12
delijk wethouder dit zo zou willen stellen. Een derge
lijke argumentering zou bovendien in Den Haag geen
enkele waaide hebben. De Raad heeft zich immers op
dit moment slechts af te vragen: Moet in de sector
openbaar onderwijs al dan niet een m.e.a.o.-school ko
men? De kwestie van een bijzondere m.e.a.o.-school
speelt daarbij geen rol: dat is een zaak van het school
bestuur en men zal te bestemder plaatse moeten be
oordelen, of één of twee scholen zullen kunnen worden
opgericht. Bij de oude wetgeving zou de Raad voor
de stichting van een bijzondere u.l.o.-school of een
school voor het nijverheidsonderwijs öf op grond van
art. 72 moeten besluiten tot medewerking óf voor een
nodigverklaring moeten zorgen, maar dat is straks niet
meer het geval. Een en ander loopt dan via het scho
lenplan.
De Raad kan er intussen van verzekerd zijn, dat ik
als gemeentelijk schoolbestuurder zo hard zal lopen als
ik kan, om te bevorderen, dat er een openbare m.e.a.o.-
school tot stand komt, maar uiteraard op grond van
faire argumenten, en ik mag aannemen, dat men van
de zijde van de verenigingen op dezelfde manier han
delt. Dan moeten we maar zien, wie het verste komt.
De Raad heeft stellig uit de stukken begrepen, dat wij
indertijd op verzoek van de inspectie de vraag aan
de betrokken schoolbesturen hebben voorgelegd, of het
niet mogelijk zou zijn, dat wij, als er in Leeuwarden
maar één m.e.a.o.-school mag worden gesticht, tot een
soort compromisschool kunnen komen. Deze situatie is
voor Leeuwarden niet helemaal vreemd (wij hebben op
een dergelijke basis ook een hogere landbouwschool).
Zonder motivering hebben de schoolbesturen dat in
dertijd afgewezen en dat spijt mij, maar wij leggen ons
daar uiteraard bij neer.
Mevr. Visser heeft haar voorkeur voor een lyceum
naar voren gebracht, omdat dit een mogelijkheid van
uitgestelde schoolkeuze biedt. Ik dacht, dat ik reeds
duidelijk gezegd had, dat de moeilijkheid van overgang
van de ene school naar de andere in de oude situatie
veel groter was dan in de nieuwe. In de brugklassen
kan aanstonds heel goed bevorderd worden, dat de kin
deren inderdaad op die school komen, waar zij moeten
zijn. Vroeger had een lyceum nog vaak een onderbouw
van twee leerjaren, maar dat heeft men overal weer
teruggebracht tot één leerjaar. De brugklas kan deze
functie overnemen. Er zijn m.i. niet voldoende argu
menten om in Leeuwarden het oude gymnasium, dat
toch ook van historische betekenis is, om hals te bren
gen. Ik dacht, dat ik de opmerking van mevr. Visser
over de m.m.s. en de m.h.b.s. in mijn reactie op de
zelfde opmerking van mevr. Veder reeds had beant
woord.
Wat de academie voor maatschappelijk en cultureel
werk betreft, het spijt mij bijzonder, dat die zaak niet
van de grond komt. Ik zou dat inderdaad van bijzonder
belang vinden. Het is evenwel een zaak, waar wij op
dit moment buiten staan. Zou de Raad het wensen,
dan ben ik graag bereid, eens weer contact op te ne
men met hen, die indertijd het verzoek tot stichting
van zo'n academie bij het Ministerie hebben ingediend.
Aan omzetting van de handelsavondschool in een
avond-m.e.a.o.-school hebben wij uitvoerig aandacht be
steed. Op een landelijke vergadering van de handels
avondscholen is dit punt aan de orde geweest. In deze
kringen kan men terzake echter moeilijk tot een een
stemmig oordeel komen. Een deel van de deskundigen
zegt: Maak er avond-m.e.a.o.-scholen van, maar een
ander deel is daartegen en wil er scholen van maken,
die voor een gericht diploma opleiden, bijv. voor het
diploma M.B.A., het Staatspraktijkdiploma, enz. Het
gevolg is geweest, dat de inspecteur.generaal van dit
onderwijs heeft besloten een commissie in te stellen,
die zal nagaan, welke vorm de handelsavondschool in
de toekomst moet krijgen. En mede op zijn dringend
advies hebben wij besloten de handelsavondschool voor
lopig te laten voortbestaan en te wachten op de resul
taten van de studie van de commissie.
De heer Kingma had de scholengemeenschap graag
op een bredere basis gezien en dan denkt hij m.n. aan
een samenwerking met het technisch onderwijs. Waar
schijnlijk bedoelt hij het nóg wel iets breder en wenst
hij samenwerking met al het lager nijverheidsonderwijs.
Dat is echter niet goed mogelijk, want waar wij van
avond over beslissen, is het openbaar onderwijs. Al het
nijverheidsonderwijs in Leeuwarden is bijzonder onder
wijs. Van de kant van de Gemeente kan hier dus moeilijk
iets aan worden gedaan. Natuurlijk bestaat wel de mo
gelijkheid, dat wij aan de verbindingen ik heb dat
reeds gezegd in antwoord op de vragen van de heer
Pietersen tussen het algemene l.a.v.o. enerzijds en
het m.e.a.o. en de eerste klassen van het huishoudon-
derwijs en het technisch onderwijs anderzijds voldoende
aandacht besteden, opdat in ieder geval het resultaat
zal zijn, dat de kinderen de juiste schoolkeuze doen.
De heer Pietersen zei, dat de gehele schoolkeuze-af
faire op de lagere school slechts betreft het m.a.v.o.,
het v.h.m.o. en het gymnasium. Ik geloof niet, dat dat
juist is. Het is de bedoeling dat alle kinderen van de
zesde klas aan de schooltest deelnemen, maar die
schooltest - en daarom kan ik mij indenken, dat men tot
deze conclusie komt - is eigenlijk de vervanging van
de toelatingsexamens voor de middelbare scholen en
net gymnasium, waar dan ook het u.l.o. bij betrok
ken wordt. Op grond van de schooltest zal echter ook
het hoofd der school mee kunnen beoordelen, of een
bepaald kind bij voorkeur naar bijv. het l.e.a.o. of het
lager technisch onderwijs moet. Het is heel goed mo
gelijk, dat die test nog verfijnd moet worden. Wij heb
ben dit jaar een proef gedaan met de schooltest; het
komende jaar zal deze haar definitieve vorm krijgen.
Ik kan mij indenken, dat daar de nodige ervaring bij
wordt opgedaan. Wij zijn er dus op dit punt nog niet;
we zullen nog een aantal zaken moeten inbouwen om
ook de keuze voor het nijverheidsonderwijs verantwoord
te kunnen doen zijn.
De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de
koffiepauze.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Pietersen: Ik wilde beginnen met een woord
van lof voor de keurige uiteenzetting van de Wethou
der over deze moeilijke materie; hij heeft werkelijk
onze fractie bewondering afgedwongen.
Ik was ook dankbaar, toen ik van hem hoorde, dat
de mogelijkheden voor een leerling uit de a.v.o.- en
atheneum-sector om alsnog over te gaan naar het gym
nasium, blijven bestaan. Ik was bang, dat men zich
zou kunnen beroepen op formele overwegingen, waar
door een aanvankelijk verkeerde keuze niet meer zou
zijn te redresseren. Wij blijven het op prijs stellen, dat.
in het tweede leerjaar alsnog- een overgang naar het:
gymnasium mogelijk zal zijn. Ik was verheugd, uit de
raadsbrief te vernemen, dat er nu commissies zijn in
gesteld, maar slechts één daarvan krijgt wat meer aan
dacht. Nu ben ik in het geheel geen voorstander var.
veel commissies, maar daar het hier om de inwerking
treding van een zeer belangrijke wet gaat, zou ik het.
aantal commissies toch graag met zeker nog één uit
gebreid willen zien. De Wethouder heeft wel vagelijk
gezegd, dat er overleg zou moeten komen t.a.v. ver
fijning van de schoolvorderingentest, maar ik zou graag
van hem een duidelijke toezegging krijgen in deze
geest, dat hij zijn best wil doen om te trachten ool<
voor een brugjaar van het l.t.o., het huishoudonderwijs
en het l.a.v.o.-brugjaar van het l.e.a.o. een commissie
te vormen. T.a.v. de moeilijkheden die zich bij de school
vorderingentest in de zesde klassen voordoen, heb ik
toch wel begrepen, dat de Wethouder hierover met mij
van mening verschilt, want ik blijf er bij, dat bij die
schoolvorderingentest tot nog toe eigenlijk alleen maai
de theoretische en de verbale intelligentie van de leer
lingen worden onderzocht. Op die grond vindt een selee
tie plaats voor h.a.v.o. tot en met m.a.v.o. en dan blijft
er een ongedifferentieerde groep over, die zonder meei
verwezen wordt naar wat er dan nog aan onderwijs
voorhanden is, terwijl, dunkt mij, ook in de groep leer
lingen, die naar het h.a.v.o. en het m.a.v.o. gaat, poten
tiële leerlingen voor een l.t.s. zijn. Als men dus deze
leerlingen onderzoekt op hun praktische intelligentie,
dan blijkt, dat zich speciaal in de groep die naar de
3-jarige m.a.v.o. zal gaan, leerlingen bevinden die vee'
meer op een l.t.s. kunnen bereiken. Ik heb niet van
de Wethouder gehoord -en dat is ook niet gevraagd
of de commissie, die het brugjaar van v.w.o., h.a.v.o.
en m.a.v.o. voorbereidt, zich ook bezig zal houden met
het probleem van de studie-uren. Het is niet gevraagd,
13
maar ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen
maken om hier nog eens nadrukkelijk op te wijzen.
De Mammoetwet beoogt n.l. ook een stuk democratise
ring van het onderwijs. En het is de Wethouder, zo
goed als ons allen, bekend, dat een groot deel van de
leerlingen uit sociaal-economische achtergronden gede
termineerd is voor een bepaalde vorm van onderwijs,
maar misschien, dat bij deze leerlingen uit een milieu,
waar een studie-attude ontbreekt (het is bekend, hoe
belangrijk enige traditie en ervaring t.a.v. studie zijn),
zich straks door begeleiding in de studie-uren moge
lijkheden ontwikkelen, die zij letterlijk van huis-uit niet
kunnen meekrijgen. De praktijk op een aantal experi-
menteerscholen in den lande is zeer verschillend. Er
zijn scholen, waar men deze studie-uren snel gedegra
deerd heeft tot uurtjes, waarin de leerlingen alvast hun
huiswerk kunnen maken. Dat is per se de bedoeling
niet. Er moet getracht worden deze leerlingen een goe
de studiehouding bij te brengen en er moeten ook stu-
diewenken gegeven worden. Ik zou het tot de taak van
het College rekenen, er op toe te zien, dat hier een
deugdelijk plan voorgelegd wordt, opdat deze studie
uren zullen gaan functioneren.
Nog een laatste opmerking: Wij kunnen ons geheel
aansluiten bij het zakelijk betoog van de Wethouder
over het probleem van de m.e.a.o.-school. Ook wij kun
nen de door de heer Wiersma gewenste constructie be
slist niet volgen.
De heer Hogendijk. De Wethouder denkt niet vol
doende leerlingen te hebben voor een 3-jarige afdeling
aan elke m.a.v.o.-school; dat zou hem o.a. uit de proef
scholen blijken. Nu zijn proefscholen gevaarlijke din
gen. Als er proeven worden gedaan om de prestaties
in de fabrieken op te voeren, dan was er bij de eerste
experimenten steeds een toename van de prestatie, ook
al trokken de heren alleen maar een witte jas aan. Zo
dra iets een proef is, wordt er anders gewerkt. Ik
vraag mij af, wat er hier gebeurt met de zittenblijvers
in de eerste klassen van de u.l.o.'s. Van de ruim 360
leerlingen op de gemeentelijke u.l.o.-scholen zijn dat er
ruim 150. 60% van het totale aantal verdwijnt van de
school; 240 van de kinderen, die in de eerste klas za
ten, haalt dus het einddiploma niet. Er zouden dien
tengevolge maar 60 geschikt zijn voor de 3-jarige af
deling. Dat nu lijkt mij geheel onjuist. Natuurlijk ben
ik het er met de Wethouder over eens, dat de 3-jarige
afdeling uitzonderingsgeval moet zijn voor de leerlin
gen die de 4-jarige stroom wel zouden kunnen doen,
maar niet voor de leerlingen met capaciteiten, die net
niet voldoende zijn voor de 4-jarige-, maar wel voor de
3-jarige stroom. Er moet wel een groot aantal leerlin
gen tussen wal en schip geraken, als er geen 3-jarige
stroom op deze u.l.o.-scholen gevolgd kan worden. Deze
is waarlijk niet voor niets ingevoerd. Het zou zelfs
tegen de geest van de Mammoetwet zijn, als we niet
aan deze differentiatie zouden meedoen. Deze wet is
juist ook gebaseerd op de differentiatie. Ook de keuze
mogelijkheid voor de leerlingen t.a.v. het vakkenpakket
voor het eindexamen ze behoeven er slechts zes te
nemen valt onder de differentiatie. En ik ben het
volkomen met de heer Pietersen eens, dat het Gemeen
tebestuur niet bepaalde dingen moet stimuleren, die in
onderwijskringen niet als juist gezien worden. De taak
van het Gemeentebestuur omvat nog meer dan formeel
een aantal scholen te stichten. Ik zou dus graag willen,
dat de Wethouder niet vasthoudt aan het stichten van
één m.a.v.o.-school met 3-jarige afdeling, maar dat hij
ervan uitgaat, dat het beslist noodzakelijk is een po
ging te wagen om aan elke m.a.v.o.-school een 3-jarige
afdeling te stichten. Ik vraag U dit heel duidelijk en
ik wil heel graag een duidelijk antwoord.
Het enige argument, dat de Wethouder gebruikt voor
zijn bewering, dat bij het scholencomplex helaas is
het niet een scholengemeenschap van het gymna
sium enz. geen m.a.v.o.-school behoort, is de kwestie
van de concurrentie, want dan zou de desbetreffende
andere m.a.v.o.-scholen een betere naam kunnen krij-
m.a.v.o.-school, die hieraan verbonden werd, t.o.v. de
gen, omdat men daarmee „verder" kan. Daarom heb
ik U ook gevraagd alleen maar een brugklas te vor
men als dependance van een m.a.v.o.-school, bijv. aan
de m.a.v.o.-school in 't Nijlan. Ik kan mij niet voorstel
len, dat die ene brugklas niet als dependance ergens
ondergebracht kan worden. Ik wil ook graag een dui
delijk antwoord hebben op mijn vraag, welke de be
weegredenen van B. en W. zijn om dit toch niet te
willen.
Als de heer Rijpma inderdaad gelijk zou hebben, dat
de drempel van het gymnasium niet te overschrijden
was voor leerlingen uit de lagere sociale klassen, zou
er uit onze fractie erg geprotesteerd worden. Maar wij
weten te goed, dat de gymnasiumstudie zeer afhanke
lijk is van een uitermate grote taalgevoeligheid en
helaas moet ik zeggen, dat juist in de laagste sociale
groepen de taalontwikkeling heel sterk is achtergeble
ven. Dat is jammer, maai' dat is nu eenmaal een feit.
Reeds op de lagere scholen en misschien zelfs al op de
kleuterscholen zou daar iets aan moeten worden ge
daan en dan zou het wellicht mogelijk zijn, dat ook
vele van deze kinderen de sprong naar het gymnasium
gemakkelijker zouden maken.
Overigens zijn we in Friesland met het kiezen van
het v.h.m.o. over het algemeen een beetje achter. Vele
van onze leerlingen gaan inderdaad gemakkelijker naar
de u.l.o.-school en straks wellicht naar de m.a.v.o.-
school. Misschien kan daar juist nu eens wat aan ge
daan worden door een betere selectie en wat stuwing
van de kant van het Gemeentebestuur.
De heer Rijpma: De Wethouder heeft gezegd, dat ik
met mijn betoog over het gymnasium en atheneum wat
vlot in de materie ben gedoken. Ik wil dat nu even
wat geleidelijker doen. Ik was er nog niet aan toe ge
komen om waardering uit te spreken voor de Wet
houder voor de voorbereiding van dit stuk en voor de
wijze, waarop hij zich blijkens de beantwoording in
deze materie heeft ingewerkt. Dat vind ik een presta
tie op zichzelf, gezien het complexe vraagstuk, waar
mee we bij deze scholenkwestie te maken hebben. Niet
temin ben ik het met zijn standpunt t.o.v. atheneum en
gymnasium in een scholengemeenschap niet eens. Ik
dacht, dat hij zich te veel verkijkt op de mogelijkheden,
die op de lagere school bestaan om een kind te deter
mineren voor het onderwijs, dat het daarna dient te
volgen. Het is m.i. al een hele toer op de lagere school
vast te stellen, of een kind bij het beroepsonderwijs,
het m.a.v.o. of het v.w.o. op zijn plaats is. Ik meen,
dat het (maar dat geldt ook voor andere schooltypen)
voor de middelbare scholen zaak was de differentiatie
aan te brengen naar de mogelijkheden, die binnen het
voorbereidend wetenschappelijk onderwijs aanwezig zijn.
Dan kom ik heel dicht bij het standpunt van de heer
Pietersen: het gaat niet alleen om het vaststellen van
de begaafdheid, maar in vrijwel gelijke mate om de
mogelijkheden van het kind om zich een bepaalde stu
diehouding eigen te maken. Daarvoor vind ik een ter
mijn van drie maanden veel te kort. Volgens mij is
op zijn minst een volledig jaar nodig. De Wethouder
had het over lycea in plaatsen waar er niet voldoende
leerlingen voor categorale scholen aanwezig zijn, maar
ook in de grotere steden heeft men na de oorlog lycea ge
sticht en daar bestonden dus al gymnasia. Die kunnen,
wat mij betreft, blijven, maar die hebben een andere
achtergrond. In een grote plaats is een voldoende leer-
lingenpotentieel aanwezig voor een zelfstandig gym
nasium. Deze leerlingen komen uit die kringen, die ge
zien het levensmilieu: gezinnen waarin al op de een of
andere wijze is gestudeerd, tot op zekere hoogte in
staat zijn tot een zelfstandige keuze. Maar in Leeu
warden is die bevolkingsgroep niet groot genoeg en de
keuze voor het middelbaar onderwijs is nu in Friesland
nog lang niet zo gevarieerd als in de grote steden. Bij
de stukken was een staatje van de gemiddelde deel
name aan het middelbaar onderwijs; in Leeuwarden is
dat 10% en in de grote steden 2025%. Daarom ben
ik van oordeel, dat in een plaats als Leeuwarden het
gymnasium ook moet worden ondergebracht in de scho
lengemeenschap. Dan wil ik het woord „lyceum" wel
laten vallen. (De heer Ten Brug (weth.): Dan is het
een lyceum.) Dan is het mogelijk gedurende een vol
jaar onder éénhoofdige leiding kinderen en ouders te
helpen in een verantwoorde keus van het schooltype.
De cijfers wijzen duidelijk uit, dat in Leeuwarden
slechts rond 1% van de gymnasiumleerlingen uit de
lagere milieus komt en dat is verre beneden de mo
gelijkheden. Maar deze milieus moeten geholpen wor
den en dat kan naar mijn gevoel het beste door het