10 En dan nog een vraag die ons ook in dit gehele ver band zeer interesseert: Hoeveel woningen zijn er in 1966 voor bewoning gereed gekomen? Omstreeks een jaar geleden heeft het College de Raad medegedeeld, dat er op grond van zeker niet te hoog gestelde ver wachtingen op mocht worden gerekend, dat er in 1966 ruim 1200 woningen voor bewoning gereed zouden ko men en later, dat er in de eerste drie kwartalen van 1966 486 woningen klaar zijn gekomen. Als we dus nu horen, hoe groot dit aantal in het vierde kwartaal was, dan geeft dat de Raad een goede indicatie t.a.v. de tijd, die gemoeid is met het realiseren van woningen in systeembouw. De groei van Leeuwarden is n.l. nog steeds verontrustend klein en dit houdt o.i. verband met het gemeentelijk woningbeleid. Hierop is ook reeds de aandacht gevestigd in een rapport, dat is uitgebracht door de Chr. Besturenbond. In dit rapport staan naar onze mening zeer behartigenswaardige opmerkingen en conclusies. Ik zal daar nu niet nader op ingaan; ik geloof niet, dat het daarvoor nu de tijd is. Ik wilde echter toch nog wel even stilstaan bij de brief, die de Chr. Besturenbond in de afgelopen week aan de raads leden heeft gericht. Het is het College natuurlijk wel bekend, dat de werkloosheid weer de kop opsteekt, in het bijzonder in het noorden des lands, ook hier in Leeuwarden. En wij achten het van groot belang wij zijn dat geheel eens met de Chr. Besturenbond dat er thans in de eerste plaats wordt gezien naar de be vordering van de werkgelegenheid. Het is veel belang rijker, dat onze mensen werken aan goed produktief werk dan aan aanvullend werk. In het laatste geval moet als het ware om werk gezocht worden. De ge meenschap schreeuwt nog om de uitvoering van wonin gen en wegen en wat dies meer zij. En als het dan werkelijk mogelijk is de werkgelegenheid in de woning bouw uit te breiden en daardoor meteen lagere huren te bewerkstelligen en een snellere bouwtijd te realise ren, dan vragen wij ons ernstig af, of wij de vrijmoe digheid kunnen vinden, voor dit voorstel te stemmen. Ik zeg niet, dat we er tegen zullen zijn, maar hoe onze uiteindelijke houding daar tegenover zal zijn, zal wel sterk mede van Uw nadere informaties afhangen. De heer Schönfekl: Dit voorstel heeft mij enigszins verbaasd. In het schrijven van de Minister van Volks huisvesting en Ruimtelijke Ordening van 2 januari j.l. is aan de gemeentebesturen verzocht bij het ontwerpen van woningwetwoningen voor het programma van dit jaar de stichtingskosten en de huren, welke daarmee in verband staan, binnen beperkte grenzen te houden. Verder staat o.a. in die brief, dat het in vele gevallen noodzakelijk zal zijn af te zien van de uitvoering in hoogbouw, aangezien die vrijwel steeds duurder is dan de andere bouwvormen. Zo is het uit publikaties ge bleken, dat systeembouw verhoudingsgewijs duurder uitvalt dan traditionele bouw. Bovendien zijn er nu aannemers genoeg, die wel voor een lagere prijs willen werken dan voorheen, wat de traditionele bouw nóg goedkoper maakt. Uitvoering van dit plan in traditio nele bouw zou tevens voor diverse thans werkloze bouwvakkers opnieuw werkgelegenheid scheppen iets, waaraan wij kunnen meehelpen, zonder dat er in de toekomst misschien bijzondere maatregelen genomen zouden moeten worden, die nog weer eens geld zullen kosten. Mijn bezwaren gelden ook voor het volgende agenda punt. Voorts zou ik nog willen vragen, of het toegewezen woningcontingent met de eventueel daarop verkregen toeslag ook volledig wordt benut. Ten slotte nog deze vraag: Heeft Uw College zich aangaande de kwaliteit van het uit te voeren werk door dit bouwbedrijf volledig laten voorlichten door andere gemeenten, welke hiermee reeds eerder ervaringen heb ben opgedaan? De heer Kingma: Hoewel wij voor de degelijke opzet van bestek en tekeningen door het architectenbureau alle waardering kunnen opbrengen, menen we toch wel enige opmerkingen te mogen maken i.z. dit grote plan. De aanhef van de raadsbrief: „Begin 1965 werden wij benaderd door de N.V. Bouwbedrijf Knoop en Giezen te Groningen en genoemde N.V. was voornemens voor onze gemeente een plan te laten ontwikkelen door Ir. A. Bonnema te Hardegarijp", maakt op ons de indruk, dat hier een aannemer met woningen leurt, althans het initiatief neemt en m.i. is het normaal, dat de opdracht gever de gemeente Leeuwarden in dit geval dat doet. De zaak wordt dus behoorlijk op de kop gezet. Normaal zou zijn geweest, dat de Gemeente een archi tectenbureau had benaderd en de architect op zijn beurt de aannemer of aannemers. De architect moet n.l. geen enkele binding hebben, in die zin, dat hij minder vrij staat in het voeren van de directie van het werk, wat hier het geval kan zijn, wanneer als het ware de aan nemer een klant van hem gaat worden. Ik zou willen vragen: Welke garanties heeft men, dat de organisatie op het werk, de constructie en de afwerking van deze bouw in orde zullen zijn? Ik weet, dat de aannemer gebonden is aan de gebruikelijke voor schriften als de a.b., de a.v., de g.b.v. enz., maar dat het desondanks altijd mogelijk is slechte bouw te ple gen; het bouwen van woningen is altijd een vertrou wenskwestie. Het is daarom goed, dat men zich vooraf op de hoogte stelt van de kwaliteit van woningwet woningen, die de aannemer in dit geval de fa. Knoop en Giezen in vorige jaren heeft gebouwd. Hiervoor komt wel het meest in aanmerking de stad Groningen. En uit bouwvakkringen in die stad kreeg ik nu niet bepaald denderende, zelfs slechte informaties: slechte organisatie, slechte constructie, slechte afwerking. Daar was iemand, die zei: Dat was traditionele bouw en dat kan in Leeuwarden dus niet gebeuren, maar het was zelfs zo erg, dat men eerst met de kango-hamer bij de muren langs ging, als de stukadoor kwam; dan moest men er nog 4 of 5 cm specie opsmeren. En er waren meer van die aardigheden. Om deze informaties aan te vullen heb ik geïnformeerd bij twee Groninger woningbouwstichtingen, die tot de klagers behoorden. Een bestuurslid van een van de woningbouwstichtin gen, naar ik meen, de grootste, heeft mij ronduit gezegd: We hebben twee keer met Knoop en Giezen gebouwd, maar wij hopen het nooit weer te doen. De besturen hebben me ook verteld, dat ze klachten op elk ter rein hadden: in de organisatie, in de constructie en in de afwerking; men had nog nooit woningen gebouwd waarmee men zoveel „nawerk" had als met de wonin gen van deze firma. Ik vind, dat de Raad, voordat hij besluit deze woningen aan een firma toe te wijzen, dit moet weten. Het komt me voor, dat deze aannemer op het moment, dat hij in Groningen een beetje was uitge rangeerd, hier naar Leeuwarden is gekomen en het nu hier zal proberen. Het lijkt me daarom toch wel zeer bedenkelijk met hem in zee te gaan. Ik had heel graag gezien, dat men normaal een ar chitect in de arm genomen had om mij de heer Bonnema en dat men hem twee plannen had laten ontwikkelen: één in traditionele bouw en één, met het zelfde woongerief, in het systeem-Outinord of een an dere systeembouw. Dan had men kunnen laten inschrij ven en kunnen zien, wat in dit geval het voordeligst was. Want in het algemeen is men het er in vakkringen wel over eens, dat systeembouw arbeidsbesparend, maar niet kostenbesparend is. En als wij vóór systeembouw zijn, dan zijn we dat alleen, omdat we menen, dat we meer mensen aan een goedkope woning kunnen helpen. Anders hebben we geen belang bij systeembouw. En tot dusver lijkt het er drommels veel op, dat het alleen maar gaat om een grotere winst voor de zakken van heel grote bouwmaatschappijen, die zich hebben toege legd op systeembouw. En vooral gezien de verminder de werkgelegenheid, zeggen wij: Voert U alstublieft deze plannen niet uit in systeembouw, maar in tradi tionele bouw. M.i. is dat op dit moment het meest wenselijke. De heer Veilenga: In deze raadsbrief, gedateerd 19 december 1966 wordt verteld, dat het College in april '65 bouw volgens dit systeem in Frankrijk heeft bezichtigd. Tussen beide data heeft dus de voorbereiding van deze plannen plaats gevonden en dat geeft ons een duidelijke indruk, hoe lang zulk soort grote projecten onderweg kunnen zijn. Wij hebben een jaar of wat ge leden wel eens klachten gehad in en buiten deze Raad over het woningbouwbeleid in deze gemeente. Men vond, dat er te weinig initiatieven van het College uitgingen en men was ook niet altijd tevreden over omvang en tempo van de woningbouw in Leeuwarden. Ik geloof, li dat we, wat de laatste jaren betreft, kunnen constate ren, dat er een forse aanpak van het woningbouwpro gramma heeft plaats gevonden. We hebben gezien, in welk betrekkelijk snel tempo het uitbreidingsplan 't Nijlan is volgebouwd en we hebben ook kunnen gade slaan, wat ei' is verrezen ten noorden van de Damme- laan en de Prof. Dr. P. S. Gerbrandyweg. Dat kan ons wel tot tevredenheid stemmen. Daai bij merk ik op, dat het College sinds de laatste jaren heel duidelijk heeft ingespeeld op de mogelijkheden, die in het landelijk bouwbeleid werden geschapen. M.n. het bouwbeleid van Minister Bogaers, wiens naam nog wel eens over de tong gaat in verschillende kringen, gaf daartoe aanlei ding. Hij was een groot voorstander van de industriële bouw en van de bouwstromen. En een aantal gemeente besturen in Nederland, o.m. het Gemeentebestuur van Leeuwarden, is daar gretig op ingegaan. Dat betekent, dat de Wethouder die nu deze portefeuille beheert, in zekere zin kan voortbouwen op de nalatenschap van zijn voorganger, die op de steun en de sympathie van het overgrote deel van deze Raad kon rekenen. Een ander deel van de Raad meende gegronde redenen te hebben zich nogal tegen zijn beleid te keren, maar dat is direct niet voor mijn verantwoordelijkheid. Ik con stateer dat alleen maar even. (De heer Heidinga: Col- legebeleid.Inderdaad, dat wil ik er nog wel even bij zeggen: Het Collegebeleid, dat handen en voeten kreeg door de Wethouder van Openbare Werken, op wie ik zo net doelde, heeft tot gevolg gehad, dat in deze ge meente een groot aantal woningen is gebouwd; dat we met de bouwstromen zijn gaan werken, die een be paalde continuïteit in het leven riepen; dat wij hebben kunnen profiteren van de toeslagen op het volume en ik geloof nog altijd, dat dat een belangrijk ding geweest is. Misschien is één ding nogal sterk in het gedrang gekomen, n.l. het goedkoper zijn van deze woningen in vergelijking met de traditionele bouw. Een belangrijk punt in de gehele bouwnijverheid is de zaak van de kos ten en de prijzen, waar waarschijnlijk nog te weinig aan is en wordt gedaan. Vandaar, dat er van onze kant ook vaak gespeeld is met de gedachte van een gemeen schapsbouwbedrijf om dit punt beter te kunnen taxeren en beter te kunnen toetsen. We hebben dit verschijnsel gezien, dat naast de „aannemers-oude-stijl" er ook an deren aan hun trekken kwamen. Bij het voorstel onder punt 20 is dat de N.B.I. in Kootstertille, een nieuwe in dustrie in Friesland. Ik geloof, dat wij in een gunstige gelegenheid waren en zijn om dit stukje nieuwe werk gelegenheid in Friesland ook meer inhoud te geven en dat komt in zijn algemeenheid de werkgelegenheid ook wel ten goede: twee keer, namelijk één keer in de fa briek en nog een keer op de bouwplaats. Wij hebben in agendapunt 19 te maken met een noordelijk bouw bedrijf, n.l. Knoop en Giezen, een bedrijf, dat o.m. in het noorden van Nederland in verschillende plaatsen heeft gewerkt. Ik heb ook hier en daar een steekproef geno men en mijn inlichtingen zijn heel anders dan die, welke de heer Kingma zopas heeft genoemd. Ik mag daaraan misschien wel de vraag verbinden aan Uw adres, mijn heer de Voorzitter, om mogelijk uit ervaringen en ge gevens, waarover U beschikt, de Raad daar een duide lijk inzicht in te geven. Het zou ook mijn fractie goed gedaan hebben, als wij in de afgelopen tijd heel duide lijk te maken hadden gekregen met een aanbod van één of meer Leeuwarder aannemers, want ik kan mij voorstellen, dat er, wat dat betreft, een soort samen spel moet zijn tussen Stadhuis en aannemerijen en dat zou best van beide kanten kunnen gebeuren. Het plan, waarmee wij nu te maken hebben, houdt in de toepas sing van een bepaalde bekistingstechniek. Verschillen de vakmensen en leken, die hiermee in aanraking zijn gekomen, waren wel onder de indruk van dit systeem, dat overigens geheel is ingesteld op massaproduktie, deels om technische en natuurlijk ook wel om finan ciële redenen. Wat dat betreft, zijn 928 woningen mis schien wat te weinig en zou men de vraag moeten stel len: Zou dat ook een keer gerepeteerd moeten worden? Maar die vraag is misschien niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Wel brengt deze opzet een zekere een zijdigheid mee. Ieder die kennis genomen heeft van het beschikbare materiaal, zal tot die conclusie moe ten komen. Overigens is, wat dat betreft, misschien wel min of meer een goede plaats gekozen in dit stads deel „met de gekke namen", zoals sommige nieuw-in- komers dat wel zeggen en zich wel eens een beetje aangedaan voelen door de vreemde straatnamen, waai' dan hun familie en kennissen hun brieven en kaarten naar toe kunnen schrijven. Maar dit is even tussen haakjes. Ik geef toe, dat men via situering en aankle ding bepaalde gebreken van de vormgeving zou kunnen compenseren, maar dat vraagt wel een erg vaardige hand. Aan de andere kant hebben vorm en opzet toch wel iets aantrekkelijks; dat geldt stellig voor de inde ling, maar ook voor de hier gehanteerde maten. Ik geloof, dat het verstandig is geweest, dat men, toen men enige kennis kreeg van de nieuwe voorschriften en wenken van Minister Bogaers, zich ook beijverd heeft die in dit geheel te verwerken. Dan doet het natuurlijk wat vreemd aan, dat, als de hele zaak op gang is en in andere gemeenten ook al met de nieuwe voorschrif ten en wenken gewerkt is, een opvolger van Minister Bogaers zich geroepen acht in een bepaalde circulaire de gemeentebesturen te vragen nog eens het maximum uit die voorschriften en wenken te halen. Ik kan dat deels begrijpen vanuit het gehele kostenvraagstuk, waarover ik zo pas sprak, en aan de andere kant komt het voor een aantal gevallen wat laat en roept het ook de vraag op: Doen wij daarmee wel recht aan de wo ningwetwoningen? Gaan wij, nu we een beetje op weg zijn ze aan te kleden, niet weer min of meer, om het in geijkte termen te zeggen, aan striptease doen? Volgens mij zullen wij in de komende jaren zelf aan de kwali teit van de woningbouw meer aandacht moeten schen ken, maar ook dan wordt natuurlijk het probleem van kosten en prijzen alleen maar urgenter. Nu ga ik er van uit, dat het Gemeentebestuur tot overeenstemming is gekomen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, wat het volume en - waar de heer Heidinga ook op attendeerde - wat aannemingssom en curveprijs betreft. Misschien mag ik van mijn kant daar in dit verband aan toevoegen de vraag, of U ook bepaalde moeilijkheden gehad heeft met de grondcal- culatie, omdat het in bepaalde gemeenten nogal eens voorkomt, dat het Ministerie op dat punt nogal sterk millimetert. Dat kan natuurlijk weer een gevolg zijn van het gehele grondbeleid en van de gehele grond- politiek en dat is dus een politiek vraagstuk, waarover we hier nu niet zo uitgebreid behoeven te praten, maar de in de door de heer Heidinga genoemde brochure van de Chr. Besturenbond voorkomende mededeling, dat we de grondprijzen maar zouden moeten verlagen, vind ik echt wat te laconiek, want dat roept natuurlijk de vraag op: Waar schuif je dan het tekort naar toe? Men had m.i. wel een beetje duidelijker mogen omschrijven, hoe men zich dat precies voorstelt. Op de tekeningen zie ik het aantal vertrekken en dat zijn dan volgens de spe cificatie 384 vier-kamerwoningen en 594 vijf-kamer woningen en die huizen staan er op een bepaald mo ment. Men kan zich misschien met enige fantasie ook voorstellen, dat daar straks mensen in gaan wonen en dan komt de vraag op, waar de heer Heidinga ook al min of meer op doelde: Als die 928 woningen klaar zijn en ook die 438 van het volgende agendapunt, waar staan we dan? Zijn we dan dichter bij dat evenwicht gekomen, waar wij in de loop van vorig jaar eens over hebben gesproken n.a.v. de liberalisatievoorstellen van Minister Bogaers? Hoe verhouden vraag en aanbod zich op dat moment Is daar ook enige indicatie van te geven, want ik geloof, dat men in dat stadium echt wel zou kunnen gaan denken alleen maar den ken - over opheffing van het distributie-apparaat, zijnde het Bureau Huisvesting, en ook op dit punt heeft men in de genoemde brochure weer te vlot een bepaalde conclusie getrokken. De vraag: „Waar staan we dan?" stel ik ook t.a.v. het evenwicht. Is er iets merkbaar van het samenvallen van woonwensen en woonbehoeften t.a.v. het soort woningen, dat wij tot nu toe hebben gebouwd? Heeft het College daar enig inzicht in en mocht dat op dit moment niet zo zijn, dan acht mijn fractie het toch wel de moeite waard in dat complexe vraagstuk iets meer inzicht te krijgen. De woonbehoeften zijn gewoon de verlangens naar ruimte, comfort, luxe enz. En ze houden na tuurlijk ook verband met het gehele vraagstuk van de huren. In dat kader is interessant het puntje van de 4% huurtoeslag, waarover ook de heer Heidinga al sprak. Aanstonds echter moeten wij constateren, dat het College op dit punt volledig onschuldig is. Het is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 6