12
breidingsplan ,,'t Aldlan", het grasplanten-voorstel te
rug te nemen en zich te beraden omtrent een van de
twee volgende categorieën: 1. buitenlandse schilders;
2. bekende buitenlandse schrijvers, en hieromtrent zo
spoedig mogelijk met een voorstel bij de Raad te ko
men."
De Voorzitter: Het voorstel-Rijpstra is van verder
gaande strekking, dus dit moet eerst in behandeling
genomen worden. De heer Rijpstra heeft zijn voorstel
al toegelicht.
De heer C. de Vries verlangt stemming.
Het voorstel-Rijpstra wordt verworpen met 26 te
gen 5 stemmen. Voor stemden: Mevrouw Mr. Veder-
Smit en de heren Janssen, Kingma, Rijpstra en Vel-
lenga.
Aan de orde is het voorstel-De Leeuw.
De heer C. de Vries: Ik kan mij voorstellen, dat
men voor de elementen b en c is en tegen f, maar ook
het omgekeerde kan het geval zijn. Ik zou dus eerst
sub b en c en daarna sub f in stemming willen zien
gebracht.
Het voorstel-De Leeuw betreffende sub b en c wordt
verworpen met 22 tegen 9 stemmen. Voor stemden:
mevr. Mr. Veder-Smit en mevr. Visser-van den Bos en
de heren Ir. van Balen Walter, Ten Brug, Hogendijk,
De Jong, De Leeuw, Mr. Van der Veen en Vellenga.
Het voorstel-De Leeuw, betreffende sub f, wordt aan
genomen met 16 tegen 15 stemmen. Voor stemden
mevr. Mr. Veder-Smit, mevr. Visser-Van den Bos en de
heren Ir. Van Balen Walter, Ten Brug, Hogendijk,
Janssen, Kingma, De Leeuw, Pietersen, Rijpstra, Stigter,
Mr. Van der Veen, Vellenga, C. de Vries, Wiersma en
Van der Zwaard.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van B.
en W., met dien verstande, dat door aanneming van
het voorstel-De Leeuw sub f, ,,Van Poptawei" wordt
veranderd in „Poptawei".
Punten 17 t/m 23 (bijlagen nos. 380, 378, 379, 372.
373, 375 en 354).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 355).
De lieer Van der Veen: Uit de raadsbrief blijkt, dat
deze regeling geen enkel effect heeft; waarom stelt
U dan niet voor haar in te trekken?
De heer De Leeuw: In het voorstel staat: „Die
definitieve beslissing kan echter eerst worden genomen
nadat de toewijzing en de daarop volgende verhuizing
hun beslag hebben gekregen.".
Moeten we dat aldus lezen, dat men op een aanvraag
pas een beslissing krijgt, als men verhuisd is? Of
wordt eerst een beslissing genomen, dat men in aan
merking komt; kan men daarna verhuizen en vervol
gens zijn uitkering krijgen?
Mijn tweede vraag is deze: Is het niet te realiseren,
dat zij, die een aanvraag hebben ingediend vóór 11 de
cember en na 1 januari misschien verhuizen, nog voor
de oude regeling van f1000,in aanmerking komen?
Ik zou eventuele verdere opmerkingen willen af
wachten, anders zou ik hierover een voorstel willen in
dienen, wat dan ook zou inhouden, dat „De Raad enz.
„besluit: de verlaging pas te laten ingaan voor de aan
vragen, ingediend na 11 december 1967.".
De hear Boomgaardt: Ik fyn de termyn hwerop
de forleging yngiet: jannewaris '68 ek ryklik koart.
Ik stel my foar, dat der greate kans is, dat de goed-
karring dan noch net öfkommen is. En ik tocht, dat
in hiele bulte minsken miskien op dit momint har
bislissing om to forfarren basearre hawwc op de
trochstreamingsregeling, hwerby men tinkt: Wy krije
f 1000.En dat soene wy nou minoftomear abrupt
foroarje. En it is foar my de fraech, oft nou al net
in bipaeld rjocht is üntstien. Ik wit net, oft de bi-
skikkingen a.1 yn sé binne. Ik soe dus, feitlik ynheak-
jend op hwat de hear De Leeuw suggerearret, sizze
wolle: Dat bidrach fan f 1000,— bliuwt bistean foar
dy oanfragen, dy't oant hjoed ta ynlevere binne, mits
de forfarring pleats hat byg. foar 1 maert of 1 april;
dy termyn is in kwestje fan bilied. Ik leau, dat de
finansiering rom genöch is om de termyn mei trije
moannen to forlingjen.
De heer De Jong (weth.): Ik zou de heer Van der
Veen dit willen antwoorden: Wij willen de gelegenheid
te baat nemen om de regeling, zolang het Rijk de gel
den daarvoor beschikbaar stelt, te laten bestaan. Maar
dan moeten we haar zodanig aanpassen, dat we haar
gedurende die tijd ook kunnen toepassen. We menc-n
op grond van de ervaring, dat de beschikbare gelden
met de ingediende aanvragen gelijke tred houden, dat
we daarom verstandig doen om het bedrag nu te ver
lagen en eventueel per 1 januari 1969 nóg eens.
Wat de eerste vraag van de heer De Leeuw betreft:
Inderdaad is de verhuizing het criterium voor toeken
ning van de uitkering.
De tweede vraag van de heer De Leeuw om de aan
vragen, die vóór 11 december ingediend waren, nog on
der de oude regeling te doen vallen, zodat daar nog
f 1000,voor uitgekeerd wordt, stuit toch wel op een
aantal bezwaren.
In de eerste plaats: Waarom is de datum van 11 de
cember, dus de vergadering van nu, bepalend? Waar
om niet 1 januari? Dan zouden de aanvragen kunnen
toestromen tot 1 januari. De datum 11 december is vrij
willekeurig. Dan zou men ook kunnen zeggen: Dan
hadden zij, die nog onder de oude regeling vallen, daar
ook nog de kans voor moeten hebben. Waarom dezen
nog wel en anderen niet? Ik geloof, dat het juist is
de oude regeling te laten gelden voor aanvragen die
vóór 1 januari 1968 zijn ingediend. Bovendien zijn bij
de bestaande aanvragen een groot aantal van oudere
datum, waarvan we helemaal niet weten, wanneer de
verhuizing plaats zal hebben. Dat kan volgend jaar
mei, juni of juli zijn. Sommige aanvragen zijn een jaar
of langer geleden ingediend. Moeten we deze aanvra
gers nu nog onder de oude regeling laten vallen? Dan
kan de heer Boomgaardt zeggen: Voor hen kunt U
ook weer een datum voorstellen: 1 maart of 1 april,
maar dan maken we de regeling gecompliceerd en we
hebben het idee, dat we deze eenvoudig moeten hou
den. Het criterium is de verhuizing. Heeft die plaats
vóór 1 januari, dan krijgt men f 1000,na 1 januari
is het bedrag f 750,We weten dan meteen, dat we
het aantal aanvragen ongeveer gelijke tred laten hou
den met de beschikbare gelden. Zouden we nu te royaal
zijn, dan zouden we des te eerder moeten stoppen, wii-
len we zelf er geen geld bij inschieten. Dit is echt niet
een kwestie van abrupt veranderen. Als er iets abrupt
geweest is, dan was het de instelling van de regeling.
De Raad heeft, op voorstel van B. en W., in het laatst
van november 1966 besloten de regeling per 1 december
d.a.v. te doen ingaan. Het duurt nog een week of vier,
voordat het 1 januari is. De regeling voldoet goed, la
ten we haar zo houden. B. en W. hebben geen behoefte
aan de suggesties van de heren De Leeuw en Boom
gaardt. En ik zou de Raad in overweging willen geven
het voorstel van het College te volgen.
De heer De Leeuw: Wij waren uitgegaan van de
gedachte, dat de aanvragers a.1 min of meer beslist had
den een ander, duurder huis, te betrekken. Wij rede
neerden, dat voor hen het bedrag van f 1000,toch
wel een belangrijke tegemoetkoming is gebleken. Zij
zouden dan en daarom hebben wij ook de datum
van 11 december genomen vanaf vandaag duidelijk
kunnen weten, dat verhuizing na 1 januari voor hen
nadeel betekent. Het is naar ons gevoelen niet hele
maal billijk, dat zij nu plotseling, als gevolg van dit
besluit, minder zullen ontvangen. Maar is het nu in
de praktijk zo, dat men maar een aanvraag indient
en dan pas nader peinst over een duurder huis, dan
heeft inderdaad ons voorstel niet zoveel zin. Mocht
echter blijken, dat van de 52 aanvragers een belang
rijke categorie wel degelijk rekening heeft gehouden
met het bedrag van f 1000,en zich naar redelijkheid
door het besluit van vandaag gedupeerd zou kunnen
voelen, dan zouden we ons voox^stel wel willen hand
haven, in die zin, dat zij, die tot vandaag hun aanvraag
hebben ingediend en die willen verhuizen in de periode
.A.
13
van 1 januari tot eventueel 1 april, wel in aanmerking
zouden kunnen komen voor de oude regeling.
De heer Visser: De Wethouder heeft zopas gezin
speeld op een eventueel tekort, dat zou kunnen ont
staan.
Ik meen, dat een tekort hier niet mogelijk kan zijn,
want uit een klein rekensommetje blijkt, dat er van-
f 1 november 1967 tot 1 januari 1970 een bedrag be
schikbaar is van rond f250.000,—. En als dit voor
stel aanvaard wordt, kunnen een 330 aanvragen ge
honoreerd worden. Ik dacht, dat het College dit vol
ledig in de hand kon houden.
De heer De Jong (weth.): Ik heb dit bezwaar te
gen de suggestie van de heer De Leeuw, dat hij een
ander criterium als uitgangspunt stelt, n.l. de datum
van aanvraag. Maar als criterium is hier gesteld de
verhuizing. En als nu daar als criterium tussen komt
de datum 11 december, dan zou men ook kunnen zeg
gen: Moeten degenen, die tussen 11 december en 9
Januari nog een aanvraag willen indienen, dan uitge
sloten worden, terwijl ze misschien toch de kans heb
ben voor 1 januari te verhuizen? Inderdaad hebben
velen in de loop van de tijd maar vast aangevraagd,
zonder dat van overgang naar een duurder huis in
concreto sprake was, omdat men wist: als we aanvra
gen na de verhuizing, komen we niet voor de regeling
in aanmerking. Ik meen dus inderdaad te moeten ad
viseren om, willen we niet een ander uitgangspunt ne
men, de gedachte van de heer De Leeuw, hoe goed die
ook is bedoeld, niet over te nemen.
De heer Visser zegt: „Er behoeft niet een tekort te
ontstaan, omdat er vanaf 1 januari 1967 tot 1 januari
1970 f250.000,beschikbaar zal zijn." Dat zou dus
kunnen betekenen, dat we nog heel wat kunnen doen.
Men kan aan de hand van het overzichtje en daar
moet ik even een kleine correctie op aanbrengen: on
der a. staat „uitgegeven van 1 december 1966 tot 11
november 1967" (dat moet 1 november 1967 zijn)
zien, dat in 11 maanden al f 115.000,van de
f 250.000,is opgesnoept. Er blijft dus maar
f 135.000,-- over. Ais we de regeling nog twee jaar en
twee maanden willen volhouden, dan zullen we een
beetje moeten temperen; anders zijn we te gauw door
het geld heen. Wij willen daarom uit dit „potje" graag
aan de hand van de binnenkomende aanvragen putten
om tot het einde te kunnen blijven toewijzen. Het Col
lege heeft dus geen behoefte aan het voorstel-De
Leeuw.
De heer De Leeuw trekt zijn voorstel in.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 367).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 26 (bijlage no. 369).
Mevrouw Veder-Smit: Graag wil ik voorop stellen,
dat ik de stelling van het College, dat het zeer nodig
is, dat de gemeentelijke sociale dienst nieuwe huis
vesting krijgt, volkomen onderschrijf. Daarom is dit
voorstel op zichzelf mij welkom. Maar toch geeft het
in samenhang met het schetsplan dat ter inzage gelegd
is, nog wel aanleiding tot een aantal opmerkingen en
vragen.
1. Ons is als Raad geen program van eisen voor dit
gebouw bekend; ook niet voor de personeelsbezetting,
waarop het gebaseerd is. Het is dus moeilijk te beoor
delen, of er ook een mogelijkheid tot uitbreiding in zit.
Misschien kunnen we daar enige nadere inlichtingen
over krijgen.
2. Is dit bezien i.v.m. de stadhuisplannen of moeten
we uit dit voorstel afleiden, dat het de bedoeling is de
gemeentelijke sociale dienst definitief apart van andere
gemeentelijke diensten te huisvesten en niet in een even
tueel nieuw stadhuis onder te brengen?
3. Wanneer kan dit plan gerealiseerd worden Als ik
het goed begrepen heb, is daarmee gemoeid de afbraak
van een aantal panden. Dat is op zichzelf natuurlijk
een aangelegenheid, die moeizaam kan zijn. En hoe
stelt men zich dan de overbrugging voor?
Ik moet wel zeggen, dat ik de opzet uit stedebouw
kundig oogpunt niet geslaagd vind. Maar ik heb me
natuurlijk alleen op de schets kunnen baseren. Ik krijg
nu nog de indruk, dat het plan wat ingeperst is in de
bestaande bebouwing en zo'n heel modern gebouw ach
ter het gedeelte van het Nieuwe Stadsweeshuis dat
blijft staan, lijkt mij ook niet zo mooi. Maar men zou
natuurlijk een perspectief-tekening voor zich moeten
hebben om het effect daarvan te kunnen beoordelen.
Ik vraag me ook af: Is de parkeerruimte niet wat
klein? Ik heb plaats voor 10 auto's geteld. Maar mis
schien is er in de wijdere omgeving meer parkeerruim
te en is dat dus geen probleem.
Als U, mijnheer de Voorzitter, mij zou tegenwerpen:
Dit is slechts een voorbereidingskrediet en niet het plan
zelf, dan erken ik dat. Maar ik zou het toch ook niet
fair vinden deze opmerkingen nu voor me te houden
en eventueel in een later stadium pas te maken.
De heer Heidinga: Dit is niet alleen een voorstel
om een krediet beschikbaar te stellen voor een nieuw
gebouw waar ik op zichzelf in het geheel niets op te
gen heb, maar hier wordt de consequentie aan verbon
den, dat dat gebouw aan het Schoenmakersperk zal
komen en dat het Nieuwe Stadsweeshuis daarvoor ge
deeltelijk zal worden afgebroken. Juist gezien dit
aspect, spijt het mij, dat deze kwestie niet is besproken
in de Commissie Openbare Werken. Wij hebben nu
slechts een vage indruk, aan de hand van het schets
plan, van wat daar zal worden gebouwd. Ik vind de
voorlichting, die het College aan de Raad geeft, toch
maar heel summier. Dit hadden wij eigenlijk moeten
weten, mijnheer Stigter, toen we het voorstel tot res
tauratie van Luilekkerland voor ons hadden. Dat neem
ik eigenlijk niet van het College, dat wij over Luilek
kerland beslissen, terwijl daar een hoog en groot ge
bouw vlak tegenaan komt te staan. (De heer Van der
Veen: Het hoort toch bij elkaar.) Ik zal me er zelfs
niet eens tegen verzetten, maar hier is m.i. toch sprake
van een kleine nalatigheid. Het kan best goed komen,
maar als ik mij de oude gevel van het Nieuw St. An
thony Gasthuis tegenover dit gebouw denk en de Pijl
steeg daar vlak bij, dan vind ik, dat we er wat meer
over moesten weten. Met het verlenen van het krediet
van f 20.000,ga ik evenwel akkoord.
De heer Vellenga: Ik heb de neigng te zeggen, dat
ik het op dit punt wel eens ben met wat de heer Hei
dinga naar voren heeft gebracht, stellig met het laat
ste daarvan. Niet in het geding is dus de vraag,
of er een nieuw gebouw moet komen dat is
duidelijk. Evenmin is in het geding de vraag,
of het in deze omgeving een plaats zou moeten
vinden. Ik geloof, dat daar wel een paar argu
menten voor zijn aan te voeren. Alleen ons ont
breekt dus, wat de heer Heidinga met zoveel woorden
ook al heeft gezegd, een totaal beeld van het gebouw
met de gehele omgeving. Nu zou ik mij kunnen voor
stellen, dat wij wel het krediet kunnen verlenen, maar
dat wij tevens aan het College vragen, ons op een zo
kort mogelijke termijn een beter inzicht te geven in
de gedachte nieuwe situatie van het gehele stadsdeel,
waarover we nu spreken. Ik dacht, dat we dat met eni
ge vrijmoedigheid zouden kunnen vragen, omdat de
heer Wethouder van Ruimtelijke Ordening enz. zopas,
toen het over de Vijzelstraat ging, nogal nadrukkelijk
heeft gezegd: „Wij hebben daar concrete gedachten
over en wij zijn ook in staat en bereid daar eerlang
mee in de Raad te komen." Ik dacht, dat het College
de Raad zeer aan zich zou verplichten, als men dit in
uitgebreide vorm zou kunnen doen. Dat behoeft ons
niet te weerhouden het krediet te verstrekken, maar
wel op de conditie, dat men, alvoiens men hier tot een
definitieve opzet komt, de Raad in de gelegenheid stelt
het totaal van de bebouwing in deze omgeving beter te
kunnen bekijken.
De heer Kingma: Ik heb vanmiddag nog even het
Nieuwe Stadsweeshuis bekeken, vooral dat gedeelte, dat
wèl zal worden gehandhaafd, zoals ik het begrepen heb,
en dan vind ik zeer belangrijk wat er al over opge
merkt is, n.l., dat hier een gebouw komt, dat zich enigs
zins bij de rest aanpast, dat dus in deze omgeving ver
antwoord is. Op zijn minst lijkt het me een gewaagde
onderneming en daarom zou men een maquette van dit
JT O.T%.