4
Ik geloof, dat onze belangrijkste opdracht op het
ogenblik is te proberen de problemen in die eerste
fase zo goed mogelijk onder de knie te krijgen.
Dan üe zaak van de grondprijzen. Dat de Minister
van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op zich
genomen, geen bevoegdheid heeft t.a.v. de grondprij
zen voor particuliere bouw, is juist, maar het is
evenzeer juist, dat als de minister wèl zo een vér
strekkende bevoegdheid heeft m.b.t. de overheids- of
semi-overheiasbouw, de consequentie daarvan is, dat in
het totale uitbreidingsplan de eventuele tekorten, die
bij de overheids- of semi-overheiasbouw naar voren
zouden komen door een te lage grondprijs moeten wor
den afgewend ook op andere terreinen. D.w.z. dat dus
niet een beroep kan worden gedaan op de minister tot
verhoging van de grondprijzen wanneer deze differen
tiatie naar particuliere en overheidsbouw in het plan
niet is gerealiseerd. Ik geloof dat men niet aan de mi
nister kan zeggen dat gunstig gelegen terreinen een
hogere prijs kunnen opbrengen; dat is een differen
tiatie naar welstand die wei in de redenering past.
Maai- als een differentiatie uitsluitend naai- de fi
nancieringswijze of ae beleggingswijze wordt gehan
teerd, dan ben ik het met de heer Van der Veen eens,
dat die differentiatie op zich genomen niet juist is.
En men pleit er dan voor om nog een aantal alge
mene voorzieningen, als plantsoenen, sportterreinen
e.d. buiten de gronakosten te laten. In elke grond-
prijscalcuiatie, de Raad heeft het kunnen zien bij de
calculatie van 't Ielan, is een bedrag opgenomen aan
algemene omslag, die juist als fondsvorming voor
deze voorzieningen bestemd is.
Maar men lost het probleem natuurlijk niet op
door deze algemene voorzieningen buiten de grondkos-
ten te laten; men verplaatst het aldus naar de al
gemene dienst en dan voorzie ik nog gecompliceer
dere discussies dan we nu al hebben gehad.
De heer Van der Veen en ik hebben enig verschil
van mening over de overkapping van het zwem
bad 't Nijian. Ik heb even ruwweg uitgerekend,
aat het zou gaan 0111 een overkapping van 3U.U0Ü m.3.
Er zijn dacht ik deskundigen in de zaal die aan de
hana daarvan vrij eenvoudig kunnen uitrekenen, dat
met de gronagestelaheid en ae winddrukken waar
mee wij nebben te rekenen, men toch wel gauw komt
op ongeveer 200,— a 300,— per m3 ruwweg gespro
ken en dan zijn we al dicht aan het miljoen. Voor
hetzelfde miljoen zou het best kunnen zijn, dat we
die 25 meterKuip zouaen kunnen bouwen in het oosten
van de stad. Maar ik wil ae heer Van der Veen niet
onthouden, aat in het zeer prille begin toen het Nij-
lan nog aan de orae was reeds over de mogelijk
heid van een overkapping is gesproken op een manier
die het s zomers inaeraaad een open bad laat zijn
en ae gebruikstijd aanmerkelijk zou kunnen verlen
gen.
De gedachte van de overkapping op zichzelf is dus
nog niet buiten discussie.
Ik geloof, dat de heer Reehoorn en ik het op zichzelf
genomen wel eens zijn over de groeicijfers van de dienst
voor Sport en Recreatie. Wij hebben ons hier ook weer
te houden aan de regelingen ciie in goed overleg met de
Raad tot stand zijn gekomen. De accommodatie m.n. voor
de wedstrijdsporten, georganiseerd deelnemen en com-
peties e.d. is welbewust en zeer consequent beschik
baar gesteld tegen bepaalde tarieven zoals de heer
Reehoorn ook wel bekend is. En ik geloof, dat het
niet goed zou zijn daar nu weer op terug te komen.
Dat neemt niet weg, dat andere bronnen, die een re
delijke bijdrage zouden kunnen vormen, verdienen on
derzocht te worden.
De heer Kingma heeft nog gevraagd of het moge
lijk is de industriële bouw te vergroten. Welnu, die
mogelijkheid is zeer zeker aanwezig. Het aandeel
van de Nederlandse Bouwelementen Industrie in
Kootstertille die het oorspronkelijk woningbouwpro
gramma had, is al vergroot met enige honderden
woningen en als die mogelijkheid ook verder nog
aanwezig is zullen we stellig met dit proces door
gaan.
De heer Ten Burg (weth.): De heer Van der
Veen is gisteravond in tweede instantie nog even te
ruggekomen op de lyceumkwestie die hier al jaren
aan de orde is. Inderdaad, en daarom hebben wij
ook bij onze eerste oriëntering op het terrein van
het v.h.m.o. de kwestie van het lyceum in beschou
wing genomen. Mijn voorlopige conclusie op dit
punt is dezelfde, die al tot uiting is gebracht in 1963
in het rapport van de gem. commissie voor de reor
ganisatie van het v.h.m.o. Wat betreft de invoering
van de Mammoetwet ga ik voorlopig uit van 1968.
Mocht daar vertraging in komen dan hoeft dat mis
schien niet in te houden dat wij, wat de kwestie
van programmering van de eerste klasse van de
verschillende soorten van het m.o. betreft, tot bepaal
de stappen komen. De heer Van der Veen heeft het
uiteraard niet zo bedoeld, dat er alleen maar nade
len aan een gymnasium en alleen maar voordelen
aan een lyceum zitten. Dat is een zaak van om en
om. Een en ander komt t.z.t. hier in de Raad uit
voerig aan de orde. Mijn voorlopige mening is, dat
wij in de nieuwe situatie van ae Mammoetwet en ge
zien het feit, dat in de toekomst het gehele m.o. en
v.m.o. in éen complex zal worden ondergebracht, de
voordelen van het lyceum maar ook de voordelen
van een zelfstandig gymnasium mogelijk kunnen
combineren.
Verder heeft de heer Visser nog gevraagd of ik bij
de afzonderlijke punten nog even terug wou komen op
hetgeen hij in eerste instantie heelt gezegd. Het ging
hem dus om het jeugd vraagstuk, waarbij hij ook
het complex Zalen Schaaf heeft genoemd. Ik dacht,
dat ik op dit punt toch wel duidelijk was geweest.
Ik heb gezegd: wij hebben ingesteld een interne co
ördinatiecommissie om gezamenlijk deze dingen aan
te pakken zodat er een integratie van het jeugdzorg-
werk en het jeugdwerk zou komen. Daarbij komt na
tuurlijk ook aan de orde de kwestie van de Leeu
warder Jeugdgemeenschap en de Zalen Schaaf, maar
ook al die andere zaken, want één van de punten
waar het bij het jeugdwerk om draait is toch: waar
wij de ruimte vinden die de jeugd graag wil hebben.
Dat vraagt inventarisatie en overleg en dat is juist
waarmee wij met die coördinatiecommissie naar toe
willen.
De Voorzitter: Er blijven nog enkele vragen voor
mij ter beantwoording over. In de eerste plaats de
kwestie van het gelegenheid geven voor het lezen
van stukken op zaterdag in het stadhuis. In de
m.v.a. staat daaromtrent: „Ons College is niet tot de
slotsom gekomen dat de huidige regeling niet bevre
digend is." Dat was dus ook de mening van het
College. De heer Vellenga had in eerste instantie
toch wel bezwaren en ik heb daarop geantwoord,
vooral omdat andere raadsleden zich daarbij aanslo
ten, dat het College gaarne bereid is dit probleem
nogmaals te bezien; dat was dus al verdergaand
aan in de m.v.a. staat. Ik heb daar voor de goede
orde aan toegevoegd, dat wij vooralsnog minder over
tuigd van de noodzaak waren dan de heer Engels.
Ik geloof dat deze laatste kanttekening van mij op
de Raad meer indruk heeft gemaakt dan de eerste
toezegging, dat wij het nog eens serieus zullen bekij
ken. Dat woordje serieus heb ik niet genoemd, maar
als we iets gaan bekijken dan doen we het altijd
serieus. Ik wil dus nogmaals toezeggen, dat als er
inderdaad bij de Raad behoefte aan bestaat, het Col
lege ernstig wil overwegen om de gelegenheid.
(Stemmen: Minstens vijf verzoeken.) minstens vijf,
maar dat is nog geen meerderheid, maar ik neem
aan dat U met zijn vijven, namens de meerderheid
hebt gesproken dus als volgens de meerderheid van
de Raad deze noodzaak aanwezig is, het College graag
zal bevorderen dat wederom gelegenheid gegeven wordt
tot het raadplegen op de zaterdag, voorafgaande aan
een raadszitting, van stukken in het Stadhuis, zodra
de nieuwe leeszaal is ingericht en dat is nog slechts
een kwestie van heel korte duur. Ik neem aan, dat alle
opposanten op dit punt thans volkomen tevreden zijn
gesteld.
|_LV
5
Dan kom ik nog even bij de heer Kingma, die in
tweede instantie op de voorlichting is teruggekomen.
Hij heeft geloof ik gezegd, dat ik niet objectief zou
zijn. Ik weet niet of hij dat echt gemeend heeft maar
ik neem aan van niet. Misschien moet ik hier en
daar nog een beetje bijsturen. Maar een enkel woord
zou ik toch nog wel over deze voorlichting willen
zeggen. Het ging hier, als ik het goed heb begrepen,
over de beroepskeuzevoorlichting op de middelbare
scholen. (De heer Kingma: Het is niet een beroepskeu
ze). In zijn algemeenheid ging het om de beroepskeuze
voorlichting op de middelbare scholen waar dit een
onderdeel van was. Wij laten deze voorlichting over
aan de directeuren en de rectoren van de betreffen
de scholen en tot dusverre hebben ons over de wijze,
waarop de voorlichting plaats heeft, nog nimmer
klachten bereikt van de zijde van de ouders. Ik kan
U wel toezeggen, dat het College zeker bereid is aan
eventuele klachten van de ouders over een niet-objec-
tieve voorlichting op deze scholen aandacht te schen
ken.
Tot slot heeft de heer Kingma ook nog een opmer
king gemaakt over vrij onleesbare fotokopieën van
stukken die over de Ruimtelijke Ordening waren rond
gezonden, tegelijk met de m.v.a. Ik bied graag onze
verontschuldigingen daarvoor aan. Het is ons geble
ken, dat een aantal exemplaren inderdaad onleesbaar
waren en wij hopen ons leven op dit punt te beteren.
Ik neem aan dat wij hiermee de algemene beschou
wingen over de begroting 1967 kunnen beëindigen.
De heer Vellenga: De heer De Vries en ik hebben
gevraagd nog even terug te mogen komen op twee
punten die ons vooral hebben beziggehouden. Het is
n.l. zo, aat het antwoord van de heer De Jong niet
overal indrukwekkend en bondig was, zodat wij van
onze kant wel behoefte hebben aan enig beraad.
De Voorzitter: Spreken in derde instantie is niet
gebruikelijk in deze Raad en het is ook zo in het
Regl. v. O. vastgesteld. Maar wanneer de Raad er
behoefte aan heelt om na de algemene beschouwingen
nog bepaalde problemen ter sprake te brengen, het
zij in de vorm van een motie, hetzij in die van een
suggestie, die dan de instemming van de Raad zou
hebben, aan zal ik daartoe in een later stadium van
de vergadering graag de gelegenheid geven.
Ik stel dan nu voor om de algemene beschouwin
gen te sluiten en over te gaan tot de behandeling
van de begrotingen van de takken van dienst,
De Raad gaat hiermede akkoord.
Aan de orde is de begroting van het Slachthuis en de
Veemarkt:
De heer Stek: In de sectievergadering is. o.a. de
vraag gesteld over het aanpassen van de huren in ver
band met het gereedkomen van de vloeren in de
Frieslandhal. Het antwoord hierop heeft mij per
soonlijk enigszins geprikkeld. Immers men kan er
uit opmaken, dat de aanpassing wel had kunnen
plaats vinden, wanneer de Raad niet anders had be
sloten. Maar is het eigenlijk niet zo, dat de Raad
juist daarom tegen het afsluiten van een vijfjarig
huurcontract was? Maar doordat de wethouder ons
op 17 oktober j.l. heeft toegezegd dat ingeval zou
blijken dat de huren i.v.m. het gereedkomen van de
vlakke vloeren in de Frieslandhal zouden moeten
worden aangepast, zou dit hier zeer zeker plaats vin
den. Is het nu zo, dat het antwoord in de sectie
vergadering foutief is en met deze mogelijkheid in
het huurcontract geen rekening is gehouden?
Waimeer dit laatste het geval zou zijn, en eerlijk
gezegd dat wil er bij mij niet in, zou ik geheel tegen
over de toezeggingen, door het College gedaan, ko
men te staan.
De heer Schönfeld: Het verschil tussen het ge
raamde tekort voor 1967 en het tekort in 1966 in de
exploitatiekosten van de Frieslandhal zal 22.000,--
gaan bedragen. Dit gunstiger resultaat is slechts toe
te schrijven aan de verhoging van de veemarktrech
ten en de huurverhoging van de caféruimten en de
daarboven gevestigde kantoren. Het heeft mij verheugd
uit de m.v.a. te mogen vernemen, dat Uw College
het niet verantwoord acht de veemarkttarieven rigou
reus te verhogen, teneinde op deze manier het ex
ploitatietekort van de Frieslandhal weg te werken.
Er wordt tevens gesteld in punt 5 van blz. 62 van
de m.v.a., dat het door de heer Weide genoemde be
drag ad. 100.000,— als inkomsten van aan te bren
gen reclames in de hal aanmerkelijk lager geacht
moet worden.
Zelfs al zou dit bijna de helft bedragen dan zou dit
nog opwegen tegen de zoëven genoemde geschatte
vermindering van f 22.000,--, hetgeen slechts door ver
hogingen kon worden verkregen. Ik sta dan ook volle
dig achter dit constructieve voorstel. Het College stelt
in het antwoord op vraag 4, dat de organisatie van
allerlei evenementen in de eerste plaats tot de taak
van particulieren, verenigingen en comité's behoort,
waarbij de gemeente slechts als verhuurster optreedt.
Hier wringt m.i. de schoen.
De gemeente moet juist het organiseren van diver
se evenementen, in samenwerking met het particulier
initiatief, dermate gaan stimuleren, dat de zaak aan
trekkelijk wordt. Het aantal evenementen in de Fries
landhal is weliswaar toegenomen, maar dit neemt
niet weg, dat een nog intensiever gebruik slechts
een goede weg naar een definitieve oplossing bete
kent. De directeur van het Slachthuis en de Vee
markt zou volgens de m.v.a. deze zaak alleen kun
nen runnen, waarbij een adjunct-directeur overbodig
zou zijn. Toch meen ik dat het dienstig zou zijn uit de
Raad een commissie te benoemen, die in samenwer
king met de directeur de exploitatiemogelijkheden
welke deze hal biedt en die tot nu toe onbenut zijn
gebleven, volledig tot haar recht kan laten komen.
M.i. is dit de enige mogelijkheid om tot een gunsti
ger resultatenoverzicht van deze hal te komen.
De heer Kingma: Op blz. 63 staat, dat de direc
teur van het Slachthuis alleszins bekwaam is om de
evenementen in de Frieslandhal te organiseren; daar
twijfelen we natuurlijk niet aan. Daar staat ook, dat
wanneer men de Frieslandhal rendabel wil maken,
zulks slechts mogelijk is door een rigoureuse optrek
king van de veemarktrechten. Maar ik kan mij ook
wat anders voorstellen, nu die Frieslandhal maar
voor een zeer klein gedeelte van de tijd in beslag
genomen wordt door de Veemarkt. Heeft de directeur
wel tijd voor het stimuleren en aantrekken van aller
hande activiteiten in de Frieslandhal? Ik denk in
de meest uitgebreide zin aan alle mogelijke dingen
die we daar hebben gehad; de Recreana, sportevene
menten enz. Dat is misschien met een hele serie
voorbeelden uit te breiden en om die reden zouden
we willen zien dat er b.v. een adjunct-directeur kwam
die alleen belast zou zijn met het stimuleren en aan
trekken van activiteiten, die misschien niet een vol
ledig rendabele Frieslandhal maar een ontzettende
inkrimping van het tekort zou kunnen bereiken.
De heer De Jong (weth.): De heer Stek wil aan
passing van huren na het gereedkomen van de vlak
ke vloeren in de Frieslandhal. Nu is er juist t.a.v.
die beide café's die er sterk mee te maken hebben al
rekening mee gehouden bij de huur, dat deze vlakke
vloeren er zouden komen. Dit element is niet ver
waarloosd en bij de eerste inschrijving, enkele jaren
geleden, waren er diverse caféhouders die vrij hoge
verwachtingen hadden van het nevengebruik van de
Frieslandhal. En juist de teleurstelling over dit ne
vengebruik heeft zoveel moeite opgeleverd bij de
gevoerde onderhandelingen op dit punt. De café's
die hier betrekking op hebben, konden aantonen, dat
hun verwachtingen niet waren nagekomen, doch niet
temin is bij deze beide caféhouders toch een hogere
huur uit de bus gekomen dan in die jaren waarop
die teleurstelling betrekking had.
Van die vlakke vloeren werd verwacht, dat zij wel
zoveel meer mogelijkheden zouden opleveren dat