elegant zou zijn een oproep te plaatsen, omdat het voor ons heel duidelijk was, dat wij deze persoon beslist op no. 1 zouden zetten. Wij meenden, dat het verantwoord was hier met een voordracht van één persoon te komen. Als de Raad thans van mening is, dat dit niettegen staande mijn toelichting niet juist is, dan zijn wij be reid de voordracht nu in te trekken. Wij zullen weer een oproep moeten plaatsen en er komt dan vertraging in deze voorziening. Op zichzelf is dit geen ramp, daar de hoofdingenieur zijn functie toch kan blijven uitoefe nen. De heer De Jong (weth.)Dit heeft mijzelf ook dwars gezeten en ik kan de opmerking van de heren Schönfeld en Vellenga ook best begrijpen. Maar we zijn hier eigenlijk niet helemaal vrij. We hebben tot drie keer toe een advertentie moeten plaatsen om ge schikte kandidaten voor deze functie te krijgen. En eindelijk werd de mogelijkheid geschapen de heer Van der Leij aan te trekken, maar dat heeft dan ook plaats gevonden met de clausulering, dat, wanneer hij zou voldoen aan de normen, die daarvoor gesteld zijn, hij mocht aannemen, dat hij voorgedragen zou worden voor benoeming tot adjunct-directeur. En in die weten schap kan het College nu moeilijk anders handelen. Ik heb me er moreel aan gebonden geacht. Wij vragen daarom aan de Raad ons in dit geval te volgen. B. en W. hebben ook het gevoelen van de Commissie van bij stand voor de Energiebedrijven hierover gevraagd en deze heeft zich met de aanbeveling kunnen verenigen. Als de Raad het College niet wil volgen, dan betekent dit, dat we het geruime tijd zonder adjunct-directeur moeten doen. Dat geeft veel stagnatie en het College zal dan toch moeilijk anders kunnen dan de heer Van der Leij op de aanbeveling te plaatsen en er een tweede kandidaat bij te zoeken. De heer Van Balen Waiter: Ik ben als lid van de Energiecommissie met dit voorstel akkoord gegaan. Uit de woorden van de heer Vellenga zal men hebben begrepen, dat dit punt inderdaad wel zwaar lag. Maar de situatie brengt m.i. wel mee, dat wij toch moeilijk anders kunnen, omdat we, als we niet de heer Van der Leij, maar een andere adjunct-directeur zouden benoe men, met een overbodige ambtenaar zitten. Want het is niet de bedoeling naast de adjunct-directeur nog een ingenieur aan te trekken. En dat is misschien in de raadsbrief niet zo duidelijk naar voren gekomen. In feite kunnen wij niet anders doen dan de heer Van der Leij bevorderen van hoofdingenieur tot adjunct-direc teur. En onder die omstandigheden acht ik het wel verantwoord om dit te doen. Ik heb n.l. zelf in de com missie een andere r-edactie voorgesteld, tengevolge waarvan B. en W. bij de Raad zouden komen met een voorstel tot bevordering van de heer Van der Leij van hoofdingenieur tot adjunct-directeur. Dan zou het even gemakkelijker te verteren zijn geweest. De Voorzitter: Hier is sprake van een complex van factoren, waarom ik een beroep op de Raad zou willen doen in dit geval over het bezwaar van de inderdaad niet geheel elegante wijze van doen, die de Raad eigen lijk geen keus laat, heen te stappen. De heer Vellenga: Ik kan mij de argumenten voor stellen, die gehanteerd worden. B. W. ontkomen er evenwel niet aan, dat zij toch de Raad voor een fait accompli stellen. De benadering van het College brengt mee, dat de Raad eigenlijk maar twee mogelijkheden heeft öf zonder meer deze voordracht accepteren, óf B. en W. vragen deze voordracht terug te nemen. Juist gezien het feit, dat het hier om een zeer belangrijke functie gaat in de leiding van een van onze grootste en mooi ste bedrijven, geloof ik, dat de Raad er recht op heeft een keuze te maken. Ik kan mij voorstellen, dat de tegenwoordige Wethouder der Bedrijven een situatie aantrof, waaraan hij zich gebonden acht. Maar de Raad staat hier natuurlijk volkomen anders tegenover. De Raad heeft op dit moment weinig of geen keuze; hij kan neen zeggen tegen de voordracht met één naam, hetgeen iets anders is dan neen zeggen tegen de man in kwestie. Ik geloof, dat we dat nadrukkelijk moeten onderscheiden. B. en W. achten zich te zeer gebonden aan een bepaalde afspraak om een oproep te plaatsen om in Leeuwarden een adjunct-directeur van een groot en mooi bedrijf te krijgen. Mijn fractie blijft dit onjuist achten; de Raad zou h.i. een aanbeveling- moeten krij gen waarop meer dan één naam staat. Dat het College zich geroepen acht daarop de heer Van der Leij te plaatsen, begrijp ik. Ook het lid van mijn fractie, dat deel uitmaakt van de Commissie Energiebedrijven, acht zich aan de afspraak gebonden, maar vindt evenwel na het fractieberaad, dat gestreefd zal moeten worden naar een voordracht met meer kandidaten, van wie de heer Van der Leij dan één is. Noch de argumentatie van het College, noch die van de heer Van Balen Wa ter heeft ons kunnen overtuigen. De heer Rijpma: Heeft het College destijds inderdaad aan het aantrekken van deze functionaris een toezeg ging ver-bonden? Als het echter die toezegging gedaaa heeft, moet het ook de zekerheid hebben, dat het die waar kan maken. Nu kan ik begrip hebben voor de voordracht van één persoon, als men intussen ook zon der restrictie de overtuiging heeft, dat de betrokken functionaris de aangewezen persoon is. In het voorstel staan wel een paar goede opmerkingen over de heer- Van der Leij en ik neem aan, dat wij ook de intentie hebben ons ervan te overtuigen, dat dit dé man is maar ik dacht, dat dit in de discussie, die tot nu toe gevoerd is, en in de antwoorden van B. en W. niet nadrukkelijk naar voren gekomen is. Wanneer dit wei het geval is, hebben wij geen bezwaar tegen de voor dracht, al houdt dit niet in, dat wij deze handelwijze voor een volgende gelegenheid aanbevelenswaardig achten. De heer Schönfeld: Gezien het antwoord op de door my gestelde vragen, kan ik meedelen, dat ik thans volkomen overtuigd ben en ik ben in die overtuiging gesterkt door hetgeen de heer Van Balen Walter naar voren gebracht heeft. Wel meen il: mét hem, dat het verstandiger geweest zou zijn in het raadsvoorstel duidelijk naar voren te brengen, dat hier van een bevordering sprake is. Ik zal dan ook mijn stem aan het raadsvoorstel kunnen geven. De heer Van der Veen: De situatie, waarin wij ver keren, bevredigt niemand, maar ik heb toch wel de in druk, dat wij op dit moment moeilijk anders kunne - dan met het voorstel akkoord gaan. Ik heb wel de nei ging nog even te kijken naar de gebondenheid, waai over de Wethouder en enige raadsleden hebben gespro ken. O.i. is het eigenlijk fout geweest, dat B. en W. op de een of andere manier een toezegging hebben gedaan. Maar aan de andere kant staat de Raad nog volledig vrij. Er zijn echter bij een toezegging altijd twee par tijen betrokkendat gaat in dit geval natuurlijk ook d« Raad aan. Wanneer daar geen grote nadelen aan verbon den zijn, moeten toezeggingen die gedaan worden en voor de buitenstaander eigenlijk niet herkenbaar door een onbevoegd orgaan gedaan zijn, wel gehonoreerd wor den. Dat is men toch ook weer tegenover de ander, partij verplicht. Een ander punt is, dat ik begrepen heb, dat het Col lege de voorgedragene wel geschikt voor deze functie acht en ook van zins is, als een oproep geplaatst zou worden, hem op 110. 1 te zetten. We weten, dat het een jaar geleden grote moeite heeft gekost sollicitanten te krijgen en als we nu zouden gaan adverteren, dan is het de vraag, of dat in de gegeven situatie, waarin het na deze vergadering de buitenwacht toch volledig bekend moet zijn, dat zo'n oproep niet serieus bedoeld is, enig resultaat kan hebben. Zou het inderdaad, zoals de Wethouder zoéven gezegd heeft, wel elegant zijn dat desalniettemin te doen? De heer Kingma: Gezien het feit, dat ik vele malen, bij vorige soortgelijke gevallen, ervoor gepleit heb, daï B. en W. niet weer met een voordracht van één per soon zouden komen, kan men van ons verwachten, dat we, evenals de fractie van de P.v.d.A., hiertegen zullen stemmen. Verder is het ook o.i. ten enenmale onjuist, dat men bij de aanstelling van een hoofdingenieur een belofte heeft gedaan, waarvan de Raad geen weet had. Van daar ook, dat die de Raad eigenlijk niet bindt. 13 De heer Engels: Ik moet zeggen, dat ik in het al. gemeen erg veel voel voor het standpunt van de heer Vellenga. Maar ik zit met één grote moeilijkheid. Ik dacht, dat we het er wel over eens konden zijn, dat B. en W. een toezegging hebben gedaan, die zij niet hadden kunnen doen. Als nu iemand een fout maakt en hij wil die redresseren, dan moet men degene aan pakken, die de fout gemaakt heeft. Maar dan pakken we in dit geval degene, die de fout niet gemaakt heeft, en dat maakt het voor mij toch wel erg moei. lijk de aanbeveling van B. en W. te volgen. Tot nu toe ;s onvolledig door B. en W. kenbaar gemaakt, dat ze de capaciteit van betrokkene onbetwistbaar achten. Mocht dat niet het geval zijn, dan dacht ik, dat in een besloten zitting gelegenheid zou kunnen bestaan dat uitvoerig uiteen te zetten. De heer Heidinga: Wij hebben hier niet zo heel veel oeite mee. Wij achten het in het algemeen beter, dat er een voordracht van twee komt daarin ver schillen we niet met de vorige sprekers van mening maar wij zouden het beneden de stand van de Raad vinden, dat wij een door B. en W. gedane toezegging niet honoreren. Dat kunnen wij ons beslist niet ver. oorloven, wat het is, zoals de heer Engels zegt: Daar doen wij de voorgedragene nadeel mee. Wij kunnen de toezegging veroordelen, hoewel ik er niet zo heel zwaar aan til. Het College heeft heel duidelijk gezegd, dat, ook als er een nieuwe voordracht zou komen, deze andidaat toch op no. 1 zou worden gezet. Het Col lege acht hem volkomen capabel. Het geval is uitvoe. i\g in de Commissie Energiebedrijven besproken en dat alles bij elkaar is voor ons meer dan voldoende de voordracht te volgen. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer De Jong (weth.)Het is misschien het beste, dat ik even voorlees wat in de brief van B. en v*. van 27 juli 1966 geschreven is: „Zoals U bekend is, zal de huidige adjunct-directeur wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd per 1 oktober 1967 de dienst verlaten. De oproeping van een hoofdinge- jiieur is daarom geschied met het vooropgezette doel om de te benoemen functionaris in aanmerking te laten komen voor opvolging van de huidige adjunct-direc teur. U mag derhalve aannemen, dat U vanzelfspre kend, mits Uw prestaties als hoofdingenieur daartoe in redelijkheid aanleiding geven, t.z.t. aan de Gemeente raad zult worden voorgedragen voor benoeming tot adjunct-directeur van de Energiebedrijven per 1 okto ber 1967." Nu kan men vragen: Kan er ook nog iemand naast hem worden voorgedragen Natuurlijk, de Raad kan eventueel uit een voordracht van twee personen benoemen, maar het is de heer Van der Leij in uitzicht gesteld, dat hij voor benoeming voorgedragen zou wor den. Pas na drie keer een advertentie geplaatst te heb ben, kon dus iemand worden gevonden voor deze func tie. Betrokkene voldoet ruimschoots; anders zou hij ook niet door het College voorgedragen worden. De Commissie Energiebedrijven heeft hem ook gezien, na dat er ampel over hem is gepraat en zij heeft ook het zelfde oordeel over hem als het College. Als we betrok kene niet zouden voordragen dat is een consequen tie zou hij kunnen zeggen: „Als het zo gaat, vertrek ik." En deze krachten zijn krap. Alles samen genomen, zitten wij in een moeilijk parket. Ik heb begrip voor de onmogelijke situatie, waarin het College verkeerde, .oen men met veel pijn en moeite uiteindelijk toch nog één man kon vinden, die men geschikt achtte voor de functie en die tegelijkertijd voorbestemd was om de adjunct-directeur op te volgen. (De heer C. de Vries: Stond dat in de advertentie?) Het stond in de brief, die ik heb voorgelezen. (De heer C. de Vries: Dat in uitzicht wordt gesteld, dat hij op den duur adjunct-di recteur zou worden?) Neen, maar dat is dus wel bij de besprekingen, die daarna gevolgd zijn, in discussie geweest. Dit was het punt, waarom deze man uitein delijk dan toch gekomen is. Het is iemand met ervaring juist in het gas, waarvoor men hem nodig heeft en waarin Ir. Van der Zee ook deskundig was. En daar zijn moeilijk mensen voor te krijgen. Wij hebben de overtuiging, dat deze functionaris wel de aangewezen persoon hiervoor is; dit in antwoord op de vraag van de heer Rijpma en die van de heer Engels. Ik dacht, dat een en ander nu wel duidelijk naar voren gebracht is. Ik zou de heer K'ngma nog willen zeggen, dat deze functionaris vorig jaar is benoemd, met het oog op het vertrek van Ir. Van der Zee, dus om de directie weer compleet te hebben. Dat is het punt, dat hier in discussie is. Maar op zichzelf is het alleszins begrijpe lijk, dat de Raad zegt: Wij willen ons toch echt onze bevoegdheid niet laten ontnemen. Ik zou tenslotte nogmaals willen vragen, of de Raad nu niet meevoelt, dat dit een situatie is, waarin we op dit moment moeilijk anders kunnen handelen dan we voorgesteld hebben. De Voorzitter: De formatie bij de Energiebedrijven is zodanig de heer Van Balen Walter heeft er ook op gewezen dat er naast de directeur en de adjunct directeur geen ingenieur meer werkzaam is. Daar was in het verleden geen behoefte aan en ook thans niet. Het bleek dus ook duidelijk, dat wij, als de heer Van der Leij zijn taak in de aanloopperiode goed zou uitoefenen, bij de Raad zouden komen met de bedoeling hem voor te dragen als adjunct-directeur. Duidelijk is, dat het in de lijn van de verwachtingen lag, dat de heer Van der Leij adjunct-directeur zou moeten worden. Ir. Van der Leij heeft zijn taak in de afgelopen periode zo duidelijk juist opgevat, dat èn zijn directeur èn het college menen, dat hij werkelijk geschikt is te achten voor de functie. Natuurlijk blijft de Raad vrij te be slissen, zoals hij wil; ik kan alleen namens het College een beroep op de Raad doen, om ons in dit uitzonder lijke geval te willen volgen. De heer Vellenga: Van mijn kant nog een enkele opmerking: Ik heb in eerste instantie al gezegd, dat bij ons bezwaar bestaat deze voordracht in behandeling te nemen, omdat er maar één naam op staat. Ik heb n.l. het gevoel, dat wij eigenlijk op dit moment niet bezig zijn te spreken over een benoeming, maar over een soort promotie. Eigenlijk was de benoemde te voren al voorbestemd een trapje omhoog te gaan. M.a.w. de Raad gaat in feite een promotie honoreren, hoewel hij met promoties alszodanig niets te maken heeft. De Raad benoemt, doch kan slechts benoemen als hij keus heeft. En nu acht dit College zich dus gebonden aan een toezegging van een vorig College en daarom zou de Raad zich ook weer gebonden moeten achten. Ik geloof, dat dit een constructie is, die principieel onaanvaard baar is voor de Raad. Daarom zou ik op dit moment een voorstel willen indienen van de volgende inhoud „De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen op 18 september 1967 ter bespreking van de be noeming van een adjunct-directeur der Energiebedrij ven, draagt B. en W. op te komen met een voordracht van' twee of drie personen." Dit voorstel is ondertekend door de heren C. de Vries, B. Kingma en J. T. Vellenga. Het voorstel-Vellenga c.s. wordt verworpen met 15 te gen 21 stemmen. Voor stemden mevr. Joustra-Bijker en de heren Bakker, Hogendijk, Janssen, Kingma, Mr. Lijzen, Pietersen, Rijpstra, Stigter, Tjerkstra, Vellen ga, Venema, C. de Vries, G. de Vries en Van der Zwaard. Benoemd wordt de heer Ir. A. van der Leij met 25 stemmen (11 bilj. blanco). Punt 25b. Mevr. Veder-Smit: Omdat dit functies zijn, die mis. schien speciaal de belangstelling van een vrouwelijk raadslid hebben, hebben de drie vrouwelijke raadsleden onderling even overleg gepleegd. Ik heb tot mijn ge noegen kunnen constateren, dat twee van hen bereid zijn elk één van beide functies te aanvaarden en wel mevr. Joustra in het bestuur van „Het Bakenen mevr. Visser in het bestuur van de huishoudschool. Benoemd worden: I. mevr. Joustra-Bijker met 33 stemmen (mevr. Vis. ser-van den Bos 1 stem en 2 bilj- blanco) en II. mevr. Visser-van den Bos met 35 stemmen (1 bil], blanco).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 7