2
impulsen of stimulansen zou kunnen geven aan gebie
den, die daaraan het sterkst behoefte hebben. Het staat
wel vast, maar het is misschien ook g'oed dat hier van
avond nog eens te stipuleren, dat men daarbij als uit
gangspunt zou moeten nemen de efficiency van de be
trokken rijksdiensten. Spreiding zou een goede werk
wijze van deze diensten natuurlijk niet in de weg mogen
staan en het ligt dan ook voor de hand, dat een aantal
diensten in de randstad zal blijven. Diensten, waarvoor
dat niet beslist noodzakelijk is, zouden ergens anders
in Nederland een plaats kunnen vinden.
Genoemde commissie heeft een aantal adviezen uit
gebracht.
In de tweede nota ruimtelijke ordening wordt al een
opsomming gegeven van een aantal rijksdiensten, die
verplaatst zijn, o.m. naar Apeldoorn, en voorts is daar
in aangegeven, dat t.a.v. een aantal andere overleg is
gevoerd met de overheidsbesturen en de andere betrok
ken instanties. Dat is allemaal iets dichter bij gekomen
door een aantal voorgenomen beslissingen van het Ka
binet-De Jong en dat betekende, dat enige plaatsen,
waaronder ook Leeuwarden, op het vinkentouw zaten;
deze proberen ook iets van de buit binnen te krijgen.
Er is dan nu een besluit gevallen t.a.v. een 15-tal rijks
diensten, waarbij Leeuwarden een betrekkelijk kleine
dienst, waarover nog bepaalde bijzonderheden ontbre
ken, is toegewezen. Toen dat besluit bekend gemaakt
werd, hebben B. en W. van deze gemeente gereageerd
met het bekende telegram.
De eerste vraag uit de Raad zou kunnen zijn: Col
lege, wat heeft U tot nu toe aan deze zaak gedaan?
Het zou, wit-zwart redenerend, denkbaar zijn, dat U
rustig heeft afgewacht, in de wetenschap: er komt
hier wat. Het zou ook denkbaar en meer waarschijnlijk
zijn, dat U heeft geprobeerd Uw aandeel in de „buit"
binnen te halen. Het zou goed zijn, dat onze gedachten-
wisseling niet alleen dat telegram tot uitgangspunt
neemt, maar dat wij van Uw kant ook mogen horen,
wat in de afgelopen tijd van Uw kant nu precies in
dezen is gedaan in een aantal besprekingen, die waar
schijnlijk daarmee verband hielden.
Min of meer los daarvan staan wij voor de situatie
van het moment, die wij moeten interpreteren als een
situatie, waarin Leeuwarden „min of meer stiefmoeder
lijk is bedeeld." Dat zo zijnde en zonder op dit moment
precies Uw activiteiten te kennen, kan de Raad moei
lijk anders dan ernstig teleurgesteld zijn, dat Leeuwar
den niet een meer omvangrijke dienst heeft toe
gewezen gekregen. En het is m.i. ook goed die teleur
stelling uit te spreken en daarbij nog eens uitdrukke
lijk aan te geven, waarom wij er zo op gebrand zijn
een dergelijke dienst hier te krijgen. Wij vinden, dat
Leeuwarden toch wel een bepaalde eis op tafel zou mo
gen leggen in dezen. Om een enkel voorbeeld te noe
men: Wij denken aan het feit, dat bepaalde jonge men
sen, die hier een administratieve of technische oplei
ding hebben gehad, ter plaatse niet voldoende emplooi
kunnen vinden en wegtrekken.
In het totaal van de werkgelegenheidspolitiek zou
waarschijnlijk een versterking van de industriële
werkgelegenheid van de dienstensector sec wel
licht het belangrijkste zijn, maai-, gezien datgene,
wat nu in Leeuwarden al aanwezig is aan ad
ministratieve lichamen, zou een rijksdienst van
enige allure toch wel van grote betekenis kun
nen zijn; deze zou in het gehele leefklimaat van
deze gemeente, van de totale bedrijvigheid hier,
zeer zinvol kunnen meespelen. Met het oog op die bei
de elementen en op de werkgelegenheid voor de jonge
garde, die nu vaak noodgedwongen moet vertrekken,
heeft het m.i. zin, dat Leeuwarden probeert hier als
nog rijksdiensten of één rijksdienst te krijgen. We zul
len ons waarschijnlijk moeten neerleggen bij de beslui
ten die nu zijn genomen, maar, daar het, dacht ik, wel
vast staat, dat de Regering overweegt ook in de naaste
of de verder verwijderde toekomst met dit beleid door
te gaan, zal ook het Gemeentebestuur van Leeuwarden,
met ruggesteun, al het mogelijke terzake moeten doen
en dit zal dat begrijp ik heel goed vaak in over
leg met het Provinciaal Bestuur moeten geschieden.
B. en W. zullen het wellicht op prijs stellen, dat ook
uit de Raad een duidelijke uitspraak wordt gedaan,
waarin wordt gezegd, dat wij ernstig teleurgesteld zijn,
dat Leeuwarden deze keer zo stiefmoederlijk is be
deeld, maar dat we eraan hechten, dat in Leeuwarden
bij een volgende gelegenheid dan toch wel een rijks
dienst wordt gevestigd. En het zou wellicht goed zij.
dat deze uitspraak niet alleen in de pers wordt gepu
bliceerd, maar ook gaat naar de Ministers van Bin
nenlandse Zaken en Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening en ter kennis wordt gebracht van de Kamers
der Staten-Generaal. Ik dacht, dat we dan als Raad
ter bevordering van de onderhavige zaak het nodige
in de publiciteit hebben gebracht. Het zal dan verder
van de werkkracht en de pogingen van het College af
hangen, of dit ook werkelijk tot resultaat zal leider:.
Ik zou hiermee op dit moment willen volstaan en Uw
antwoord afwachten op de vraag, of U prijs stelt op
een dergelijke uitspraak van de Raad, om dan strak
in tweede instantie met een verklaring of motie te
komen.
De Voorzitter: Ik zou graag op enkele door de heer
Vellenga aan het College gestelde vragen willen ant
woorden.
1. Wat had het College reeds gedaan op het tijdstip,
dat Leeuwarden de teleurstellende mededeling bereik
te? Ik mag voorop stellen, dat mij reeds uit bespre
kingen die ik hierover de laatste paar maanden he,)
gehad, duidelijk is gebleken, dat in het verleden zowel
door het Gemeentebestuur van Leeuwarden, als do<
het Provinciaal Bestuur bij de competente instanties in
Den Haag het belang van de vestiging van diensten in
deze provincie en m.n. in de hoofdstad Leeuwardc
naar voren is gebracht.
2. Wat is gebeurd vlak voordat deze beslissing bi
kend werd? In het kader van het algemene standpunt,
dat hier in Friesland reeds was ingenomen, was ons
bekend, althans mij persoonlijk, dat het College van
G.S. op 14 september j.l. een bespreking had gevoerd
met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening en daarbij nog eens met nadruk had gewezen
op het belang van de vestiging van diensten in deze
provincie en m.n. in Leeuwarden. Kort na dat g -
sprek begin oktober heb ik een onderhoud ge
had met de Commissaris der Koningin en met hem a
gesproken, dat wij op korte termijn bij elkaar zouden
komen om na te gaan in hoeverre het ons mogelijk
zou zijn de hier levende wensen te concretiseren eu
nadere gegevens, duidelijk en kort samengevat, op t
stellen om die eventueel te kunnen gebruiken bij h<
overleg, dat binnen afzienbare tijd wellicht nodig zou
blijken te zijn met de instanties in Den Haag. Het is
U bekend, dat Minister Beernink op 16 oktober in
Friesland is geweest en ik heb toen de gelegenheid
gehad, samen met leden van het College van G.S., met
deze Minister een gesprek te hebben en ook daarbij
hebben wij o.m. nogmaals gewezen op het belang van
de vestiging van diensten in Leeuwarden. Wij hebben
toen niet beslist de indruk van Minister Beernink ge
kregen, dat op korte termijn een decisie kon worden
verwacht. We waren dan ook bijzonder verrast over de
mededeling, die ons korte tijd daarop bereikte wij
hebben een brief van deze Minister ontvangen de dag
voordat de bekendmaking in de pers heeft plaats ge
had omtrent een zekere spreiding van rijksdiensten,
waarbij de vijftien aangewezen diensten zijn genoenV.
Wij waren daarover niet alleen verrast, maar ook te
leurgesteld, evenals de heer Vellenga, zojuist namer
de Raad sprekende. Uit die brief bleek n.l., dat de
Regering de beslissing had genomen een aantal ad
ministratieve diensten over te brengen van Den Haag
naar andere plaatsen. Juist omdat de dienstensector in
de ontwikkeling van Leeuwarden reeds een belangrijke
rol speelt en o.i. ook bij de verdere ontwikkeling
volgens de laatste gegevens is 62^% van onze beroeps
bevolking in de dienstensector werkzaam zal moe
ten blijven spelen, zijn nieuwe vestigingen van zo grote
betekenis. Wij hebben gemeend onmiddellijk een tele
gram aan de Minister te moeten sturen om van onze
teleurstelling blijk te geven. Wij hebben ook onmiddel
lijk contact opgenomen met G.S., en eveneens van die
zijde is duidelijk aan de Minister van Binnenlandse
Zaken te verstaan gegeven, dat ook het bestuur van
de Provincie erg teleurgesteld is over de beslissing,
die door de Regering is genomen.
Ondertussen hebben wij contact opgenomen met de
heer De Wildt, U waarschijnlijk allen wel bekend, die
belast is met de leiding van het Bureau spreiding rijks
diensten. Binnen enkele dagen heb ik, samen met een
lid van G.S., een nadere, meer algemene gedachten-
wisseling met hem over de projecten, welke de Rege
ring op stapel heeft staan. Wij hebben echt wel de
indruk, dat er binnen een korter tijdsbestek stellig
korter dan vijf a tien jaar verdere beslissingen zul
len worden genomen. Nog niet zo lang geleden is in
een regeringspublikatie sprake geweest van het de
centraliseren van 30 rijksdiensten. Dit is stellig een
indicatie, dat er thans een eerste stap is gezet en dat
er wel meer komt. Wij zijn ondertussen ook bezig, in
samenwerking met het E.T.I.F., enkele concrete gege
vens te verzamelen, om die bij de verdere bespreking
te kunnen overleggen. Wij hopen met gegevens, op ver
schillend terrein betrekking hebbend, ons standpunt te
kunnen ondersteunen. Ik heb ook op korte termijn een
gesprek met Staatssecretaris Haex niet zozeer over
het algemeen perspectief, als wel over de betekenis
van een werkplaats van Defensie voor Leeuwarden.
Krijgen wij vijf man ergens op de vliegbasis, die mis
schien buiten die publiKatie ook wel waren gekomen
of heeft dit wezenlijk inhoud? En ik stel mij voor, dat
ik de heer Haex ook met grote nadruk zal wijzen op
het belang dat wij hierbij hebben, zodat wij niet met
een kleinigheid worden algescheept, om het een beetje
scherp te stellen.
Ik zou met alle duidelijkheid willen stellen, dat het
niet de bedoeling van het College is, te blijven stil
staan bij dat ene gesprek met de heer De Wildt. Ik
zie dat als een eerste oriënterend gesprek. Wij zullen
ons onmiddellijk daarna beraden over de verdere stap
pen die wij zullen moeten ondernemen om te pleiten
voor de vestiging van een dienst in Leeuwarden. Ik
kan Uw Raad de verzekering geven, dat wij al het
mogelijke op dit terrein zullen doen.
In dit verband moet het duidelijk zijn, dat wij niet
alleen met grote belangstelling hebben geluisterd naar
de uiteenzetting, die de heer Vellenga namens Uw Raad
heeft gegeven, maar dat wij daarover ook verheugd
zijn, want ik heb er uit begrepen, dat U in ieder geval
de stappen, die wij reeds hadden ondernomen, hiermede
ondersteunt, dat U ons zelfs ook heel duidelijk aan
geeft de weg die wij in de naaste toekomst hebben te
bewandelen om het doel te bereiken. Ik kan U zeg
gen, dat wij het op hoge prijs stellen, dat de Raad
het hoogste bestuurscollege van de Gemeente laat
ik het heel concreet zeggen ook zijnerzijds de com
petente instanties duidelijk laat weten, hoe hij hierover
denkt. En ik geloof, dat wij niet moeten nalaten op
alle manieren eensgezind de rijksoverheid duidelijk te
maken, dat Leeuwarden niet een kleine afgelegen stad
is, waar men gemakkelijk aan voorbij kan gaan, maar
een stad is met wezenlijke inhoud en waarvan wij met
elkaar willen, dat zij wezenlijke inhoud zal blijven
houden.
De heer Vellenga: Ik dacht, dat het goed is, dat U,
mijnheer de Voorzitter, zo'n duidelijke uiteenzetting
heeft gegeven. U heeft aangesloten bij datgene wat er
al in het verleden was gebeurd, n.l. de uitwisseling van
schriftelijke stukken door de vroegere colleges van
deze Gemeente, en ook bij de aandrang, die door het
Provinciaal Bestuur anderhalf jaar geleden op de Re
gering in Den Haag was uitgeoefend. U heeft dit con
creet laten uitmonden in een persoonlijk onderhoud met
de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Or
dening op 14 september en, samen met het College van
Gedeputeerde Staten, met de Minister van Binnenland
se Zaken op 16 oktober. Uit Uw woorden is ook heel
duidelijk naar voren gekomen, dat èn het Provinciaal
Bestuur èn U ietwat overrompeld zijn door het feit,
dat nu de bui al is gevallen. Wij waren allen nog bezig
met de publikaties en de t.v.-uitzendingen over de ver
plaatsing van de Pensioenraad naar Heerlen zo goed
mogelijk te volgen. En toen kwam onverwachts dit be
sluit af. Als wij nu de reacties daarop peilen, blijkt
heel duidelijk, dat de teleurstelling niet alleen leeft
bij Uw College, bij de Raad en bij individuele raads
leden, maar ook bij de vakorganisaties en bij de ge-
interesseerde burgerij van Leeuwarden, die alle graag
voorzien zouden zijn van een belangrijke dienst. Op
een bepaald moment spreekt men die teleurstelling met
misnoegen uit en dan ontlast dat wat, maar daar kan
men natuurlijk niet bij blijven staan; we moeten door
gaan. Ik heb met genoegen gehoord, dat ook het Col
lege heeft gezegd: Wij gaan door. We hebben dat tele
gram gestuurd en we weten ook, dat G.S. pittig ge-
xeageerd hebben op dit besluit van de Minister. Wij
gaan nu proberen, een onderhoud met de heer De
Wildt en zijn bureau te krijgen, om te trachten er bij
een volgende gelegenheid voor Leeuwarden iets uit te
halen. Dat is op dit moment ook belangrijk, omdat
wel vast staat, dat de spreiding doorgaat en dat er
dus over enige tijd weer een aantal diensten gedecon-
centreerd zal worden. U heeft gezegd: Wij zullen ge
bruik maken van een aantal feitelijke gegevens uit
de sociaal-economische sfeer (het E.T.I.F.); dat is erg
belangrijk. Minstens zo belangrijk is ook een zelfstan
dige voorlichting over de Gemeente zelf, opdat men
weet, wat Leeuwarden is en wat Leeuwarden te bie
den heeft.
Ik geloof, dat voorlichting over een toekomstige
vestigingsplaats voor mensen en diensten, die er
gebruik van moeten maken, van veel betekenis
kan zijn. Wij moeten heel duidelijk weten, dat
er altijd nog bepaalde psychologische barrières
zijn om vanuit de randstad naar nieuwe vesti
gingsplaatsen en woonplaatsen te zoeken en dat
geldt stellig ook voor het noorden en voor Leeu
warden. Ik geloof dus, dat het juist is, om in die sfeer
Leeuwarden bij het desbetreffende bureau ook zo goed
mogelijk aan de man te brengen. De motie, onderte
kend door mevr. Visser-van den Bos en de heren Boom-
gaardt, Rijpstra, Mr. Van der Veen, Schönfeld, Vellen
ga en Visser, luidt als volgt: „De Raad der gemeente
Leeuwarden in vergadering bijeen op 20 november
1967; kennis genomen hebbend van de door de Re
gering genomen besluiten tot de, op zichzelf te waar
deren, spreiding van een aantal rijksdiensten; is ern
stig teleurgesteld, dat Leeuwarden slechts een kleine
dienst is toegewezen; betuigt zijn instemming met de
snelle reactie van het College van Burgemeester en
Wethouders op dit pover resultaat; vraagt het Col
lege terzake actief te blijven in goed overleg, o.a. met
het Provinciaal Bestuur; dringt er bij de betrokken
Ministers op aan te bevorderen, dat alsnog rijksdiensten
van beduidende omvang in Leeuwarden terechtkomen,
ten bate van de opvang van administratief of tech
nisch geschoolde jongeren, die nu vaak noodgedwongen
elders emplooi zoeken, ter bevordering van een aan
trekkelijk leefklimaat en de gevarieerde uitrusting van
een gemeente, die in de tweede nota ruimtelijke orde
ning de functie van zwaartepunt is toebedeeld en
brengt deze uitspraak ter kennis van de Ministers van
Binnenlandse Zaken en van Volkshuisvesting en Ruim
telijke Ordening, en van de Eerste en Tweede Kamer
der Staten-Generaal."
De Voorzitter: Daar niemand stemming verlangt,
heeft de Raad de motie in deze vorm vastgesteld. Ik
kan U meedelen, dat het College haar met bekwame
spoed en zeer gaarne ten uitvoer zal brengen.
Slib B.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Slib G en D.
Deze berichten worden voor kennisgeving aangeno
men.
Sub E.
Deze rapporten worden voor kennisgeving aangeno
men.
Sub F.
Dit besluit wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub G.
Dit verzoek wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub H t.e.m. I.
Deze verzoeken worden in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub J.
Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.