14 stichten van een lyceum, waarvan het brugjaar gemeen schappelijk is. En als het aan al de lycea in Nederland mogelijk is om een goed eindexamen gymnasium te doen na een voorbereidingstijd van vijf jaar, dan zie ik niet in, waarom het in Leeuwarden niet zou kunnen. Ik zie ook niet in, waarom in het brugjaar na de maand december al een keus moet worden gemaakt. Ik zou graag de volgende, door mij ondertekende, mo tie (deze is niet tegen de Wethouder gericht; het gaat er slechts om te weten, hoe de Raad in Leeuwarden hier tegenover staat) in stemming gebracht willen heb ben: „De Raad der gemeente Leeuwarden; in verga dering bijeen op 30 oktober 1967; spreekt uit, dat een nader onderzoek moet worden ingesteld naar de wen selijkheid om de gemeentelijke inrichtingen voor v.w.o. samen te brengen in een scholengemeenschap." De Voorzitter: Deze motie kan mede onderwerp van de beraadslagingen uitmaken. Mevr. Visser-van den I3.os: Als ik al niet doordron gen was van de grote moeilijkheden, die gepaard zul len gaan met de invoering van de nieuwe wet op het voortgezet onderwijs, zou wat ik hier vanavond ver nomen heb, mij dat zeker wel geleerd hebben. Ik wil er dan ook heel weinig aan toevoegen en dat weinige is eigenlijk een steun voor de heer Rijpma. Ik per-, soonlijk vind ook, dat de keuze van drie maanden voor ouders en kind te kort is om te kunnen beslissen, of het kind het gymnasium of het atheneum zal volgen. Vroeger hadden wij hier de brugschool en die is in Leeuwarden toch wel verdedigd. Alle lagere scholen waren er heel erg tegen als de ouders vonden, dat hun kind wel na de zesde klas naar de middelbare school kon. Nu verdwijnt de brugschool en er moet na een driemaands verblijf van de leerling in het brugjaar van het voortgezet onderwijs, volgend op de schooltest, een keuze gedaan worden. Ik vraag mij wel af, waar de vaklui vandaan zullen komen om al de schooltesten werkelijk goed te doen, maar dat laat ik in het mid den. Het gaat hierom: Het kind, dat op de lagere school niet heeft leren studeren, moet plotseling vele vakken leren van verschillende leerkrachten en moet na drie maanden al laten zien, waarvoor het geschikt is. Ik wil het gymnasium niet om hals brengen, maar ik zou willen, dat de mogelijkheid van een brugjaar bleef, een brugjaar, dat los staat van een vaste keuze voor gym nasium of atheneum. Als men een kind het brugjaar, verbonden aan het gymnasium, laat volgen, heeft men eigenlijk al iets vastgelegd. En juist omdat het gym nasium hier niet zo geweldig groot is, zal men toch niet zo gauw een kind naar een ander schooltype ver wijzen. Als men maar enigszins meent, dat het op het gymnasium gehandhaafd kan worden, zal men het m.i. naar de tweede klas laten gaan. Ik zou het toejuichen, als de ouders een jaar de tijd kregen, voordat ze een beslissing moeten nemen. De heer Kingtna: Ik vind het voorstel van de heer Rijpma zeer belangrijk, omdat het heel moeilijk is di rect te bepalen welke school: de h.b.s.-a, de h.b.s.-b of het gymnasium, een kind moet bezoeken. En daarom heb ik het altijd als een gemis gevoeld, dat in Leeuwarden geen lyceum is, want dan wordt de keuze dus even uitgesteld. Ik vind drie maanden voor het be palen van een studiekeuze wel erg weinig en ik geloof mèt de heer Rijpma, dat het minstens een jaar moet zijn. En dan liefst niet een brugklas die aan een school gekoppeld is, maar een onafhankelijke. Dat kan dus alleen maar in een scholengemeenschap waartoe ook het gymnasium behoort. Er gaan nu heel veel kinderen naar de h.b.s., die eigenlijk wel gymnasium hadden kun nen doen, als men later had kunnen beslissen, en mis schien stranden er heel veel kinderen op het gymna sium, die beter op de h.b.s. op hun plaats waren. Om dit te voorkomen, geloof ik, dat het een heel goede suggestie is, de testperiode te verlengen tot een jaar. De heer Engels: Ik had mevr. Visser, voordat zij sprak over oprichting van een sociale academie, moe ten inlichten over het feit, dat hiermee al een particu liere stichting bezig was. Rekent men een sociale aca demie in het noorden niet onder het sociaal-pedago gisch onderwijs? Ik wilde graag nog de volgende opmerkingen maken: 1. Ik dacht, dat het van groot belang is, dat er ook in dit gewest een sociale academie komt. Als de Raac. nu de aanvrage al bijv. 6 a 7 jaren geleden heeft goed gekeurd, maar als de aanvrage verder geen enkel ge volg heeft gehad, mag, wat mij betreft, de Wethoude van Onderwijs heel graag het initiatief nemen tot een gesprek met betrokkenen om te proberen er wat mee voortgang in te krijgen. Ik dacht, dat ook de GemeenL er zelf bij betrokken was door middel van haar Social Dienst, die uit een sociale academie krachten zal kun nen recruteren. 2. Tijdens dit debat heb ik mij meer nog dan bij he lezen van sommige stukken gerealiseerd, dat wij, wa de uitvoering van de Mammoetwet betreft, t.a.v. het bijzonder onderwijs toch ook een stuk verantwoor delijkheid dragen. Daarom wil ik mij aansluiten bij die genen, die zeggen, dat het van belang is, dat de Wet nouder eventuele impulsen van die kant zal trachten op te vangen om tot bepaalde scholengemeenschappen er -combinaties te komen. M.n. zou de doorstroming ooi., in de sector, die tegenwoordig lager technisch onderwij heet, in de nieuwe constructie bevorderd dienen te wor den. Van mijn fractiegenote mevr. Visser zal men heb ben begrepen, dat zij zich zonder meer heeft geplaats achter hetgeen de heer Rijpma t.a.v. de wenselijkheid van een lyceum heeft opgemerkt, maar ze heeft het haa c persoonlijke mening genoemd en dat betekent, dat er enige twijfels zijn bij andere fractieleden. Ik ben éér. van de weifelaars. Ik vraag mij af, of dat gehele voor onderzoek, zoals wij dat nu gaan construeren: school tests e.d., juist zal blijken te zijn. Er is al gezegd: Het is niet een kwestie enkel van begaafdheden, het is ooi een kwestie van studiehouding. Het is zelfs een kwes tie van karakter. Niet alleen is het de vraag, of de schooltests in de huidige vorm juist zijn, maar tevens is het de vraag, of hier wel het nodige equipment aan wezig is. Mocht dat laatste wel het geval zijn, is dan de psychologie in staat dit soort onderzoekingen t.a.v. leerlingen op een leeftijd, waarin de mens voortdurenc bij wijze van spreken: van maand tot maand ka. veranderen, in de Sturm und Drangperiode", die in di tijd aanzet, juist te doen? Ik hoop dan ook nog op wijze hoofden van scholen en op niet-onwijze ouders Ik zie dit alles ook in het kader van de sociale gelaagd heid, die toch een rol speelt bij de onderwijskeus. Meu beweert nu, dat zo weinig kinderen het gymnasiun kiezen omdat men in een bepaalde sociale laag in taal ontwikkeling is achtergebleven. Daar ben ik he. niet mee eens, want juist in de lagere socialt mileus treft men vaak een taalrijkdom aan, waa andere milieus, die alleen maar in gemeenplaat sen plegen te spreken, jaloers op kunnen zijn. Ik ben echter ook van mening, dat het gehele, cultuurpatroon van het gezin een rem kan zijn. Maa een kind, dat de nodige capaciteiten heeft en dat op een school komt, waar het zich happy voelt, redt het wel. Heeft het wel de capaciteiten maar voelt het zich in het schoolmilieu niet happy, dan gaat het niet. Ik zou mij daarom kunnen voorstellen, dat het zich door na een heel jaar over te gaan op de gymnasiale studie met het latijn, happy voelt. En daarom weifel ik ook en zou ik toch graag van de Wethouder, die mij overigens geïmponeerd heeft door een betoog, met veel kennis van zaken gevoerd, nog wel eens willen horen, of óók hij niet van mening is, dat het (als men alle factoren dis hierin meespelen, bij de overweging betrekt) vei standiger zou zijn vandaag als Raad te besluiten er naar te streven, dat er één jaar lang voor alle school typen van het v.w.o. een gecombineerd brugjaar komt, zodat onze jongeren optimale kansen worden gegeven. Mevr. Veder-Smit: Het was niet mijn plan gewees in tweede instantie nog iets te zeggen, maar nu de heer Rijpma een motie heeft ingediend, voel ik mc daar toch wel toe genoodzaakt. Ik was blij met het antwoord van de Wethouder i.z. de kwestie van het lyceum, omdat hij in dezen een mogelijkheid voor de toekomst heeft opengelaten. Hij heeft gezegd, dat hij het zeker niet uitgesloten acht, dat het lyceum er komt. Het voor en tegen afwegende, kan men, als de Wet houder, zeggen, dat het gymnasium en het lyceum in de nieuwe constellatie wat dichter naar elkaar toe komen en dat er dus wat minder behoefte aan hei 15 lyceum zal kunnen blijken te zijn. Aan de andere kant, dacht ik, laat het potentieel van het tegenwoordige niet-confessionele middelbaar onderwijs: drie h.b.s.-en (de rijke h.b.s. meegeteld), een lyceum toe en dan niet ten koste van het gymnasium. Maar ik vind het toch wel een onzekere speculatie en ik zou er dus niet op af willen gaan. Zou de oprichting van een lyceum ten koste van het gymnasium gaan, dan zou ik niet be reid zijn aan die oprichting mee te werken. Ik zou wel willen vragen voor de toekomst een open oog te hou den voor de mogelijkheid van een lyceum. Ik heb daar om op dit moment geen behoefte aan de motie van de heer Rijpma. Ik mag dit mede namens mijn fractie genoten zeggen. De heer Vellenga: De onderwijsspecialisten van onze fractie zijn al in het vuur geweest en waren dus niet neer in staat te reageren op de motie, die de heer i-Lijpma in tweede instantie heeft ingediend. Daarom is het misschien wel van betekenis, dat ik nu namens onze fractie even reageer. Ik kan mij in grote lijnen •/el verenigen met het betoog van mevr. Veder-Smit, dat, wat de belangrijkste nuanceringen betreft, ook wel aansloot bij wat de heer Engels, zij het dan hier on daar vanuit zijn bescheidenheid met vraagtekens ersierd, naar voren had gebracht. M.i. moeten we stellig oog hebben voor een heel stuk maatschappe lijke ontwikkeling, wat het voortgezet onderwijs be leeft; de naam „hogere" burgerschool kunnen we hier- in ook betrekken. Men kan zelfs wijzen op de geringe percentages studenten uit bepaalde milieus op de uni- wrsiteiten. Het is een enorm complex vraagstuk, dat snel gaat veranderen in de maatschappij van morgen. Daar wil dus o.m. de Mammoetwet met alle maatrege len, die daarmee annex zijn, op inspelen. Ik dacht, dat ve de nieuwe constellatie de tijd moeten geven. Verder hebben mij een aantal onderwijstechnische ipmerkingen van de Wethouder van Onderwijs in diens voortreffelijk antwoordbetoog in eerste instantie sterk aangesproken. Hij heeft inderdaad de mogelijkheid opengelaten, dat deze zaak na verloop van tijd op nieuw, maar dan in haar totaliteit, kan worden be keken. We hebben wel zoveel vertrouwen in deze Wethou der en zijn medewerkers in het College, dat we dat lustig willen afwachten. En grotendeels op grond van de argumentatie van ïevr. Veder is mijn fractie dus ook tegen het voorstel van de heer Rijpma, dat hij mogelijk alleen namens zijn fractie, mogelijk ook namens de a.r. fractie, heeft ingediend, maar dat is wat in de mist gebleven. De Voorzitter: Alvorens de Wethouder het woord te even, zou ik een beroep op de Raad willen doen, om vanavond in ieder geval dit onderwijspunt af te han delen en daarna de vergadering tot morgenavond half- acht te schorsen. Kan de Raad hiermee instemmen? De Raad gaat hiermee akkoord. De heer Ten Brug (weth.)Ik kan op de vragen van de heer Pietersen i.z. een l.a.v.o.-brugjaar concreet ant woorden, dat wij contact ter zake zullen leggen met de nijverheidsscholen. Wat de schoolvorderingentest be treft, heb ik al in eerste instantie gezegd, dat de com missie, die zich daarmee bezig houdt, inderdaad moet bekijken, of deze test mogelijk moet worden verdiept, in die zin, dat er een betere keuzemogelijkheid ont staat, m.n. ook terzake van het technisch onderwijs, In het algemeen gesproken van het nijverheidsonder wijs. De heer Pietersen vroeg voorts, of de brugklascom- missie zich ook zal bezighouden met de studie-uren. Inderdaad zullen die in de brugklascommissie een apart punt van bespreking vormen. Aanvankelijk was het de bedoeling, dat er in de brugklas vier studie-uren zou den komen. Vermoedelijk worden die teruggebracht tot twee, een situatie waarover ik mij persoonlijk niet verheug. Dit wordt overwogen om financiële redenen, want door de vermindering van het aantal uren wordt ook het bedrag van de salariëring verlaagd. Reeds heeft de commissie zich beraden over de studie-uren. Daarin zullen de kinderen o.a. moeten worden bijge werkt in bepaalde vakken. Ik ben het echter persoon lijk geheel eens met de heer Pietersen, dat die uren niet moeten degraderen tot uren voor het maken van huiswerk. Dit zou overigens niet het ergste zijn, wat men de leerlingen zou kunnen aandoen, want dan zou den ze thuis minder huiswerk hebben, maar dat is de bedoeling niet van de studie-uren; die is o.m., dat de kinderen „leren leren". Ik ben ook van mening, dat hier voor die kinder en, die komen uit milieus, die min der ingesteld zijn op huiswerk maken, leren, enz., be langrijk werk kan worden gedaan; dit is ook één van de, in de Mammoetwet ingebouwde, democratische mo gelijkheden. De heer Hogendijk heeft een aantal opmerkingen ge maakt over de driejarige stroom in het m.a.v.o. Nu geloof ik, dat ik op dat punt in eerste instantie niet al te duidelijk ben geweest. Het instellen van een 3-ja- rige m.a.v.o.-school, waartoe bij aanneming van het onderhavige voorstel wordt besloten, behoeft niet bij het Ministerie te worden aangevraagd. Wel kunnen we voor 1968 slechts met één 3-jarige m.a.v.o.-school be ginnen; deze is aangewezen als een experimenteer- school. Pas in het tweede m.a.v.o.-leerjaar onderscheidt men een 3- en 4-jarige stroom. Ik ben bereid te onder zoeken, of het inderdaad reëel mogelijk is, dan aan meer dan één school een 3-jarige m.a.v.o.-opleiding te ver binden. Waarbij we moeten oppassen en dat is eigen lijk ook de bedoeling van mijn betoog geweest dat wij er uiteraard binnen een zekere beperking, voor moe ten zorgen, dat het ook een bloeiende afdeling kan wor den. Is er een mogelijkheid om aan meer dan één school een 3-jarige m.a.v.o.-opleiding te verbinden, dan zal ik graag bevorderen, dat dit gebeurt. De heer Hogendijk is nog even teruggekomen op de kwestie van een gemeenschappelijke brugklas voor h.a.v.o., atheneum a en b en m.a.v.o. Daar zie ik het nut niet van in, want ik heb het ook al in eerste in stantie uiteengezet - - dat zou dan betekenen, dat wij t.a.v. de kinderen, die bij de eerste determinering al voor het m.a.v.o. zijn „gekozen", nog een onderverde ling maken in een groep, waar wellicht iets meer in zit, en een normale m.a.v.o.-groep. Ik hoop niet, dat de heer Hogendijk mij kwalijk neemt, dat wij dit pro bleem niet direct bij alle problemen, die wij op het ogenblik hebben in het kader van de invoering van de Mammoetwet, op de schouders nemen. Ik wil hem toezeggen, dat ik aan dit punt er is te dien aanzien in het voorstel niets vastgelegd, slechts de grote lijnen zijn aangegeven aandacht zal besteden. De opmerking, die de heer Hogendijk gemaakt heeft, dat de taalontwikkeling bij de lagere sociale groepen wat achtergebleven zou zijn, kan ik niet beoordelen, maar ik neem het, gezien de deskundigheid van de heer Hogendijk, gaarne aan. In feite betekent het dat heeft hij ook gezegd dat wij aan dit punt in de sfeer van het lager onderwijs bijzondere aandacht moe ten besteden. Nu geloof ik, dat men in het algemeen mag stellen, dat de aanleg van de Friezen voor de exacte, de b-vakken sterker is dan voor de a-vakken. Dat is een punt, waarover men zich op het ogenblik ook beraadt in de Commissie Hoger Onderwijs. Dat zou ook de oorzaak kunnen zijn, dat Friesland in ver houding tot de rest van het land een kleiner aantal gymnasiumleerlingen heeft. De heer Rijpma is nog eens teruggekomen op de kwestie gymnasium-lyceum; hij heeft gemeend een mo tie ter zake bij het College op tafel te moeten leggen. Het kan de Raad duidelijk zijn uit hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd, dat ik aan deze motie in het ge heel geen behoefte heb. Ik geloof, dat er t.a.v. de schoolkeuze toch een mis verstand in het spel is. Ik heb al gezegd, dat wij wel moeten bedenken, dat wij in een andere situatie komen dan onder de oude wetgeving. In de toelichting op de Mammoetwet wordt ook duidelijk uitgesproken, dat de brugklas de eerste klas is van het voortgezet onder wijs. Dus het gaan naar de brugklas houdt in, dat er reeds een keuze gedaan is en wel op grond van de ge maakte schoolvorderingentest. Wij moeten wel even goed in het oog houden, dat het daarbij niet gaat om een momentopname, maar om opnamen op bepaalde momenten het gehele jaar door. Men kan dit nog wel niet ideaal vinden de praktijk zal wel uitwijzen, dat een uitdieping nog wel eens nodig zal zijn maar het is al een belangrijke stap in de goede richting, ver geleken bij de determinering door middel van de toe-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 8