b. twee bestuursleden van de Woningstichting „Leeu-
warden-Leeuwar deradeel'
De Voorzitter: Velen van U zullen reeds met va
kantie zijn geweest; ik zie verschillende gebruinde ge
zichten. Ik hoop, dat U uit de vakantie veel moed hebt
geput en ook veel kracht hebt opgedaan om heden
avond voor de gemeente Leeuwarden bijzonder juiste
en nuttige beslissingen te nemen.
Er is een aantal berichten van verhindering binnen
gekomen, die ook nog samenhangen met de vakantie.
Zo heb ik hier een kaart van het raadslid de heer C. de
Vries, die zich in de Ver. Staten van Amerika bevindt
en daarom hier vandaag niet aanwezig kan zijn. Hij
heeft mij gevraagd U allen zijn hartelijke groeten over
te brengen; dat doe ik gaarne bij deze.
De heer Kingma (loco-secretaris): Er is bericht van
verhindering binnengekomen van mevr. Mr. Veder-Smit
en de heren Bakker, De Leeuw, Mr. Lijzen en C. de
Vries.
Punt 1.
Sub A.
Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno
men.
Sub B.
Deze rapporten worden voor kennisgeving aangeno
men.
Sub C.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangeno
men.
Sub D.
Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub E.
Deze motie wordt in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Sub F.
De heer G. de Vries: De mededeling, dat voorlopig
van de aanstelling van een reinigingspolitieman wordt
afgezien, heeft ons niet onmiddellijk verrast, omdat
we al in een eerder stadium mededelingen kregen over
de wijze, waarop door het College met de sollicitatie
was gehandeld.
In de vergadering van 8 juni 1966 besloot de Raad
tot instelling van een desbetreffende functie. Dit vond
plaats door aanneming tegen het middernachtelijk
uur van het voorstel, in een begrotingswijziging ver
vat, als laatste punt van een uitgebreide agenda, waar
in de liberalisatie van de woningbouw met moties en
alles wat daaraan vast zat, was behandeld. Om wille
van de tijd hebben we toen zonder beraadslaging er
mee ingestemd. Niettemin stonden we van harte ach
ter dit voorstel, want het is voor iedereen duidelijk,
dat niet al onze medeburgers evenveel zin voor hygiëne
en stadsschoon aan de dag leggen. Weliswaar hadden
we geen ervaring met het instituut reinigingspolitie,
maar we vertrouwden erop, dat B. en W. zich terzake
hadden georiënteerd. Het aanstellen van een functio
naris, die gespecialiseerd is in deze sector, leek en
lijkt ons wenselijk. Natuurlijk weten we, dat één man
niet alles tegelijk kan doen in een stad. Maar we
dachten, dat, als men eenmaal gewend was aan de
aanwezigheid van deze ambtenaar met politiële be
voegdheid, er een zekere preventieve werking van zal
uitgaan. Daarbij overwogen we voorts, dat in al te
grove gevallen assistentie van de politie kan worden
ingeroepen. Op 23 mei is in de begrotingszitting aan
gedrongen op spoed bij de aanstelling van een reini
gingspolitieman en werd door Wethouder De Jong mee
gedeeld, dat de beslissing binnen enige weken kon wor
den verwacht. Nu blijkt het College van standpunt te
zijn veranderd en dit lijkt ons vreemd. B. en W. zijn
gehouden het besluit van de Raad van 8 juni 1966 uit
te voeren, tenzij zich dermate gewijzigde omstandig
heden voordoen, dat het vraagstuk opnieuw onder
ogen gezien zou moeten worden. Maar dan zou een
dergelijke kwestie toch in eerste instantie bij de Raad
teruggebracht moeten worden. Ik kan mij dan ook
niet voorstellen, waarom het College met deze mede
deling komt en niet met een gemotiveerd voorstel tot
intrekking van het raadsbesluit van 8 juni 1966.
De gang van zaken rond de afhandeling van de sol
licitaties lijkt ons eveneens onbevredigend. In de brief
aan de persoon in kwestie wordt zonder meer gezegd,
dat B. en W. bij nadere bestudering van de met het
schoonhouden van de stad samenhangende problemen
hebben besloten van aanstelling van een reinigingspoli
tieman af te zien. Het ligt natuurlijk voor de hand,
gelet op de wijze waarop de sollicitatie zich in een be
paald stadium bevond, dat de betrokkene teleurgesteld
is in de handelwijze van het College en, eerlijk gezegd,
wij zijn het ook. Er ligt een besluit van de Raad en
het College is gehouden dit uit te voeren.
Wij willen alsnog graag vernemen, welke motieven
tot het gewijzigde standpunt hebben geleid, maar dan
het liefst in een goed gedocumenteerd voorstel tot
intrekking van het betreffende raadsbesluit, zodat wij
ons een goed beeld kunnen vormen omtrent de vraag,
of het toezicht op de reinigingsvoorschriften functio
neel beter past bij de politie, waarvan wij meenden,
dat dit reeds een overbelast apparaat is.
De heer Stek: Ik geloof, dat ik het met de ziens,
wijze van het College betreffende de reinigingspolitie
eens kan zijn, n.l. om deze belangrijke taak voorlopig-
te laten verrichten door de politie. Wel vind ik het
jammer, dat het overleg, o.a. met de Commissaris van
Politie, niet ruim een jaar eerder heeft plaats gevon
den. Dat had dan veel tijd en moeite bespaard. Mis
schien had hiermee dan tevens kunnen worden voor
komen, dat het percentage vuilnis in onze stadsgrach
ten zo aanmerkelijk gestegen is.
Ik mis nog een uitbreiding van de Politieverorde
ning i.v.m. de nieuwe bevoegdheid om ook op te tre
den als reinigingspolitie. Komt hier nog een voorstel
over bij de Raad of heeft de politie de bevoegdheid al
lang?
Ik vind de gang van zaken zacht uitgedrukt -
enigszins vreemd. De Raad heeft op 8 juni vorig jaar
een besluit voor het aanstellen van een reinigings-
politieman genomen, omdat de taken van de politie de
laatste jaren zo enorm zijn uitgebreid. Ik denk hier
o.a. aan de blauwe zone. Is de bevoegdheid als reini
gingspolitie op te treden in het vergeetboek geraak!
en moet het politiekorps nu worden uitgebreid Mis
schien wenst men echter deze laatste vragen te be
antwoorden tijdens de komende excursie naar het po
litiebureau.
De heer Kingma: Ik kan mij wel bij het betoog van
de heer De Vries aansluiten. Wij vinden dit ook een
vreemde behandeling van deze zaak. Of er hier eigen
lijk wel nieuwe omstandigheden zijn, kan ik niet be
kijken; ik ben daar in het geheel niet over geïnfor.
meerd.
De heer De Jong (weth.): Wij zijn het met de heer
De Vries eem, dat m.b.t. het werk, dat een reinigings
politieman zou moeten doen, noodzakelijk iets moet
gebeuren. In de laatste begrotingszitting is ook duide
lijk gesteld, dat hiermee binnen enkele weken een aan
vang zou worden gemaakt. Toen werd evenwel nog
niet gedacht aan een voorstel in de gedachtengang, zo
het nu aan de Raad gepresenteerd wordt, omdat men
toen nog het aanstellen van een gespecialiseerde des
kundige op het oog had. Het is inderdaad een kwestie
van nader beraad in het College geweest, op grond
waarvan het nu met een andere visie komt, niet met
een ander voorstel. Het zal als zodanig niet worden
ingetrokken, maar het wordt voorlopig opgeschort,
omdat wij eerst eens willen nagaan, of het mogelijk is
met een aanpassing van het politie-apparaat nog een
beter resultaat te bereiken. Ervaringen elders hebben
n.l. aangetoond, dat met het aanstellen van een reini
gingspolitieman het vraagstuk van vuilstorting op de
openbare weg niet is op te lossen. Dat vraagt, wan
neer het goed aangepakt zal worden, wel een man of
vijf, zes. En bij het voorstel van 9 juni leefde nog de
gedachte: beter één man, die gespecialiseerd hier iets
aan kan doen, dan de toestand te laten voortbestaan zo
3
als die tot nu toe was. De enige reden, die ons hiertoe
brengt, is, dat wij nu van de politie meer gaan ver
wachten dan tot 9 juni voor mogelijk werd gehouden.
Nu heeft de Raad direct niet veel zeggenschap over
de politie; dat is allereerst de burgemeester, maar ik
kan zeggen, dat het in de huidige bezetting wel mo
gelijk is, dat het politie-apparaat zijn krachten ook
wijdt aan het probleem van de reiniging van de stra
ten en dat hier veel meer van verwacht kan worden
dan ooit door een gespecialiseerde reinigingspolitie
man zou kunnen worden tot stand gebracht.
De heer De Vries vroeg, waarom dit het vorig jaar
niet heeft gekund. Toen hadden wij nog een andere
mening hierover en dachten we nog, dat het met de
vuilstorting op de openbare weg zo'n vaart niet zou
iopen. Maar het kost ons per jaar een f 50.000,om
het puin op te ruimen en het weer te brengen waar
het eigenlijk hoort. De post daarvoor op de begroting
is vrij zwaar. We zijn dus van mening, dat hier iets
aan gedaan moet worden en dat er bij de huidige be
zetting van het politie-apparaat m.b.t. de vermijding
van de vuilstorting op de openbare weg zoveel moge
lijkheden zijn, dat wij het besluit van de Raad van 9
juni 1966 nog even willen opschorten.
Bovendien is de vraag, in hoeverre de mensen van
de R.O.D. bevoegdheid tot opsporing hebben. De po
litie kan terzake overleg met de R.O.D. voeren. Een
reinigingspolitieman zou wel veel werk kunnen doen,
maar het opmaken van rapporten enz. zou toch dooi
de politie moeten geschieden. Het bleek niet zo heel
gemakkelijk één en ander vorm te geven en ik hoop,
dat de heer De Vries uit deze mededelingen duidelijk
het gevoel krijgt, dat het het College terdege ernst is
iets te doen tegen de vuilstorting op de openbare weg.
Het de Raad nu voorgelegde schriftuur is bepaald
niet een definitief voorstel om het eens genomen be
sluit van de Raad in te trekken. B. en W. vragen nog
eens deze tussenoplossing te proberen; lukt het niet
en zouden gespecialiseerde deskundigen nodig blijken,
dan durf ik wel te verklaren, dat wij niet zullen
schromen na deze proefperiode het voorstel, dat we
destijds gedaan hebben, toch tot uitvoering te brengen.
Dan vraagt de heer De Vries nog, hoe het zit met
het samenspel tussen de Politie en de Reiniging. Dat
samenspel zal er ook in deze nieuwe situatie, zoals
wij die ons ingedacht hebben, zeer duidelijk zijn. Deze
zaak komt zelfs wekelijks op vrij hoog niveau aan
de orde bij deze beide diensten. Wij hebben de indruk,
dat bij de inschakeling van het gehele politie-apparaat
betere resultaten zijn te verwachten dan na aanstel
ling van één reinigingspolitieman. Vraagt men, of deze
voorlopige koerswijziging niet een beetje sneu geweest
is voor hen, die gesolliciteerd hebben, dan moet ik
zeggen, dat het College daar voldoende begrip voor
heeft. Ook voor B. en W. is het niet gemakkelijk ge
weest hun beslissing in deze zin te wijzigen; er had
overigens nog geen benoeming plaats gevonden. In
dat opzicht waren B. en W. nog niet gebonden; wèl
om het besluit van de Raad uit te voeren, maar het
was nog niet tot uitvoering daarvan gekomen. Er
waren wel sollicitanten opgeroepen en besprekingen
met hen gevoerd. Als we op de eenmaal ingeslagen
weg terug komen, zullen we echter ook moeten terug
grijpen op de besprekingen, die ter zake van de solli
citaties gevoerd zijn.
De heer Stek is het wel eens met wat het College
voorstelt, doch vraagt, waarom het overleg met de
commissaris van politie niet eerder is gevoerd. Dat
houdt ook verband met de wisseling van het hoofd van
het politie-apparaat, i.e. de burgemeester. We hebben
hier sinds de 8e juni nogal wat wisseling gehad en
ook daardoor is wel wat wijziging in visie ontstaan.
Het is uiteindelijk altijd een kwestie van zoeken naar
het betere en als dat mogelijk is, waarom zouden we
het dan niet proberen?
Uiteindelijk levert de vuilstorting op de openbare
weg de meeste problemen op. De grachten komen er
ook bij, maar buiten de grachten om kost dit geval
ons dus al 50 mille per jaar.
Ik voel mij echt wel een beetje happy met de zeker
heid, dat hier straks een geheel politie-apparaat da
gelijks flink en deugdelijk op toeziet. Ik heb daar echt
wel de verwachting van, dat Leeuwarden bij een goede
aanpak daar meer mee gebaat is dan met het werk van
één gespecialiseerde kracht.
De heer Kingma heeft ook gezegd, dat deze zaak
wat vreemd behandeld is. Ik erken dat graag, maar
ik hoop ook, dat hij na deze toelichting toch wel van
mening is, dat hij er verstandig aan doet de mede
deling van B. en W. te aanvaarden. Ik hoop, dat hij
in dezen het College sterkte toewenst en dat hij ge
noegen zal nemen met mijn toezegging, dat wij hier
mee terugkomen voor het geval deze proef niet vol
doende effect zou sorteren.
De Voorzitter: Ik heb aan de woorden van Wet
houder De Jong niets toe te voegen en kan U alleen
mededelen, dat aan de politie de duidelijke instructie
is gegeven, dat meer dan tot dusverre dient te wor
den toegezien op de verontreiniging en dat daartegen
moet worden opgetreden.
Op de *vraag van de heer Stek kan ik antwoorden,
dat deze nieuwe taak van de politie niet noodzaakt
tot uitbreiding van de sterkte van het politiekorps.
De heer G. de Vries: Wij hebben uit de woorden
van de Wethouder kunnen opmaken, dat het echt een
proefperiode betreft, waarin de politie terzake zal op
treden. Wij zullen met belangstelling afwachten, welke
resultaten dit heeft. Zo deze niet tot het gewenste
effect zullen leiden, komen wij bij het College terug.
De heer Kingma: Ik heb ook wel voldoende begre
pen, wat de bedoeling is van het College en ik geloof,
dat de informatie, die we schriftelijk niet hadden ge
kregen, nu mondeling wel voldoende is verstrekt. Ik
zou haast zeggen: Vol verwachting klopt ons hart.
Besloten wordt de mededeling voor kennisgeving aan
te nemen.
De aanvullende mededeling, die aan de Raad is toe
gezonden omtrent de toepassing van de premierege
ling woningverbetering en .splitsing 1953, wordt even
eens voor kennisgeving aangenomen.
Punt 2 (bijlage no. 202).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 3 (bijlage no. 208).
De heer Van Balen Waiter: Ik zou graag vernemen,
of deze aankoop alleen nodig is, omdat er bij het huis
van de politieman in Wirdum een grotere garage moet
komen, waai- daar in beslag genomen goederen zullen
kunnen worden bewaard. Het is mij ook niet hele
maal duidelijk, of de bouw van de garage zonder de
verbreding wel op dit terrein had kunnen plaats
hebben. Ik vind die verbreding, alleen voor genoemd
doel, vooralsnog niet zo urgent.
De hear Tjerkstra: Yn de stikken stiet, dat it
winsklik is de garaezje in plak to jaen by dizze po-
lysjewenning. Ik lied dêr üt óf, dat dit net needsaek-
lik is. Is it ek mooglik him in plak to jaen earne oars
yn it doarp?
Dizze affaire kostet de Gemeente n.l. f 4.300,
ekstra; dat liket my in frij heech bidrach om to for.
antwuidzjen. Hjirmei haldt ek forban myn fraech, oft
de bitrutsen went eigendom is fan de Gemeente. Soe
dat net it gefal wêze, dan fyn ik it bidrach wol bi.
sünder heech; dêr komt noch by, dat wy hjir in si.
tuaesje krije mei rjocht fan oergong ensfh. Dat fyn
ik net sa bisünder plezierich.
De hear Miedeina: De konsekwinsjes fan dit üt-
stel binne my net hielendal düdlik. Wy moatte hjir
n.l. prate oer de needsaek in stik groun oan to keap.
jen, mar as ik goed ynljochte bin, dan stiet de ga
raezje der al. En as wy nou bislute soene de groun
net to keapjen, hoe komt it dan?
De heer Engels: Er is mij gezegd, dat de garage
er al staat. Als dat zo is, lang nadat wij de voorlopige
koopakte gesloten hebben (ik meen al in 1966), dan
moet ik u zeggen, dat ik het vervelend vind, dat de
Raad onjuist en ook een beetje onheus met deze bouw
geconfronteerd wordt; dan word je als raadslid een