Punt 8 (bijlage no. 2). De heer Schönfeld: Ik vind, dat het College wel een beetje zwaar aan deze zaak tilt. In punt 7 van de gestelde voorwaarden van juli 1964 staat, dat de be bouwing van het erfpachtsterrein door een derde niet mag plaatsvinden, voordat het erfpachtsrecht met toe stemming van B. en W. aan deze derde is overgedra gen. De heer Donkerlo heeft zowel op 29 december 1964 als op 4 februari 1965 verzocht het erfpachts recht aan een derde te mogen overdragen. De mo gelijkheid van speculatie wordt al geheel uitgesloten, doordat voor de overdracht van het erfpachtsrecht de toestemming van Uw College vereist is. Indien van speculatie of andere bedoelingen sprake zou zijn, kan deze toestemming worden geweigerd. Onder punt 3 van de gestelde bedingen van juli 1964 staat tevens ver meld, dat de gestorte waarborgsom a f 895,aan de Gemeente vervalt, indien niet aan de bedingen is voldaan, tenzij B. en W. in bijzondere gevallen, welke te hunner beoordeling zijn, tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de waarborgsom zouden besluiten. Indien aan de bedingen is voldaan, wordt de waarborg som op verzoek van de betreffende pachter teruggege ven. Verzoeker kan t.z.t. dan ook zijn rechten laten gelden en deze waarborgsom laten vorderen. Het oor deel, dat de inhoud van de verzoeken van de heer Don kerlo geen aanleiding geeft de nodige toestemming te verlenen, vind ik te streng. Na de inhoud van deze ver zoeken te hebben gelezen, vind ik het voor betrokkene inderdaad een oordeel. Dit geval verdient, mede gezien de reden welke de heer Donkerlo genoemd heeft, zeker onze volle aandacht. Ik heb voor een dergelijke reden respect. Ik zou dan ook het volgende willen voorstellen: le. De heer Donkerlo alsnog toestemming te verlenen de grond aan een derde over te dragen, mits daarbij niet van speculatie sprake is, een en ander ter beoordeling" of met goedkeuring van B. en W.; of 2e. de erf pachtsovereenkomst met de heer Donkerlo te ontbin den en hieraan geen verdere voorwaarden te verbinden, zulks met inachtneming van eventuele kosten, welke voor rekening van de heer Donkerlo komen. De Voorzitter: Wordt het voorstel-Schönfeld on dersteund De heer Van der Veen: Ondersteuning is alleen no dig, mijnheer de Voorzitter, als een voorstel vreemd aan de orde van de dag is, dacht ik. Ik ben ook een beetje verbaasd over de wijze, waarop het College deze voor waarde in de erfpachtsovereenkomst heeft gehanteerd. Ik heb niet helemaal kunnen volgen wat er gebeurd is, omdat de correspondentie die bij de stu leken voor de raadsleden ter inzage lag, niet volledig was. Er ont breken een brief van het College van 22 januari 1965 en een brief van 31 augustus 1965. De tijd waarover dit geheel zich heeft uitgestrekt, is nogal lang geweest. Ik geloof, dat het College, voorzover ik het volgens deze onvolledige stukken kan bekijken, de bedoeling die de Raad heeft gehad met het opnemen van bepa lingen in deze overeenkomst die immers het oogmerk hebben om speculatie te voorkomen, toch wel verkeerd heeft uitgelegd. De Raad had er bezwaar tegen, dat verschillende particulieren door aankoop van allerhande terreinen deze als speculatie-objecten zouden kunnen gebruiken. Dat hebben we gehad met bedrijven, waar van wij de overtuiging hadden, dat ze er meer belang bij hadden, dat een concurrent zich niet op het betref fende terrein kon vestigen dan dat zij zich zelf daar vestigden. Men kan zich ook voorstellen, dat iemand daar grote terreinen voor bungalowbouw gaat opkopen en die dan stuk voor stuk voor een hogere prijs ver koopt. Dat geval doet zich, voor zover ik het aan de hand van de stukken kan beoordelen, hier niet voor. En als B. en W. op deze manier te werk gaan met over de belangen van een particulier, die trachten wil hier iets te ondernemen, heen te lopen, dan begrijp ik de zin daar niet van en ik kan dat niet goedkeuren. Het eerste deel van het voorstel van de heer Schönfeld lijkt mij vrq overbodig, omdat de door hem gestelde voorwaarde ook al in de erfpachtsovereenkomst staat. Als we die voorwaarde erin zouden opnemen, dan zou dat niets veranderen. Als hij zegt: Ontbind de overeen komst nu maar en ontsla deze man van die overeen komst, waarvan hij ontslagen moet en wil worden, dan heb ik daar niet het minste bezwaar tegen. Dat zou ik liever doen dan de man nog langer aan het lijntje houden. Kortom, ik geloof, dat de voorwaarde die aan de overeenkomst gehecht is, door B. en W. onjuist is gehanteerd. De heer Vellenga: Ik voel mij gedrongen mij aan te sluiten bij datgene, wat de heer Van der Veen zonet heeft gezegd. Ik merk daarbij op, dat ik dat niet doe, bekleed met het gezag van mijn gehele fractie, hoewel enkelen onder ons er net zo over denken als ik, maar ik zou alleen maar in herhaling vallen, als ik hier dieper op inging. De heer Heidinga: Er is een kleinigheid, die mij niet duidelijk is in deze zaak, n.l. dit: De heer Donker lo heeft de gelegenheid gehad of kans gezien zijn ter rein over te dragen(De hear lioomgaardtNé, né.) Ja zeker, het staat in de stukken. (De hear lioom gaardtNé.) Nu breekt mij de klomp. (Gelach) Nu, stil nou maar.(Gelach.).... maar hij heeft er van de Gemeen te geen toestemming voor gekregen. Als de Gemeente er op dat moment evenwel zonder schade was uitge komen, terwijl er kennelijk niet van speculatie sprake geweest zou zijn, dan zou zij wel toestemming hebben gegeven. Ik heb er geenszins behoefte aan een burger dwars te zitten, maar ik gevoel ook geen enke le behoefte de overeenkomst met iemand, van wie we mogen veronderstellen, dat hij de nodige capaciteiten heeft en die aan het maatschappelijk verkeer deel neemt, maar dadelijk ongedaan te maken. Hij zal aan de verplichtingen, waartoe hij zich heeft verbonden, moeten voldoen. Maar kon de Gemeente er goed uit springen, toen hij het terrein kon overdragen? Dat maakt voor mij enig verschil. De Voorzitter: M.i. is de zaak vrij eenvoudig en duidelijk. Betrokkene is in het bezit van het opstal recht van het betreffende perceel grond. (De heer Ten Brug (weth.): Erfpachtsrecht). Nu goed, erf pachtsrecht, met de beperkende bepaling onder punt 7, dat bebouwing van dit terrein door een derde niet mag plaats vinden, alvorens het erfpachtsrecht met toe stemming van B. en W. aan die derde is overgedragen. Het is dus volkomen logisch, dat dit in de raadsbrief staat. Wij hebben ons bereid verklaard dit voor te stel len. Dit geschiedt onder voorwaarde, dat de ontbinding een feit zal worden m.i.v. de dag, waarop het onder havige bouwterrein aan een andere gegadigde in erf pacht wordt uitgegeven. B. en W. menen, dat het aan de heer Donkerlo is om een derde voor te diagen; zolang deze daaraan niet voldoet, is er niets aan de hand. Zodra hij daaraan wél voldoet, is er ook niets aan de hand. Immers dan kan zijn erfpachtsovereenkomst worden ontbonden en dan kan met de nieuwe eigenaar een erf pachtsovereenkomst worden gesloten. Had de heer Donkerlo in de tijd, dat deze erfpachtsovcreenkomst loopt, de grond kocht, dan was hij er nu zelf ten gevolge van de beperkende bepaling t.a.v. de overdracht aan derden ook in gelopen. Zou de heer Donkerlo dan bij de Raad gekomen zijn met de vraag: „Wilt U maar terugkomen op de koop", hoe zou deze daarop dan heb ben gereageerd Een erfpachtsovereenkomst is qua karakter volkomen duidelijk en deze is in die vorm aan gegaan door de betrokkene. Zoiets gaat echt niet hals over kop, maar welbewust. Ik wil U nu zelfs dit zeg gen: De Gemeente zou, zodra zij een gegadigde zal hebben voor een bungalowterrein in Bilgaard, hem kun nen aanbevelen: gaat U met de heer Donkerlo praten; die is in het bezit van het recht van opstal op een terrein en hij is bereid het over te dragen aan derden." De zaak is dan kant en klaar. Het ligt heel simpel. Meer nieuws kan ik er echt niet over zeggen. Voor het tweede deel van het voorstel, afgezien van de vraag, in hoeverre dit in overeenstemming is met het agendapunt, gevoelt het College natuurlijk hoege naamd niets. Men gaat een erfpachtsovereenkomst aan en die geldt dan voor de termijn, waarvoor ze is geslo ten. Het is een overdraagbaar recht, er is dus niets wat de heer Donkerlo belet om dat over te dragen. Hij kan bijv. een advertentie plaatsen. Ik zie dus geen probleem. 5 De heer Van der Veen: Ik had nog gevraagd, waar om een tweetal brieven, waarvan ik de datum genoemd heb, niet bij de stukken aanwezig waren en daarop heb ik geen antwoord gekregen. Het kan voor U dui delijk zijn, maar voor ons, die alleen een incomplete portefeuille kennen, was het niet duidelijk en is het nog niet duidelijk. Ik zal U een stuk raadsbrief voor lezen, halverwege de eerste pagina van bijlage 2 „Reeds op 29 december d.a.v. en nogmaals op 4 februari 1965 verzocht de heer Donkerlo nogmaals het erf pachtsrecht op het onderhavige bouwterrein aan een derde te mogen overdragen." En voorts: „Teneinde de voor bungalowbouw bestemde terreinen in het Bilgaard niet voor speculatieve doeleinden te kunnen gebruiken, is bij de erfpachtsuitgifte een restrictie gemaakt." Dat is duidelijk. „Op de bedoelde verzoeken van de heer Donkerlo hebben wij afwijzend beschikt, omdat wij van oordeel zijn, dat de inhoud daarvan geen aanleiding geeft de benodigde toestemming te verlenen." Hier vraag ik: Waarom? En ik neem aan, dat die afwijzen de beschikkingen in de beide brieven staan, die ik dus niet ken. Als dat zo is, dan mag ik veronderstellen, dat in die brieven ook een motivering van de afwijzing gegeven is. Zoals U het op het ogenblik uiteenzet, is het mij nog niet duidelijk. De heer Engels: Ik had begrepen en ik begin mij af te vragen, of dat al te grote onschuld geweest is dat U met het begrip „derde" (te verkopen aan een derde) niet een bepaalde mijnheer X of Y op 't oog had, maar gewoon de derde. (De Voorzitter: Ja, ja). Ik meende n.l., dat, als dat niet zo was, dan de voorlaatste alinea niet klopte. Als er iemand is, dan dragen wij over. Als deze opvatting juist is, dan wordt de alinea die de heer Van der Veen noemde, mij wel duidelijk. Betrokkene heeft gevraagd: „Wil meewerken, dat ik het overdraag aan een derde." Toen heeft de Gemeente gezegd: ,,U moet het niet aan ons overdra gen, want dan moeten wij het weer kwijt zien te wor den; draag het inderdaad over aan een derde of aan ons, maar dan betaalt U tot op het moment, dat wij het weer door kunnen geven." Dat vind ik toch niet al te onredelijk. Maar ik weet niet, of het juist is. Ik wilde graag die interpretatie verifiëren. De hear BoomgaardtNeffens my hie it Kolleezje op de forsiken gewoan sizze kinnen: Gean Jou gong mar, dokter Donkerlo. It rjocht om oer to dragen kinne Jo krije. En dat hiele forhael fan spekulaesje hie der net yn hoecht, hwant dat wie net oan de oarder. As Dr. Donkerlo freget: „Mei ik dat oerdrage?" en dat it mei, stiet seis al yn syn eigen kontrakt dan mei hy dat dwaen. Mar op it momint, dat hy it fre get, wol de Gemeente de erfpachtsoerienkomst net ünt- bine. En neffens my is dat it evidinte punt. De hear Van der Veen hat gelyk, dat wy net in kompleet ynsicht hawwe yn de situaesje. Mar ik haw bigrepen en miskien is de konklüzje net genöch basearre op de stikken dat de feiten sa lizzc, dat Dr. Donkerlo seit: „Ik wol fan dy erfpachtskanon óf. Hwat Jim wolle as Gemeente moatte Jim mar witte." Ik leau, dat de Gemeente mei rjocht sizze kin: „Forkeapje Jo mar en dracch mar oer en oant salang de nije erfpachter de erfpacht bigjint to biteljen, moat te Jo bitelje. Fan tofoaren jowe wy gjin frijstelling fan de erfpachtskanon." As it sa leit, kin ik it advys fan it Kolleezje oan de Rie hielendal folgje. De heer G. de Vries: De sprekers voor mij hebben zich gewaagd aan allerlei veronderstellingen van wat er in de ontbrekende brieven gezegd is, maar ik ben erg nieuwsgierig wat er werkelijk in staat. Ik zou het risico niet willen laten glippen naar de kant van het College. Ik zou er op aan willen dringen hier lec ture van te doen. De Voorzitter: Ik herhaal wat ik in eerste instantie heb gezegd. Als hij de voorwaarden even raadpleegde, kon dr. Donkerlo precies weten welke zijn rechten en plichten zijn. Het is een heel eenvoudige en duidelijke zaak. Het erfpachtsrecht kan worden overgedragen, doch alleen met toestemming van B. en W. Maar het punt waarom het gaat, is, of er een concreet voorstel van de heer Donkerlo is om het erfpachtsrecht over te dragen aan een bepaalde derde. Wat vroeg nu de heer Donkerlo in zijn brief van 29 december 1964? „Ik zou het erfpachtsrecht gaarne willen overdragen aan een derde. Wie het eventueel zal zijn, is nog niet bekend. Het terrein is nog niet bebouwd. Derhalve heb ik het vriendelijke verzoek, toestemming voor deze overdracht te verlenen." Daarop hebben B. en W. geschreven „In antwoord op Uw brief van 29 december j.l. delen wij U mede, dat de erfpachtsuitgifte van het bouwter rein Tylkedam heeft plaats gehad o.m. onder de be paling, dat bebouwing van het terrein door derden niet mag plaatsvinden, zolang het erfpachtsrecht niet met toestemming van ons College is overgedragen. De in houd van Uw verzoek om deze toestemming te ont vangen, geeft ons geen aanleiding daarop in gunstige zin te beschikken. Wij hebben dan ook besloten Uw verzoek af te wijzen." De heer Donkerlo komt daarop terug in zijn brief van 4 februari 1965. Hij geeft een nadere motivering, waarvan ook een en ander al in het advies staat. En daar zeggen B. en W. op: „In ant woord op Uw brief van 4 februari 1965 delen wij U mede, op grond van de door U verstrekte gegevens geen medewerking te kunnen verlenen aan het overdragen van het te Uwen name staande erfpachtsrecht op het perceel kadastraal bekend" enz. enz. „Wij menen, dat U het doel eveneens kunt bereiken door te verzoeken van gemeentewege medewerking te verlenen aan het ontbinden van de tussen U en de Gemeente bestaande erfpachtsovereenkomst. Wij zijn in beginsel bereid te bevorderen, dat het onderhavige terreintje in dat geval aan de door U aangewezen gegadigde in erfpacht wordt uitgegeven, indien deze gegadigde tegelijkertijd een daartoe strekkend verzoek bij ons in dient." Dat is dus duidelijk. Dit is een brief van 5 maart 1965. En op deze brief komt de heer Donkerlo terug met een brief aan de Raad van 31 oktober 1965. De heer Van der Veen heeft de stukken misschien niet zo nauwgezet geraadpleegd als eerst leek. De heer Donkerlo schrijft n.l. aan de Raad op 31 oktober 1965: „Ik zette een en ander reeds uitvoerig uiteen in mijn brieven aan B. en W. 29-12-1964 en 4-2-1965". (Stem: Dat klopt niet. Hier staat: 31 augustus 1965. (De heer Van der Veen: Neemt U het voorstel terug?) Neen, wij kunnen het vanavond wel afwerken, de zaak is zo duidelijk als het maar kan. (De heer Van der Veen: U hebt de stukken nu voorgelezen, maar dat is toch een ongebruikelijke gang van zaken). Inderdaad, dat ben ik met U eens. De heer Engels: Ik vind dit geen goede gang van zaken. Wij kregen een raadsstuk, dat voor menige in terpretatie vatbaar is. Tijdens de vergadering krijgen wij lecture van bepaalde stukken. En dan moet je daar maar meteen een oordeel over vellen. Ik vind dat toch niet in overeenstemming met de aandacht, die wij moe ten besteden aan de zaak van een burger, die de indruk heeft, dat hij in de knel komt. Ik wil dus graag de ge dachte van de heer Van der Veen steunen om het voor stel van de agenda af te voeren en uit te stellen tot de volgende vergadering en dan ook de nu ontbre kende stukken in de portefeuille te leggen. De Voorzitter: Is dit het algemeen gevoelen van de Raad? De Raad bevestigt dit. Het voorstel wordt tot de volgende vergadering aan gehouden. Punt 9 (bijlage no. 9). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 10 (bijlage no. 18). De heer Hogendijk: Het is toe te juichen, dat U de parkeerchaos die gemakkelijk op het Cambuurplein zou kunnen ontstaan, wilt voorkomen en dat U dit voorstel indient om het verkeer in goede banen te lei den. Het lijkt mij toe, dat er een overmatige ruimte is uitgetrokken voor stroken om in te voegen. Op deze manier zullen de parkeerhavens zelf stellig wat te kort zijn gekomen. Het gevolg van een en ander is, dat straks slechts 47, van het plein voor het parkeren wordt gebruikt en van 53% weinig effectief gebruik wordt gemaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 3