de begroting, hoor!) Ja, maar voor de duide lijkheid lijkt het mij beter. De heer Ten Brug (weth.): Mevr. Visser wil ik nog zeggen, dat de oude Raad hier voor een deel wel mee op de hoogte was, want, toen wij de kredieten aan vroegen voor de verbouwing van het oude gemeente huis van Leeuwarderadeel, kwamen wij reeds tot de conclusie, dat hier bijna f 50.000,aan kapitaalslasten uit voort zou vloeien. Toen is ook in de raadsbrief gezegd, dat het subsidie met dit bedrag zou moeten worden verhoogd. Het verschil tussen de f 101.500,— en de f50.000,hogere kapitaalslasten is voor het overgrote deel de consequentie van de opneming van het personeel in het Algemeen Burgerlijk Pensioen fonds. En daar konden wij niet eerder mee komen dan op dit moment, nu wij besluiten de school over te nemen. De heer K. J. de Jong (weth.): Het schoolgeld naar het inkomen te heffen is eigenlijk haast onmogelijk. Voor de middelbare scholen is dat wèl mogelijk, omdat men op grond van de wettelijke regeling beschikken kan over de inkomengegevens van de inspecteur van de belastingen. Maar daarvoor mist men bij deze ver ordening ten enenmale de basis. Het zou hier dus een slag in de lucht worden. De Voorzitter: Wethouder Ten Brug heeft behoefte nog een enkele onjuistheid in de stukken te corrigeren. De heer Ten Brug (weth.): In het ontwerp-besluit no. 16932 a tot overneming van de eigendommen van de stichting staat onder a: „onder voorwaarde, dat de stichting na 7 november 1966" enz. En onder b wordt die datum van 7 november weer genoemd. Dat is uiteraard een vergissing. Wij waren aanvankelijk van plan dit voorstel eerder bij de Raad aanhangig te ma ken. Die datum zal nu 30 november moeten worden. De heer C. de Vries: Ik verlang geen stemming, maar ik zou toch wel graag de aantekening in de no tulen willen hebben opgenomen, dat ik geacht wens te worden tegen de heffingsverordening te hebben ge stemd, omdat ik meen, dat een meer progressieve hef fing juister ware geweest. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met inachtneming van de bij monde van Wethouder Ten Brug, aangebrachte wijzigingen en met aantekening, dat de heer C. de Vries geacht wil wor den tegen de verordening op de heffing en invordering van een lesgeld voor het volgen van onderwijs aan het Gemeentelijk Muziekinstituut te hebben gestemd. Punt 28 (bijlage no. 370). De Voorzitter: Ik kan hierbij opmerken, dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening inmiddels dit plan met de aannemingssom heeft goed gekeurd en dat na het raadsbesluit de aannemer even tueel morgen zou kunnen beginnen, als het weer hem aanstaat. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 29, 30 en 31 (bijlagen nos. 346, 347 en 369). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 32 (bijlage no. 343). De heer Heidinga: Met dit voorstel ben ik het niet eens. Ik vind het beslist onjuist, dat hier met percen tages gewerkt wordt; dat dus de laagst-bezoldigden heel weinig krijgen en de hoogst-bezoldigden veel. Dat grondt zich nergens op, dat wordt door niets gerecht vaardigd. Bovendien zie ik geen enkele reden, waarom deze salarisverhoging zou moeten worden gekoppeld aan die van het bedrijfsleven. Als er een redelijke grond voor zou zijn, dan zou die moeten liggen in de produk- tiviteit. En die relatie is er ten enenmale niet. (De Voorzitter: Volgens deze agenda anders wel.) Ja, in Nederland trekt iedereen zich op aan iedereen. Als het bouwvak omhoog gaat, moet prompt twee maan den later het metaalvak omhoog en omgekeerd; als het bedrijfsleven omhoog gaat, moeten de ambtenaren omhoog, alles vanwege de achterstand. Dit is een po litiek, waaraan ik niet wil meedoen. Ik zal er niet meer van zeggen. Alleen nog, dat ik het zeer betreur, dat de bedoelde uitkering reeds heeft plaats gehad. U heeft gisteravond gezegd: „de Rie, de Rie, de Rie." Ik heb toen de indruk gekregen, dat de Raad wel eens bang voor de Raad zou kunnen zijn, maar ik meen nog altijd, dat het beter is, dat de Raad de maatregelen, die te zijner competentie zijn, vaststelt, en dat ze pas daarna worden uitgevoerd. Dat had in dit geval ook moeten gebeuren. De heer Venema: Ik ben enerzijds wel blij, dat de heer Heidinga een beetje in oppositie komt tegen de procentuele verhogingen, maar aan de andere kant ben ik van mening, dat het hier gaat om een taak van de drie grote vakcentrales in het Georganiseerd Overleg. Nu kunnen wij wel flink doen en ik ben het in prin cipe met de heer Heidinga eens maar, als wij dit voorstel niet aannemen, betekent dat, dat wij onze ambtenaren, die recht op deze verhoging hebben, zou den achterstellen bij soortgelijke ambtenaren in den lande. We zijn afhankelijk van de grote broers; laten we dat maar eerlijk zeggen. De heer K. J. de Jong (weth.)Er klonken vrij positieve geluiden uit de a.r. fractie. (De heer Heidinga: Het was persoonlijk, mijnheer de Wethou der.) Toch hoop ik, dat de heer Heidinga vóór dit voorstel zal stemmen. Op 16 maart 1966 is de salarisverbetering over 1966 in de Raad behandeld. En toen is een besluit genomen, waarbij is afgesproken, dat er een voor-uitkering ge geven zou worden van 5%. In de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 23 december 1965, die bij de stukken lag, stond o.a.: „Het systeem van nacalculatie zal voor het jaar 1966 worden voortgezet"

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 8