lingen van de m.a.v.o.-brugklas, die naar het h.a.v.o. blijken te kunnen gaan, bij voorbaat al op een bepaalde m.a.v.o.-school zouden kunnen worden geplaatst. Het is natuurlijk helemaal niet uitgesloten en dat zal ook de praktijk wel worden dat bepaalde leerlingen van alle m.a.v.o.-scholen halverwege de brugklas naar het h.a.v.o.-onderwijs gaan. Voor de brugklassen van m.a.v.o., h.a.v.o. en atheneum a en b zijn dezelfde vak ken voorgeschreven, maar men moet zich wel realise ren, dat de selectie in de brugklassen een selectie in tweede instantie is. Dat is ook duidelijk in de toelich ting op de wet weergegeven. De eerste keus wordt ge daan op grond van de resultaten op de lagere school, die kenbaar worden uit de schoolvorderingentest en het advies van het hoofd van de school. Blijkt naderhand, dat die keuze toch verkeerd is geweest, dan kan die in de brugklas alsnog worden hersteld. De gang van zaken wordt dus geheel anders dan de huidige, waarbij de leerlingen eigenlijk ongeselecteerd naar de brugschool worden gezonden, waarna op die school wordt uitgemaakt, oi ze geschikt zijn voor u.l.o., h.b.s. of gymnasium. Met de heer Hogendijk ben ik het geheel eens, dat voor Leeuwarden bijzonder belangrijk is, dat er m.e.a.o. komt. In belangrijke mate geldt dat uiteraard ook voor het h.e.a.o. Dit zijn zaken, die wij ook bij de diverse in stanties hebben bepleit. Inderdaad acht ik het van zeer groot belang, dat, als wij het zover zouden kunnen krijgen, als belangrijke administratieve diensten uit het westen zich hier vestigen, er ook een goede vooropleiding is, zodat Friesland zelf de krachten zal kunnen leveren, die men nodig zal hebben. Er is al jaren geleden een aanvraag ingediend door een stichting voor oprichting van een sociale academie in Friesland. Als ik mij goed herinner, was dat een zaak van samenwerking tussen mensen van diverse richtingen en kwamen de bestuursleden uit de diverse centra voor maatschappelijk werk. Dat is een zaak, waarvoor wij wel bijzondere belangstelling hebben, maar waar wij verder geheel buiten staan. Naar ik meen, was de samenwerking, die men op papier gevon den had, toch niet van dien aard, dat het Rijk van harte zou kunnen meewerken om tot de stichting van een dergelijke school te komen. Iets wat ik zeer betreur. Scholen op dit terrein dienen m.i. echter in eerste in stantie uit te gaan van de maatschappelijke organisa ties, die hierbij betrokken zijn, een situatie, die ook elders voorkomt. Mevr. Veder-Smit heeft gevraagd, of er in Leeuwar den nog een lyceum komt. Ik acht dat op den duur niet uitgesloten, maar, als wij op dit moment tot stich ting van een lyceum zouden overgaan, lopen wij m.i. een beetje het gevaar, dat èn het gymnasium èn het lyceum bloedarme scholen worden. Er zijn ook andere redenen, waarom ik dat op het ogenblik niet zo acuut vind, maar daar hoop ik op terug te komen bij de be antwoording van de vragen van de heer Rijpma. Wat de m.m.s. betreft, het volgende: De h.b.s. a en de m.h.b.s./m.m.s. worden omgezet in resp. h.a.v.o. en atheneum a en b, samengevoegd in een scholengemeen schap. Inderdaad is het mogelijk, daarbij een lite raire afdeling te vormen, die ook wel een van de be langrijkste onderdelen van het h.a.v.o. zal zijn, althans wat de meisjes betreft. Dit is echter een zaak, die op dit moment nog niet direct aan de orde komt. We ken nen de mogelijkheden die er zijn, ook nog niet voldoen de en vele voorschriften moeten nog afkomen. Volgend jaar starten wij pas met de eerste klas en geleidelijk aan zal dit onderwijs moeten worden opgebouwd. Dan bestaat er dus slechts een eerste klas h.a.v.o., een eer ste klas atheneum a en b en een eerste klas gymnasium nieuwe stijl. De tweede klas en hogere klassen zijn dan klassen van de scholen oude stijl. De heer Rijpma pleit, naar ik heb begrepen, vrij on omwonden voor opheffing van het Leeuwarder gym nasium. Nu wil ik geen historische redenen aanhalen, waarom het aanbeveling zou verdienen, het gymnasium in Leeuwarden te behouden. Die zijn er uiteraard wel en ik zou mij kunnen indenken, dat die in de c.h. fractie ook wel enige weerklank zouden vinden. Ik geloof, dat er t.a.v. de kwestie van het lyceum en het gymnasium bij de heer Rijpma sprake is van een begripsverwarring, m.n. als hij spreekt over de brugklas. Bij het lyceum kennen we momenteel een eenjarige onderbouw, waar na een splitsing plaats vindt in een gymnasium- en een h.b.s.-afdeling. Nu zegt de heer Rijpma, dat het gym nasium een aparte sociale status heeft. Ik kan mij in denken, dat hij tot die uitspraak komt. Hetzelfde idee; dat thans nog leeft t.a.v. de verhouding tussen gym nasium en h.b.s., bestond vroeger ook wel t.a.v. de ver houding tussen h.b.s. en u.l.o. De heer Rijpma zegt, dat in de commissie, die het rapport van 1963 samen stelde, alleen mensen zaten, die betrokken waren bi. het v.h.m.o. Ik heb zojuist gezegd, waarom dat zo was maar ix geloof, dat dat er op zichzelf niet de oorzaak van is geweest, dat deze commissie tot de conclusie kwam, dat het gymnasium zijn zelfstandigheid moest behouden. Er zaten ook mensen in van de zijde var de h.b.s. en ik dacht, dat de heer Rijpma toch niet hele maal een vreemdeling was in het Jeruzalem van hei onderwijs. Hij weet toch ook wel, dat er een wat ge spannen verhouding bestaat tussen de mensen van de h.b.s. en die van het gymnasium. Heel scherp gezegd, heb ik wel eens het gevoel, dat er sprake is van een minderwaardigheids-, resp. een meerderwaardigheids- complex. Meer is er eigenlijk ook niet aan de orde, want het feit doet zich wel voor, dat leraren van de h.b.s. 111 groten getale kinderen naar het gymnasium sturen Dat de kinderen, die naar het gymnasium gaan, tot een andere sociale groep behoren dan de kinderen, die naai de h.b.s. gaan, wil ik niet ontkennen, maar dat doet zich tot nu toe ook voor bij de h.b.s. en de u.l.o. Het is echter pertinent niet meer zo, dat kinderen uit sociaal la gere milieus op het gymnasium geweerd worden, dat die op het gymnasium met voorkomen en zich daar niet thui; zouden voelen. Maar wel en dat is een zaak, waai weinig aan is te doen bestaat in die bepaalde sociale kiasse, die de heer Rijpma op het oog heeft, een voor- Keur voor een gymnasiale opleiding, maar dat is deze mensen niet kwalijk te nemen. Dat kinderen uit andere milieus in mindere mate naar het gymnasium gaan, is op zichzelf m.i. geen reden, om het gymnasium, po- puiair gezegd, om hals te brengen. M.i. is de school keuze een zaak van het onderwijs, van de mensen, die in de brugklassen les geven en die met de ouders moe ten overleggen. Hoe zal nu de situatie straks zijn bij de brugklasser, in Leeuwarden Laat ik mij dan in eerste instantie even beperken tot de brugklassen voor het h.a.v.o. en hei atneneum a en b (de scholengemeenschap) en de brug klas voor het gymnasium. Er is, als deze leerlingen in één van deze brugklassen worden geplaatst, reeds een keuze gedaan, een keus door de ouders en door de hoof den van de lagere school. Deze laatsten hebben, op grond van de schoolvorderingentest en hun oordeel ovei het kind, h.b.s. of gymnasium aangeraden en de ouders hebben zich al of met met die keus verenigd. De ouders hebben daarbij uiteraard het laatste woord. Nu is he de bedoeling, dat wij in Leeuwarden in de brugklas var het gymnasium na het kerstrapport met latijn begin nen. Dat is een zaak van overleg geweest in onze brug kiascommissie, waarin vertegenwoordigd zijn de men sen van het gymnasium, de h.b.s. en het u.l.o. Men is daarbij tot de conclusie gekomen, dat eventuele veran dering van keus het beste na dat rapport kan worden bekeken. Is de keus verkeerd geweest, dan is het, om met succes het verdere verloop in de brugklas van de andere opleiding te kunnen volgen, het beste, dat hei kind omstreeks januari wordt overgeplaatst. Als na januari nog zou blijken, dat een kind uit de brugklas aan het gymnasium bijv. naar de h.a.v.o.-school moet dan kan dit zonder bezwaar, omdat het dezelfde vakken heeft gehad en nog wat latijn. In het omge keerde geval dit zal echter niet vaak voorkomen is de overgang van h.b.s. naar gymnasium na januar ook altijd mogelijk. Van de zijde van het gymnasium is men zeker bereid en wij zullen daar ook op toe zien de nodige steun te verlenen bij het inhalen van het latijn, teneinde het kind een volledige kans te ge ven. Dat gebeurt op het moment ook en er ontstaat geen bijzondere situatie op dit punt na de invoering van de Mammoetwet. Ik verwacht van de doorstroming via de brugklassen overigens niet zulke geweldige dingen. Wanneer dat inderdaad het geval zou zijn, zal dat be tekenen, dat de schoolkeuze in eerste instantie fout is en dan zouden we eens moeten bezien, of die school vorderingentest en de adviezen van de hoofden van 11 scholen wel juist zijn geweest en wat daaraan is te verbeteren. In de brugklas is dus nog een verandering mogelijk; de keuze daarvoor behoeft inderdaad niet definitief te zijn. Wij moeten het lyceum niet te zeer ophemelen. In feite was het een noodoplossing en men i ijgt de indruk, dat er zo langzamerhand van die nood een deugd wordt gemaakt. Lycea's werden opgericht aar men niet tot een zelfstandig gymnasium kon ko men. En we zien dan ook in andere steden, dat men et bestaande gymnasium wil handhaven. Ik denk bijv. aan Utrecht, waar men op het terrein van de scholen- emeenschap toch wel wat aandurft. Dit betekent na- uurlijk niet, dat wij, als het om onderwijskundige re denen noodzakelijk zou zijn alsnog tot een lyceum te komen, elke mogelijkheid daartoe zouden afsnijden. Die mogelijkheid blijft gewoon open. Wij zouden dan het •lfstandige gymnasium en de scholengemeenschap on- der eenhoofdige leiding plaatsen. Op dit moment echter zie ik daar zeker niet de noodzaak van in en daarin ia ik dus, gezien de situatie elders, beslist niet alleen. Inderdaad moet in de brugklas de heer Rijpma heeft hierop gewezen een mogelijkheid van samen- verhing bestaan. Wij proberen dit in antwoord op een vraag, die mevr. Visser heeft gesteld -, de zaak zoveel mogelijk gelijk te trekken, zowel in de m.a.v.o.-, h.a.v.o.-, athe neum- (a en b) en de gymnasiumbrugklassen, om zo mogelijk tot gebruik van dezelfde schoolboeken te ko men. Dat is niet zonder meer klaar. Er zijn hier en daar inderdaad proeven genomen en daar is men van de zijde van het m.a.v.o. minder enthousiast over. Het iijkt, dat de didactische aanpak, die zulke boeken no- 'ig hebben, te weinig gericht is op het verschil in ni veau van de kinderen. Een van de opdrachten van de .subcommissies voor aparte vakken, die uit de brug- lascornmissie worden gevormd, is, na te gaan, of het mogelijk is tot dezelfde boeken te komen. Ik dacht, dat het mogelijk moet zijn. We hebben dat eerder voor iet vak Frans bekeken en daar ook niet slechte resul taten mee gehad. We moeten daarbij natuurlijk niet vergeten ik dacht, dat dit ook in het voorstel staat dat het niveau in de brugklassen wel verschilt. En lat is ook één van de redenen, waarom het inderdaad Iringend noodzakelijk is, uiterlijk 1 januari de over plaatsingen te bekijken. M.n. zal het tempo op een ma.v.o.-school lager liggen dan op een h.a.v.o.-school en op het gymnasium. Het is bekend, dat in de eerste klas van het gymnasium, m.n. in het vak Frans, een grotere gang zit; mogelijk geeft het latijn de kinderen meer inzicht in het Frans. Tevens moeten we het ver schillend niveau van de kinderen in aanmerking ne men. Ik ben op dit moment dan ook echt niet bereid en ik zie er ook geen reden voor opnieuw te be- kgken, of wij het gymnasium niet zullen kunnen op heffen om er een lyceum van te maken. De voordelen van een lyceum kunnen we er op dit moment met het gymnasium, nu wij de gezamenlijke brugklassen krij gen, ook uit halen. Met nadruk zeg ik er nog bij, dat literaard voor de verdere toekomst deze dingen niet 1 astliggen. Er zullen in het geheel van deze onderwijs- wetgeving op basis van de Mammoetwet wel meer wij zigingen komen. Het is een bijzonder en belangrijk stuk vetgeving. Ik dacht, dat wij degenen, die er aan mee gewerkt hebben, wel een pluim op de hoed mogen ste ken. Het wil mij echter nog niet aan, dat zonder meer duidelijk zal blijken, dat het, zoals men het nu in het vat gegoten heeft, inderdaad in de praktijk ook zal blijken het beste te zijn. Pas na zes jaar, als de eerste afgestudeerden, die de gehele stroom gehad hebben, klaar zijn gekomen en de resultaten van de eindexa mens bekend zijn, hebben we de eerste ervaring. (Stem men: Na zeven jaar.) Ja, natuurlijk. Maar eigenlijk kunnen we pas oordelen na twaalf jaar. De heer Pietersen heeft er op gewezen en ik ben het helemaal met hem eens dat wij hier hebben te doen met het raam voor de onderwijswetgeving. Het raam is bijzonder belangrijk, maar uiteraard is nog be langrijker, hoe het onderwijs wordt aangepakt. Op dit punt wordt ook van de zijde van de leraren bijzonder veel gedaan. Dat is ook een van de redenen, waarom wij vrij geleidelijk met deze dingen moeten beginnen. Ook hier is voorzichtigheid de moeder van de porselein kast. Als wij met vrij grote experimenten beginnen en die zouden mislukken, zijn wij verder van huis dan wanneer wij straks, gezamenlijk ervaring opdoende, de zaak bijtrekken in de richting die we het liefst willen uitgaan. De heer Pietersen heeft gevraagd, welke commissies er zijn gekomen. Hij heeft gewezen op de reeds bestaan de commissie, die zich bezig houdt met de regeling van het toelatingsexamen, waaruit de schoolvorderin gentest is voortgekomen. Daarmee wordt de nodige er varing opgedaan. Wij hebben ook een zeer gelukkige samenwerking met het bijzonder onderwijs; dit onder wijs doet ook in het werk van deze commissie mee. Er is verder gevormd een brugklascommissie, die zich met alles, wat de brugklassen betreft: de leraren, de vak ken en de boeken, bezig houdt. In deze brugklascom missie zijn alle scholen voor het voortgezet algemeen onderwijs, van het m.a.v.o. tot en met het gymnasium, vertegenwoordigd en ook hier zou een verbinding kun nen worden gelegd met een overeenkomstige commis sie bij het bijzonder onderwijs door middel van een waarnemer van dat onderwijs. Een gezamenlijke com missie werd niet goed mogelijk geacht. Wij komen dan tot een te groot aantal leden; met zo'n commissie is het moeilijk werken. De brugklascommissie gaat zich verdelen in diverse subcommissies, die zich alle bezig zullen houden met de opstelling van het programma voor de onderschei dene vakken, die in de brugklassen zullen moeten wor den gegeven. De volgende commissie is de commissie m.a.v.o., die zich moet beraden over de inrichting van dit onder wijs in Leeuwarden, een commissie, die dus bestaat uit de vertegenwoordigers van de vier u.lo.-scholen. Verder is er een commissie samengesteld uit de te genwoordige h.b.s.-a en m.m.s. en h.b.s. voor meisjes, ter voorbereiding van de scholengemeenschap atheneum a en b en h.a.v.o. De heer Pietersen heeft er, m.i. terecht, op gewezen, dat op het terrein van het l.a.v.o. wel de nodige ver bindingen moeten worden gelegd. Dat is inderdaad ook de bedoeling. Een commissie hiervoor samen te stellen is uiteraard niet zo gemakkelijk, omdat wij hier ver bindingen zoeken met niet-gemeentelijke scholen, ook technische scholen. In Leeuwarden zijn vele bijzondere scholen, hetzij neutraal-bijzondere, hetzij confessioneel- bijzondere. Wij zullen er evenwel aan medewerken, dat de nodige contacten worden gelegd van de zijde van onze tegenwoordige v.g.l.o.-school (die dan in een l.e.a.o.-school en een l.a.v.o.-school wordt omgezet) met de leiding van de technische scholen en de huishoud scholen. De heer Wiersma heeft een aantal opmerkingen ge maakt over de m.e.a.o.-school. Hij heeft gevraagd, of de aanvraag voor de m.e.a.o.-experimenteerschool, die is afgewezen, de Raad is gepasseerd. Deze aanvraag moest wel worden afgewezen, want deze betrof het jaar 1967; men kon ze uiteraard niet laten liggen, omdat na 1968 immers het experiment voorbij is en voor de definitieve vorm heeft plaats gemaakt. Die aanvraag is de Raad niet gepasseerd. B. en W. hebben die op eigen verantwoordelijkheid het was, voordat ik met deze portefeuille belast werd bij het Ministerie aan hangig gemaakt. Ik dacht, dat dit niet zo ernstig was, want, als de Minister had gezegd: Ik ga ermee ak koord, dan hadden wij uiteraard bij de Raad moeten komen met een voorstel tot stichting van zo'n m.e.a.o. - school en dan had de Raad alsnog alle gelegenheid ge had om dat voorstel wel of niet aan te nemen. Maar ik neem niet aan, dat de Raad dan gezegd zou hebben: We doen het niet. Ik dacht, dat wij, nu er een aanvraag ligt voor deze experimenteerschool, thans een verzoek voor een definitieve m.e.a.o.-school, inderdaad een zeer belangrijke school, bij het Ministerie indienen. De in specteur van het voortgezet onderwijs deelde ons in een bespreking mede een brief te hebben ontvangen, houdende een aanvraag van de gezamenlijke verenigin gen voor prot. chr. onderwijs in Leeuwarden voor de stichting van zo'n school. De heer Wiersma vroeg ons, als ik hem goed heb begrepen, niet bij het Ministerie voor een openbare m.e.a.o.-school te zullen pleiten met het argument: de gehele Raad is voor een dergelijke school ook de prot. chr. fracties dus, Minister, er is een grotere voorkeur voor een openbare dan voor een bijzondere school. Dat is natuurlijk een vrij dwaze situatie. Ik kan mij niet indenken, dat een verantwoor-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 6