2
Mevr. Joustra-Bijker: Ik kan mij wel bij de woor
den van de heer Stek aansluiten.
Voor zover het openbaar onderwijs betreft, wordt
het onderwijzend personeel door het Gemeentebestuur
benoemd. Zo gezien, zou het ook onder deze gemeen
telijke maatregel kunnen vallen.
Op de Secretarie en de andere gemeentelijke diensten
en bedrijven is meestal vervanging mogelijk in geval
van ziekte.
Als een onderwijzer of een onderwijzeres ziek wordt,
moet men maar afwachten, of er een tijdelijke kracht
te vinden is. Ik zou dus graag willen, dat U ook het
onderwijzend personeel in de gelegenheid stelde aan
deze inenting deel te nemen.
De heer De Jong (weth.): Het onderwijzend perso
neel valt, wat dit betreft, onder de rijksregeling. Wij
hebben hier te maken met het personeel, dat bij de
Gemeente, als bedrijf beschouwd, in dienst is. Wij
hebben deze zaak uit economisch oogpunt bekeken en
dus het nut van de inenting (voorkomen van ziekte
verzuim) gesteld tegenover de kosten ervan. Wij kwa
men daarbij tot de conclusie, dat het, zo gezien, ver
antwoord zou zijn de proef te nemen en het personeel
te laten inenten. Het is mij niet bekend, of ook onder
wijzers onder een soortgelijke regeling vallen. Ook niet
of dit in andere gemeenten het geval is.
Mevr. Joustra-Bijker: In de tijd, dat het onderwijzend
personeel nog niet om de twee jaar de t.b.c.-verklaring
behoefde te vernieuwen, werd in Enschede het gemeen-
tepersoneel iedere twee jaar doorgelicht. Daaraan kon
ook het onderwijzend personeel deelnemen. In Den Hel
der had een bevolkingsonderzoek plaats waaraan het
gemeentepersoneel en ook het onderwijzend personeel
gratis kon deelnemen.
De heer Ten Brug (weth.): Het uit bedrijfsoogpunt
beperken van het aantal ziektedagen door inenting kan
niet worden vergeleken met doorlichting op t.b.c., waar
bij het uitgangspunt heel anders ligt. T.b.c. is een bij
zonder ernstige ziekte, die ook bijzonder ernstige gevol
gen kan hebben voor de kinderen en zo ligt het bepaald
niet met de influenza. Het gaat hier dan ook echt niet
om een medische bescherming, maar om een bedrijfs
belang, t.w. een beperking van het aantal ziektedagen.
Moeilijkheden t.a.v. de voortgang van het onderwijs
zouden m.i. de enige reden kunnen zijn om tot inenting
over te gaan. Aangezien die moeilijkheden er tot nu
toe niet geweest zijn, voel ik er niets voor, tot de in
enting van onderwijzend personeel over te gaan.
De heer De Jong (weth.): Het ziekteverzuim is in
bepaalde bedrijven nogal hoog geweest, m.n. bij de
dienst Reiniging en Brandweer, waar het de afgelopen
winter tussen de 10% en 14% lag. Daarom willen we
eens een proef nemen met inenting. Het zou kunnen
zijn, dat de kosten, die we moeten maken voor vervan
ging, hoger zijn dan die, verbonden aan inenting. Als
mevr. Joustra mij echter een geval kan noemen, waar
in ook onderwijzers tegen influenza zijn ingeënt, zou
ik dat nog graag van haar vernemen.
De Voorzitter: Mevr. Joustra heeft nog de tijd zich
eens nader te oriënteren. We zullen bij een volgende
gelegenheid het probleem van het onderwijzend perso
neel in dezen, als de Raad het nodig vindt, nog eens
nader onder ogen zien.
Punten 3 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 300, 301, 320, 299, 302,
304 en 305).
Z. h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 306).
De heer SchönfeldAls in de Raad een uitbreidings
plan aan de orde komt, zal het toch in ieders bedoeling
liggen in de eerste plaats rekening te houden met een
ruime mate van leefbaarheid en van privacy. Van die
laatste blijft er in de flatgebouwen al niet zo erg veel
meer over.
Uit het schrijven van de huurdersvereniging „De
Bird" blijkt duidelijk, dat de bewoners van deze buurt-
eenheid vrezen, dat een groot deel van hun woongenot
verloren zal gaan en dat zij zich bedreigd gevoelen dooi
de plannen terzake van de bouw van deze hoge woonge.
bouwen. Ik vind dit een logische zaak. We moeten ei-
voor waken, dat er niet te veel mensen naar de omlig
gende dorpen gaan verhuizen, omdat ze de stad te be
nauwd vinden. Men wenst een zekere mate van privacy
en een fraai uitzicht stelt men op prijs. In de raadsbrie
wordt toegegeven, dat de woonsituatie, qua uitzicht,
enigszins ongunstiger wordt. Het heeft mij verheugd,
dat Uw College ook tot deze conclusie is gekomen, zij
het misschien met andere inzichten. Ik ben het er vol
komen mee eens, dat er gebouwd zal moeten worden,
teneinde financiële bezwaren te vermijden. Dit is een
gemeenschapsbelang. Toch begrijp ik niet, waarom he
uit praktische overwegingen niet meer mogelijk is de
bedoelde woongebouwen ten noorden van de vier-ver-
diepingen-flats te situeren. Er zou dan eventueel een
rij eengezinswoningen op de voor de hoogbouw gepro
jecteerde plaats moeten komen. Of dit stedebouwkundig
verantwoord is, hangt af van de gezichtshoek, waarui,
men deze zaak bekijkt, maar naar mijn smaak bereikt
men met een dergelijke bebouwing een ruimtelijke wer
king, zowel vanuit de vier-verdiepingen-flats als vanaf
de Dammelaan gezien. Tevens blijft de bebouwings
dichtheid ongewijzigd, terwijl de woonsituatie, qua uit
zicht, niet meer ongunstig wordt beïnvloed. Met enige
soepelheid en begrip zou deze wijziging misschien wel
verwezenlijkt kunnen worden. Daarmee komen we niet
alleen tegemoet aan de wens van de huurders vereni
ging ,,De Bird", doch bereiken we ook een verfraaiing'
van het aanzien van de Dammelaan. Bovendien is de
afstand van 25 m tussen de vier-verdiepingen-flats en
het geprojecteerde gebouw van 12 woonlagen m.i. t
gering, het argument, dat de woonzijde van het hoge
flatgebouw op het westen zal komen te liggen, ten spijl
De hoogte van een dergelijk gebouw zal in geen enkele
verhouding staan tot de afstand tussen dat gebouw er
de achterliggende flats.
Het is mij eveneens opgevallen, dat de afstanden tus
sen de geprojecteerde flats en de weg uiteenlopen.
Ik zou B. en W., gezien dit alles, willen voorstellen,
dit punt terug te nemen en het plan dermate te wijzi
gen, dat niet alleen het bestuur van de huurdersvereni
ging „De Bird" en de bewoners van de An jen in hun
wens tegemoet worden gekomen, doch dat tevens het
aanzien van de Dammelaan niet wordt geschaad. Deze
wijziging zou kunnen geschieden op de door mij aan
geduide wijze. Ik zal het echter op hoge prijs stellen
indien er dan tevens vooraf overleg wordt gepleegd met
de betrokken woningbouwcorporaties, want daaraan
schijnt het wel eens te ontbreken.
De heer Ivingma: M.i. is de afstand van deze hoog.
bouw tot de bestaande bebouwing te gering. Volgens
door mij geraadpleegde deskundigen zou in een derge
lijke situatie de afstand eigenlijk minstens 35 a 40 m
moeten zijn. De afstand tot de weg, die 15 a 16 m is.
achtte men ook erg gering voor dergelijke hoge gebou
wen. Men vond dat dus stedebouwkundig onjuist. Di
zal de ruimtelijke werking van het plan meer kwaad
dan goed doen. Als men daar toch wil bouwen, zal men
in ieder geval deze gebouwen moeten inkorten tot er
een afstand van 35 a 40 m tot de bestaande gebouwen
ontstaat. Ook de afstand tot de weg zal groter moeten
worden.
De hear Tjerkstra: Dit plan, d.w.s. it plan-yn-hae< -
saken, hat yn 1959 rjochtsjildichheit krige. De Ried hat.
it doedestiids mei algemiene stimmen oannommen. Ik
haw de notulen der nochris op neilêzen en de yndrul;
krige, dat it by sommige leden eins in byts'je mei
tsjinsin gyng. Oaren fielden har miskien ek net al to
wis, mar seine: It moat sa mar trochgean. Lykwols
hiene sy allegearre de forwachting, tocht ik, dat dat
haedsakenplan folge waerd troch in plan yn ünder-
dielen. Net allinnich, omdat dat it gebrük is, mar ek
omdat yn it riedsbrief fan doe oanjown stiet, dat it
plan bidoeld wie om de groun yn hannen to krijer..
Boppcdat wacrd doe in riedslid, dat oer de details prate
woe, al gau troch de Foarsitter fan doe büten de oai -
der forklearre. Dizze sei, dat it hjir gyng om it plan-
yn-haedsaken; it plan-yn-ünderdielen soc noch wol
kommc. (De Foarsitter: Dat komt ek noch.) Dêr kom
ik noch wol op, mynhear de Foarsitter.
f&4.' ja-».,.
3
Yn it tredde plak hawwe ek G.S. doedestiids sein:
Wy wolle dit plan goedkarre, al is it in plan-yn-haed.
saken; wy hawwe bigryp foar de swierrichheden, dêr't
Jim as stêd mei sitte; Jim moatte foarüt kinne. Mar
wy forwachtsje wol, dat der ynkoarten in detailplan
komt. Dat is net kommen. D.w.s. net foar de totaliteit
fan it plan 't ïelan, wol foar it Lckkumerein en ek wol
foar it fcungalowplan it Bilgaerd, mar dus net foar it
stik, dêr't it hjir joun eigentlik om giet. En by al it
bigryp foar de swierrichheden fyn ik dit dochs in ün-
bifredigjende situaesje. Hwant de Ried stiet faeks nou
al yn de posysje, dat hy allinnich mar ja knikke kin
tsjin in ünderdielenplan, dat dan nochris komt. Net
iat de Ried sa graech né skodzjc wol, mar hy wol him
de mooglikheit dat to dwaen net öfnimme litte. Ik bi-
doel dit net as in libbensgreat forwyt oan B. en W.,
hwant dat soe mei in boemerang-effekt wer op üs
veromkomme. As it my net mist, hat de Ried sünt
960 dochs faek genóch yn de gelegenheit west op in
bnderdielenplan oan to stean en dat is dus miskien net
krêftich genóch bard. Wy wolle ütdruklik de winsk üt-
prekke aensen fan B. en W. to hearren, hoe't men him
ie gong fan saken yn de takomst tinkt; hoe kin de
lied op 'e tiid op dizze saken ynspylje, sadanich, dat
hy dit ünderdielenplan fêststelle kin? Wy sitte nou yn
de forfelende situaesje, dat der biswieren fan biwen-
ners op tafel lizze, dy't wy net oan in rjochtsjildich
ilan toetse kinne; it plan-yn-haedsaken is dêrfoar na-
tuerlik to dizenich.
Nou, om op de kwestje seis to kommen, sitearje ik:
Naar aanleiding van deze adressen brengen wij te
i Jwer kennis, dat men van meet af aan bij de vaststel
ling van dit uitbreidingsplan-in.hoofdzaken 't Ielan is
itgegaan van de bouw van een hoogbouw ten zuiden
an de buurteenheden, gelegen onmiddellijk ten noor
den van de ringweg." Dy ienheden steane dêr yndied op.
Mar, üt dat haedsakenplan kin men bipaeld net öf-
icde, hoe't de detailsituearring wêze sil en dêr giet it
hjirre om. Men kin der net üt öflêze, hwat de öfstan
byg. wêze sil tusken de nou al bisteande bibouwing en
de hege wengebouwen yn kwestje. En hjir wreekt him
dus ek wer it üntbrekken fan in ünderdielenplan.
En hawwe de biwenners witte kinnen, dat der noch
in heech wengebou komme soe? Ut de adressen seis
on ek üt it bisprek, dat wy hawn hawwe mei de for-
i sjintwurdigers fan de hierdersforienings, is my dat
net rjocht düdlik wurden. Ik bin der frij wis fan, dat
'ang net alle biwenners dernei fornommen hawwe, oft
hja ek hwat foar de noas krije soene. Guon hawwe dat
'^rif wol dien en hoe hat doe de ynformaesje west? Ik
iaw net de yndruk, dat de wenningbouforienings dêr-
oer swijd hawwe, mar der is miskien al hwat dizenich
•er praet. En dat kin ik my dan ek noch wol yntinke,
want hja hiene gjin wissichheit dêroer. Hjir wreekt
him ek wer it üntbrekken fan in ünderdielenplan; de
•itrutsenen koene spitigernöch net nei it stêdhüs ta
gean om de saek to bisjen.
Men soe him ek noch fordjipje kinne yn de fraech:
Hoe soe it kommen wêze, as, lyk as yn it Lekkumerein,
t hege wengebou tagelyk mei de oare gebouwen set
wie? Ik nim oan, dat yn dat gefal guon fan de adres
santen fan nou doedestiids sein hiene: wy geane net
yn dizze wenten, mar dat oaren it op 'e keap ta nom-
men hiene. Dizze punten binne lykwols net essinsieel.
Essinsieel is de fraech: Kin der noch hwat oan for-
oare wurde Kinne dizze fjouwer wengebouwen wei-
litten of forpleatst wurde?
Ik wol my earst ris bipale ta it weilitten. It Kolleezje
seit, dat it dêr stéboukundige biswieren tsjin hat. It
spyt my, mar ik diel dizze biswieren net. Sa't de saek
her optheden by leit, is der in plezierige romtlike wur-
king, fan dc Dammcleane óf sjoen. Ik kin dêr wier
wol dy fjouwer hege wengebouwen yn misse. Guon
kinne dit ynkonsekwint fine, hwant yn it Lekkumerein
stiet al ien fan de fiif, dy't wy eigentlik bidoeld hawwe
as in rippetearjende ienheit. Mar dêr stel ik dan tsjin-
oer, dat de geografyske skieding fan de Dokkumer Ie
makket, dat ik dat biswier net as al to great fiel.
Oft der ek finansiéle konsekwinsjes sitte oan it wei
litten fan de hege gebouwen, wit ik net. It Kolleezje
seit fan wol, mar docht dat fierder net üt 'e doeken.
Ik soe ütdruklik freegje wolle: Hokker finansiéle kon
sekwinsjes binne dat? Binne dy eventueel op to fan-
gen en op hokker wize?
Dan it oare gefal: Stel, dat wy binnen de ienheit fan
it Bilgaerd de saek forpleatse kinne. Dat sil stéboukun-
dich net sa hiel ienfaldich wêze. It soe yn alle gefallen
mei greate soarch dien wurde moatte; hokker biswie
ren binne der tsjin dizze forpleatsing Ik hoopje hjir
aensen hwat mear fan to hearren fan B. en W.
Der wurdt yn ien fan de adressen suggerearre: For.
pleats de hege wengebouwen nei de oare kant fan de
Bird, oan de oare kant fan de fjouwer en sawn hege
flats. Ik tocht, dat wy dan de iengesinshuzen dêr wei
litte moatte en dan komt by my de fraech op: Hwer
moat men dan dêrmei hinne? As men se weilit, wurdt
dit kontingïnt forlege en om se dan in plak to jaen yn
de iepen romte dy't der nou sa moai leit tusken fjouwer
heech en de Dammeleane, wol my ek net oan.
Boppedat komt it my foar, dat dy tolve heech ek
har skaedwurking hawwe soe oan de noardkant, dêr't
skoallen en oare bisündere gebouwen tocht binne. Moog-
lik lykwols sit hjir wol in oplossing yn; dêr wol ik
aenst ek noch wol hwat neijers oer hearre.
Yn it twadde brief fan de hierdersforienings wurdt
sein, dat men yn de Fennen en yn de Duif in spegel-
byld hawwe kin. Theoretysk kin dat, mar oft it prak-
tysk kin, is wer in oare fraech; men kin sa ek wol mei
skaedwurking to meitsjen krije. Boppedat soe men dan
dus ek de iengesinswenningen hielendal oan de Damme
leane krije en giet dan de romtlike wurking der wol
op foarüt? En hjirby noch dizze fraech: Kin dit ek
noch fanwegen de iepenbiere wurken, dy't dêr al üt-
fierd binne My tinkt, dat de wegenstruktuer, sawol
yn greater as yn lytser forban, dêr net allinnich fêst-
leit, mar dat ek de wegen al oanlein binne en dat al
hiel hwat ünder de groun sit oan rioelearringen, ka
bels ensfh.
Ik soe dêrtsjinoer ek graech fan it Kolleezje witte
wolle, hwat dêr noch net boud is. Ik herinnerje my in
riedsbislüt fan forline jier, hwerby Outinord-wenning-
bou oan de oarder wie en ik nim oan, dat der ek wol
earder bisluten nommen binne, dy't to meitsjen hiene
mei wenningbou, dy't miskien nou noch net to sjen is.
Hoe fier is it presiis mei de hiele stan fan saken yn it
Bilgaerd? Yn hoefier is de Gemeente noch frij mei hjir
hwat yn to foroarjen? It liket my ta, dat wy it meast
frij binne yn dy beide ienheden, dêr't oarspronklik de
N.V. Immofund de finansiering fan forsoargje soe
It Kolleezje seit fierderop: „In dit verband delen wij U
nog mede, dat in het vigerende uitbreidingsplan-in-
hoofdzaken het woongebouw is geprojecteerd in de vorm
van een toren. Een vierkant gebouw derhalve." (Sa't it
liket, hat it Kolleezje der nea fan heard, dat der ek
roune tuorren binne. B. en W. sizze, dat it fjouwer-
kante gebou djürder wêze soe. Ik soe lykwols graech
noch hearre wolle, hwer't it oan leit, dat men op in
fjouwerkante plattegroun net itselde meitsje kin as op
in rjochthoekige. Hwant ik bin eigentlik dochs wol foar
dat fjouwerkante gebou; yn elk gefal soe it fan ge-
folgen wêze, dat men dat fierderöf sette koe fan de
oare gebouwen, hwertroch de skaedwurking minder is.
En ik tocht, dat men dêrtroch ek noch mear ütsicht
bihalde koe.
Mei hwat it Kolleezje seit fan de skaedwurking:
„Daarbij merken wij nog op, dat de schijven qua scha
duwwerking en uitzichtbelemmering voor de noordelijk
geprojecteerde of gebouwde woningen gunstiger zijn
dan de torenflats met een plattegrond van 25 bij 25 m",
bin ik it dus net iens, omdat men it fjouwerkante ge
bou yn elk gefal 20 m fierder wei pleatse kin. It Kol
leezje seit dan fierder: „Wij zijn van mening, dat de
situering van dat blok van vier bouwlagen bijzonder
gunstig is." Sjoen yn de situaesje fan hjoed-de-dei, ja,
mar hwerom dêr efter stiet: „ook nadat het er voor ge
projecteerde hoge woongebouw tot stand gekomen is",
üntgiet my totael. Dat kin net; it wurdt yn elk gefal
üngunstiger. De tekeningen jowe mar momint-opnamen.
Ik haw op twa data, n.l. 23 oktober en 19 febrewaris,
tusken de langste en koartste dei, dizze situaesje ris
projektearre yn in s.n. „schaduwdiagram", dat foar-
komt yn it boek „Hoog en laag bouwen en wonen". Dan
krijt men der in idé fan, hoe lang bipaelde wenningen
yn it skaed sitte. En dêr giet it om. Ik bin ta de kon-
klüzje kommen, dat foaral it westlike part fan fjouwer
heech yn in zoane sit, dy't twa a trije üren skaed hawwe
kin op in dei, dat der maksimael acht üren sinne moog-
lik is. Dêr komt dan it kumulearjend effekt by, dat dy