6 De Voorzitter: Ik geloof, dat het goed is, mijnheer Heidinga, dat U in deze openbare vergadering een aantal vragen hebt gesteld t.a.v. het probleem van de wedden dei wethouders, in de eerste plaats moet ik U echter mededelen, dat wethouders geen ambtenaren zijn en dat zij naast hun wedde niet dezelfde regelin gen genieten ais ambtenaren. Zij krijgen boven deze wedde dus geen vakantiegeld en zij vallen niet onder de I.Z.A.-regeling. Op grond daarvan kan men dus deze wedde ook met zonder meer vergelijken met een salaris van een ambtenaar die ongeveer op hetzehde niveau staat. Dit is dus een concreet antwoord op de door U gestelde vragen over de zakelijke materie. Voorts heelt U gesteld, dat U niet graag zou wihen, dat de wethouder s worden onderbetaald. Ik onderschrijf uie mening volledig. vVethouders in onze stad hebben een full time-job en vaak meer dan dat. Ais wij in de loeKomst in het College van B. en YV. bekwame mensen willen houden, dan zuilen wij dezen ook een wedde moe ten betalen, die in overeenstemming is met datgene wat van hen wordt gevraagd. Als wij dat, op langere ter mijn gezien, niet doen, dan zuiien wij met kunnen be- scnikken over bestuurders die deze stad nodig neeit. Gelet op de hoogte van de vergoedingen voor de reden van Gedeputeerde Staten en op die van de wethouders van b.v. de stad Groningen, behoeft daar die vrees met te bestaan. Ik wil hier niet zeggen, dat wethouders van Geeuwarden dezelfde wedde zouden moeten hebben ais bijv. die van Groningen. Die stad is groter, maar in wezen worden de wethouders van Leeuwarden met het zelfde werk, met praktisch werk van dezelfde omvang geconfronteerd. Een stad ais Groningen kan wethouders nebben, die zij betaalt op het niveau van de salarissen van de hoogste ambtenaren en dit kan Leeuwarden niet. En dit zullen wij ons voor de toekomst goed moeten realiseren. Ik neem aan, dat het onder de huidige om standigheden weinig zinvol zal zijn G.S. voor te stellen de wethouders een hogere wedde te verlenen, omdat dit College hier waarschijnlijk vrij machteloos tegen over staat. Er zijn vanuit Den Haag bepaaide normen „gesuggereerd" en als men in het huidige stadium met hogere bedragen komt, dan mag men, dacht ik, ge voeglijk aannemen, dat dit niet de instemming zal heb ben van Den Haag. Maar ik geloof wel, dat het in de toekomst nodig is, dat steden die ongeveer de omvang van Leeuwarden hebben, de koppen eens bij elkaar ste ken en eens met eikaar overleggen, of het verschil in wethouderswedden tussen de wat grotere steden en de steden tussen 80.000 en 100.000 inwoners nog wel reëel is en of dat in de toekomst niet kleiner moet zijn. Als te dien aanzien in zekere mate overeenstemming zou kunnen worden bereikt, ware het bijzonder nuttig ge- meenschappelgk in Den Haag stappen te ondernemen. Ik geloof, dat ik hiermee toch wel een duidelijk standpunt heb ingenomen t.a.v. de wedden der wethou ders. Wij mogen m.i. stellen, dat wij op dit ogenblik goede wethouders hebben, maar het is voor Leeuwar den noodzakelijk, dat we die ook in de toekomst kun nen houden. De heer Heidinga: Ik zou graag de volgende motie willen indienen: „De Raad van de gemeente Leeuwar den; in vergadering bijeen op 16 mei 1967; spreekt als zijn mening uit, dat de jaarwedden van de wethouders, gezien hetgeen van hen in deze functie wordt ge vraagd, aan de lage kant genoemd moeten worden; meent, dat deze jaarwedden thans zeker 10 hoger behoren te worden gesteld." Wij zouden deze motie graag aan G.S. zien overge legd, als zijnde de mening van deze Raad. De heer Van der Veen: Ik had gedacht, dat bij dit soort voorstellen een beetje meer overleg en beraad toch wel wenselijk was. Ik mag er aan herinneren, dat de salarissen van de wethouders tot nog toe bij mijn weten altijd aanleiding zijn geweest tot de meest on plezierige discussie: kan het niet een beetje minder; is het niet te veel? Het wethouderschap is nooit een ambtelijke functie geweest, maar ik heb begrepen ook uit Uw opvatting, mijnheer de Voorzitter dat het bezig is tot een ambtelijke functie te verworden, U maakt er een full time-job van. Dezelfde gang van zaken zien wij op alle mogelijke punten, hoewel het in merkwaardige tegenspraak is met de neiging, die op het ogenblik ook wel bestaat de burgemeester minder ambtelijk te maken door een politiek gekozen figuur te „fabriceren". Onze opvatting is altijd geweest, dat voor de wet houderswedden geen norm is te vinden, niet alleen om dat de waarde van de ene wethouder niet vergeleken kan worden met die van de andere, maar ook omdat de schadeloosstelling van degene die zich voor een po litieke functie beschikbaar stelt, o.i. moet overeenkomen met datgene wat hij moet missen, omdat hij zijn nor male privé-functie opgeeft. En dat kan voor de één heel wat anders zijn dan voor de ander. Ik wil op dit moment niet spreken over de noodzaak, van het wet houderschap al of niet een full time-job te maken. Wjj kennen leiders van bijzonder grote bedrijven, die vol doende deskundig personeel hebben, om zelf meer dan één functie te kunnen uitoefenen. Bij een andere ge legenheid kunnen wij ook daarover praten. Ik wil er alleen aan herinneren, dat deze onaangename periodieke besprekingen er in de loop der tijden toe geleid hebben, dat het systeem veranderd is, dat niet meer de Raad vaststelt, welke de wedden van de wethouders zullen zijn, maar dat hogere instanties dit doen. We lezen ook in de raadsbrief, dat de Minister van Binnenlandse Za ken bij circulaire aan G.S. mededeling heeft gedaan van de maximale norm, welke dient te worden aange houden en we weten dus van te voren, dat dat de norm is die gehanteerd wordt. Nu kunnen wij wel een motie aannemen en G.S. zeggen, dat het te veel of te weinig is ik kan het verder ook niet beoordelen maar ik heb er wel bezwaren tegen, dat wij, nu dit systeem eenmaal aanvaard is, mede op aandrang van onze ge meente, en de wet ook niet anders voorschrijft dan dat de Raad alleen maar behoeft te worden gehoord, er weer dezelfde soort verhalen over gaan houden en met moties gaan werken. Dat lijkt mjj volkomen zin loos. Bovendien zouden wij, vóór wy kunnen bespreken, of de norm goed is, moeten weten, welke de norm pre cies is. En dat weten wij niet. De heer Vellenga: Ook ik wil beginnen met te zeg gen, dat het op zichzelf merkwaardig is, dat wij in deze Gemeenteraad maar dat geldt ook voor andere gemeenteraden van tijd tot tijd worden opgeroepen tot deze schertsvertoning, want wat wij ook zouden be sluiten vanavond, het blijft het bedrag dat voorgesteld wordt. De tabellen zijn op het Ministerie van Binnen- iandse Zaken, neem ik aan, gemaakt en via G.S. wordt de Raad gehoord. Ik voor mij zou dus veel liever een andere procedure volgen, n.l. dat men normaal dit soort salarissen in de begroting laat opnemen, zoals ook die van de burgemeester, de secretaris en de gemeente ambtenaren en dat men niet telkens opnieuw deze zaak onder de aandacht van het publiek brengt. Daar zit een stuk openbaarheid in, maar waarom geldt die dan niet voor andere dingen? Er zit ook een andere kant aan, n.i. dat iedereen precies kan narekenen, wat G.S. en wat de wethouders verdienen. Wij moeten de voorschriften, die er nu eenmaal zijn, natuurlijk proberen anders te krijgen. Wij hebben ons als Raad altijd op het reële standpunt gesteld: laten we deze vorm van dwaze medewerking verlenen; het gaat om onze wethouders en hun honorering, enz. Wij willen ons bereid verklaren mee te gaan. U bent, mijnheer de Voorzitter, zo correct geweest deze zaak met de fractievoorzitters van te voren door te spreken. Zonder dat wij ons behoefden te binden, achtte U het juist ons in te lichten om ons wat achter gronden te laten zien (die overigens ook in de raads brief terug te vinden zijn), zodat wij daar dus ook op gepaste wijze in onze fracties over zouden kunnen pra ten. En wat blijkt nu vanavond? Behalve dat een schertsvertoning wordt opgevoerd, dat plotsklaps de heer Heidinga zich geroepen voelt een soort one man show op te voeren over een zaak, die zo belangrijk is, dat op z'n minst daarover met de andere fractievoor zitters gesproken had kunnen worden. Ik zou het, mijn heer Heidinga, persoonlijk op prijs gesteld hebben, ge zien de waarde van de zaak en het belang dat U er aan toekent, dat U althans gepoogd had daar nog eens vóór deze vergadering met de andere fractievoorzitters over te spreken. Ik geloof ook niet, dat men een zaak als deze kan afdoen met een motie, die men staande een vergadering in elkaar moet draaien, want daarvan draagt deze motie ook de sporen. In de eerste plaats constateer ik, dat de bewering zonder enige bewijs voering dat deze salarissen wel eens aan de lage Kant zouden kunnen zyn, een té algemene uitdrukking is om ook maar ergens indruk te kunnen maken. In ue tweede plaats wordt zon De Gruyter-percentage van xu gehanteerd, maar dat maakt ook mets uit, want moet het nu 10% of 15% zijn. Ik weet dat niet. Ik wii aannemen, dat deze motie is ontstaan uit een nnpuis om de betrokkenen ter wille te zijn; het is moei lik aan de zakelijke inhoud van deze motie onze stem te geven. Wij gaan geheel akkoord met datgene wat de neer burgemeester hier naar voren heeft gebracht. Als het mogelijk zou zijn de procedure te veranderen en een betere regeling te krijgen voor de soort gemeen ten, waartoe Leeuwarden behoort, zouden wij bereid zyn pogingen daartoe te steunen, maar ik geloof, dat deze te snel gefabriceerde motie daarvoor een slechte basis is, zodat mijn fractie daar niet mee akkoord kan gaan. De heer liingoia: Hoewel wij wel kunnen meegaan met het voorstel, vinden wij de wethouderswedden eer der aan de hoge dan aan de lage kant, maar daar zul len wij ons niet tegen verzetten. Zouden deze nog hoger worden, dan zullen wij ons stellig genoodzaakt voelen tegen te stemmen. De heer Kypma: Ik wil mijn instemming betuigen met het voorstel de wethouderssalarissen te verhogen. Ik ben mét U van mening, dat wij nog niet zijn waar wij zouden moeten zijn, maar ik gelooi, dat het beter is, dat de heer Heidinga zijn uiteraard goed bedoelde motie intrekt, omdat er inderdaad weinig achtergrond achter zit. Ik heb even uitgerekend, wat een leraar aan een middelbare school verdient. Dan heb ik aan die 10 y0 te weinig om zo'n verhoging redelijk te vinden. Ik stel t.z.t. overleg terzake met de fractievoorzitters op prijs. Ik steun ook de suggestie om met „collega"- steden eens te bekijken, hoe het met de beloning van de wethouders staat. De heer De Leeuw: Hoewel wij begrip hebben voor de menselijke bewogenheid van de heer Heidinga, me nen wij toch, gezien de gehele materie, ons niet achter dit voorstel te kunnen stellen. De Voorzitter: In de eerste plaats heb ik er be hoefte aan de heer Van der Veen te zeggen, dat ik zijn standpunt niet kan delen, dat, als een wethouder 100% van zijn tijd aan dit werk moet besteden, dan het wet houderschap is „verworden" tot een ambtelijke functie. Wij staan n.l. voor de keus, dat dit belangrijke werk moet gebeuren door bestuurders of ambtenaren en de omvang van het bestuurlijke werk is zo groot, dat het voor vier wethouders in wezen een volle dagtaak be tekent. Maar vooral heb ik er behoefte aan de heer Van der Veen te verklaren, dat ik het niet eens ben met de uitdrukking, dat, als men hier z'n volle werk tijd aan besteedt, uit dan moet worden betiteld als een „verwording tot een ambtelijke functie". Wat de motie-Heidinga betreft, zou ik graag onder volledige handhaving van datgene wat ik in eerste in stantie heb meegedeeld en waarbij verschillende andere sprekers zich toch in grote lijnen hebben willen aan sluiten, willen stellen, dat ik het onder de gegeven om standigheden niet erg zinvol vindt, dat op dit ogenblik de Raad een dergelijke motie aanneemt. De heer Heidinga: Het valt mij een beetje tegen, dat speciaal de heer Vellenga zo weinig heeft geluis terd naar wat ik in eerste instantie heb gezegd; dat is zijn gewoonte niet. Ik heb gezegd, dat het mij was opgevallen, dat de jaarwedden van G.S. werden opge trokken tot f 38.000,-- en dat nog niet zo heel lang geleden de jaarwedden van onze wethouders ongeveer op hetzelfde niveau lagen als die van G.S. Dat maakte mij dus aan het denken en nadat ik vandaag nog eens nader de stukken heb geraadpleegd, heb ik zojuist aan U, mijnheer de Voorzitter, een paar concrete vragen gesteld en U heeft die beantwoord, volledig en duide lijk, en daaruit is mij gebleken, dat onze wethouders geen 6% vakantiegeld krijgen, terwijl alle ambtenaren, die ongeveer met een wethouder te vergelijken zijn, dat wel krijgen. Al de ambtenaren kunnen gebruik maken van de ziektekostenregeling en omdat voor mijn gevoel onze wethouders zeker niet beneden een ambtenaar van niveau behoren te staan, daar ze ook met hen het be leid uitstippelen, lijkt het mij heel onaangenaam, dat onze wethouders daar beneden zitten. Zodoende ben ik aan die 10% gekomen, dus ik heb dit niet uit de mouw geschud; het heeft wel degelijk een achtergrond. Ik heb de tweede nota i.z. de ruimtelijke ordening zorgvuldig bestudeerd en als wij in Leeuwarden in een vrij beperkt aantal jaren moeten uitgroeien tot een stad van 250.000 inwoners, dan moeten wij hier wet houders hebben, die op de slag passen, die aanpakken en die bekwaam zijn en zich inzetten voor hun taken. Zulke wethouders moeten we daarvoor betalen en als de Regering of het Ministerie van Binnenlandse Zaken of het College van G.S. voorschrijft, dat de wethouders van Leeuwarden met een bepaald bedrag betaald zijn, dan moet de Raad, gezien in het raam, waarin de Re gering onze stad plaatst, en gezien datgene wat zij ons in uitzicht stelt, van zijn kant zeggen: Wethouders die het beleid t.a.v. de industrialisatie enz. enz. hebben te voeren, moeten we betalen en dan moeten wij niet kren terig behoeven te zijn. De Raad heeft er volledig recht op dat te zeggen en het zou m.i. zelfs verstandig zijn. De Voorzitter: Ik zal de motie van de heer Heidin ga, welke mede is ondertekend door de heer Boom- gaardt, nog even voorlezen en vervolgens in stemming brengen. De motie Heidinga-Boomgaardt wordt verworpen met 24 tegen 4 stemmen (die van de heren Heidinga, Mie- dema, Klomp en Boomgaardt). (De Wethouders waren bij de behandeling van dit punt niet in de raadzaal aan wezig en hebben niet aan de stemming deelgenomen). De Voorzitter: Mag ik aannemen, dat Uw Raad er thans mee instemt, dat wij aan G.S. meedelen wat in de laatste alinea van de raadsbrief is gesteld? De Raad gaat hiermee akkoord. De Voorzitter schorst de vergadering voor de koffie pauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en stel aan de orde: Punt 17 (bijlage no. 154). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 156). De heer C. de Vries: Ik wil enige opmerkingen ma ken betreffende het eerste punt van de raadsbrief, n.l. de grondophoging in 't Aldlan. Ik geloof, dat hier een vreemde kwestie aan de orde is. Wij hebben destijds het bestemmingsplan 't Aldlan aangenomen. G.S. heb ben voor een deel goedkeuring onthouden. We hebben blijkens het stuk, dat voor ons ligt, op 10 februari be sloten tot de ophoging van het terrein, dat bestemd is voor woningbouw en andere bebouwingen. Niet dus tot ophoging van het in dat plan gecreëerde recreatie gebied, waarin ook de geplande sportterreinen liggen. Wij krijgen op dit moment een voorstel van B. en W. om op grond van een wijziging, die B. en W. van plan zijn voor te stellen, opnieuw tot ophogingen over te gaan. Ik meen, dat dit onjuist is en dat het omgekeerd moet gebeuren. Eerst moeten we het gewijzigde be stemmingsplan goedkeuren en dan de ophoging voor het gewijzigde plan. Het gaat, zoals dat ook is te zien op de tekening, om een wijziging in het recreatiege bied, waarin de sportvelden liggen. Zolang dat gewij zigde plan niet door de Raad is aanvaard, is kennelijk ophoging van dat gebied niet noodzakelijk. Wèl op grond van de gewijzigde ideeën bij het College. Nu kunnen B. en W. natuurlijk zeggen, dat het gewijzigde bestemmingsplan nog niet klaar is en dat zou ik kun nen begrijpen. Maar als het niet klaar is, dan vraag ik mij af, hoe B. en W. dan met een voorstel als dit kunnen komen, omdat dit uiteraard gebaseerd is op het te wijzigen plan. En dit plan ligt in feite op dit moment bij de stukken ter inzage. Wij hadden m.i. vandaag de wijziging van het bestemmingsplan 't Aid-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 4