14 gehele blok moeten hebben, met de oude gebouwen er bij. Men zou een idee moeten hebben van hoe het alle maal komt te liggen en van de ruimte die daar is. Het is m.i. beslist niet te veel gevraagd, dat men dat eerst eens aan de Raad laat zien, voordat men definitief de plaats bepaalt. Over de wenselijkheid van een nieuw gebouw behoeven we niet te spreken, maar wel over de aanpassing aan de historische gebouwen ter plaatse. De heer Heetla (weth.): Laat ik beginnen met te zeggen, dat er nog een schetsplan is. Het uitgewerkte plan zal, neem ik aan, t.z.t. wel in de Commissie Open bare Werken komen. Mevrouw Veder vraagt: Waar gaat het naar toe met deze dienst? Hoe groot wordt die ongeveer? In 1963 waren er 56, nu zijn er 75 amb tenaren. Het zullen in 1968 ongeveer 80 worden en als het zo doorgaat met de Bijstandswet en alle andere sociale wetgeving, zal het aantal ambtenaren in de toekomst zo'n 100 a 120 worden. Ik heb wel eens eer der vanaf deze plaats gezegd: Ik hoop, dat het gebouw er heel vlug staat. Ik heb op het schetsplan al veel te lang moeten wachten; ik hoop, dat ik niet zo lang be hoef te wachten op het definitieve plan. Hoe eerder het gebouw er staat, hoe beter het is. Nu zult U misschien zeggen, dat het eigenbelang is, maar het is niet in mijn belang, maar in het belang van dat deel van de be volking van Leeuwarden, dat van de dienst moet ge bruik maken. De behuizing van de dienst voldoet aan geen enkele eis. Degenen, die daar dagelijks komen, zullen dat beamen. Het aantal dergenen, die bijstand vragen, wordt steeds groter. Ik denk alleen al aan de genen, die een bijzondere verpleging behoeven: de chro nische zieken en de krankzinnigen. Dat is een enorme toevloed. Er gaat meer dan 9 miljoen in deze dienst om en er komt natuurlijk ontzettend veel publiek. Ik wil er daarom nogmaals met klem op attenderen, dat hoe eerder het nieuwe gebouw er komt, hoe beter het is. Mevrouw Veder heeft verder nog gevraagd, of deze bouw ook verband houdt met de plannen voor het stad huis. Voor zover ik weet, niet. Het is een afzonderlijk geheel. Wanneer het realiseerbaar is, weet ik ook niet. Ik hoop van heel vlug. Het ligt er maar aan, hoe vlug Openbare Werken klaar is. En dat hangt van het tijd stip af, waarop de benodigde middelen beschikbaar zijn. Ik hoop, dat het net zo vlot mag gaan als met Cam- buur en met de sporthallen. We moeten maar rustig afwachten. De overbrugging is natuurlijk ook een belangrijke zaak. Men is daar al mee aan het voorbereiden, maar hoe meer de bouw nabij komt, hoe intensiever de voor bereiding zal worden, ik hoop terzake ook overleg te plegen met de Commissie van bijstand voor deze dienst, waarin ik zelf zitting heb. Ik vind het wel een belang rijke zaak om er nog eens nader op in te gaan. De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof, dat het van zelfsprekend is, dat een aantal op zichzelf op dit ogen blik misschien wat prealabele vragen bij de Raad op komen. Mevrouw Veder kan ik antwoorden, dat het nieuwe gebouw niet tussen de andere bebouwing behoeft te worden ingeperst, maar dan begeef ik mij al in de discussie die ik nu wil vermijden. Aan het adres van de heer Heidinga dit: Ik heb het nog wat prematuur geacht de Commissie Openbare Werken in te schakelen, omdat ik gegeven ook de opmerkingen, die nu gemaakt zijn er toch wel be hoefte aan heb bij gelegenheid ik hoop dus zo snel mogelijk aan de Raad een totale situatie van het gebied, zoals het zou kunnen worden, als de nieuwe elementen in dit oude stadsdeel tot stand zouden wor den gebracht, te kunnen voorleggen. Laat ik echter niet al te ver op de plannen vooruit lopen, maar vol staan met te zeggen, dat de plannen voor de aanleg van de Groeneweg op het nieuwe profiel praktisch klaar liggen. Er wordt op het ogenblik naar gestreefd die plannen uit te strekken tot aan de Vijzelstraat. De problemen wat betreft de verwerving van daarvoor vereiste eigendommen zijn niet zo zwaar meer; het grootste deel is al in handen van de Gemeente. En dan meen ik, dat terecht mag worden verlangd, dat bij een volgende gelegenheid misschien kan dat zijn in het eerste halfjaar 1968 en hopelijk zelfs nog eerder de Raad inzage wordt gegeven in de totale toekom stige situatie. Ik geloof, dat de heer Kingma terecht vraagt om een maquette, zodat men ook inzicht in hoogte en vormgeving zal kunnen krijgen. Ik wil nu al wel zeggen, dat, afgezien van de vraag op welke af stand het gebouw voor de G.S.D. precies komt te lig gen van Luilekkerland, de gebouwen elkaar niet in de weg behoeven te staan. We moeten ons wel realiseren, dat rehabilitatie van dit oude stadsdeel alleen maar goed kan gebeuren door daar nieuwe elementen in eigentijdse vorm, zoals ook aan het Oldehoofsterkerkhof al gebeurd is door de bouw van de Provinciale Bibliotheek, aan toe te voe gen. Uiteraard moet er wel een redelijke harmonie be staan. We verkeren hier in de prettige situatie, dat de Gemeente de eerste stap doet als een duidelijk teken van rehabiliatie van deze oude stadswijk. Mevrouw Veder-Smit: T.a.v. het eerste aspect, dat ik heb aangeroerd: de huisvesting van de dienst i.v.m. de personeelsopbouw, hebben we dus veel meer ge gevens gekregen. Als het gebouw gebaseerd is op een aantal ambtenaren van 120, dat de Wethouder als streefgetal heeft genoemd, is er dan geen uitbreidings mogelijkheid meer? Of zit daar nog een verdere mo gelijkheid voor de toekomst in? Wat het tweede aspect betreft: de overbruggingsr •- geling tot het gebouw er staat, waarover we dus nog helemaal in onzekerheid verkeren, heb ik begrepen, dat we nog nadere voorstellen te wachten hebben en dat het College die ook zelf nog niet helemaal voor zich ziet. Wat dan het laatste aspect betreft, het stedebouw- kundige- en het Openbare Werken.aspect, dat is voor ons nogal een sprong in het duister. Ik ben dus evg blij, dat ons is toegezegd, dat we nader inzicht zullen krijgen in de stedebouwkundige situatie ter plaatse en dat er ook een maquette zal komen, die ons duidelijk zal maken, of het gebouw in de omgeving zal passen. Ik denk, dat wij ons in een latere fase daarover zullen moeten beraden en ik zou dan ook erg graag liet advies van de Commissie Openbare Werken over die kant van het plan tegemoet zien. De heer G. de Vries: Behalve de huisvesting van de Gemeentelijke Sociale Dienst spelen hier ook nog andere factoren mee en wel de huisvesting van de be jaardensociëteit en het kinderdagverblijf. Ik zou het College dus willen vragen, gezien de activiteiten van deze instellingen, ook hiervoor reeds in een vroeg stadium maatregelen te treffen. De heer Heetla (weth.): Ik heb reeds gezegd, dat een aantal ambtenaren van ongeveer 120 wordt voor zien, maar daar zijn we direct nog niet aan toe, en ik hoop ook niet, dat we eraan toe komen. Wat betreft de overbrugging, door mevr. Veder ge noemd, d.w.z. de gang van zaken in de tijd, dat de ver bouwing plaats heeft en de ambtenaren een andere tij delijke huisvesting zullen moeten hebben, kan ik mede delen, dat er enige ruimte vrijkomt, doordat de schrijf kamer het gebouw zal verlaten. Het is ook de bedoe ling, dat t.z.t. de bejaardensociëteit en het kinderdag verblijf, waarover de heer De Vries heeft gesproken, eruit gaan. Er zullen nog wel eens moeilijkheden ont staan er wordt al naar een oplossing gezocht maar zover is het nog niet. (De heer C.. de Vries: Er zal in fases moeten worden gebouwd.) Inderdaad, maar met passen en meten zal het m.i. wel gaan, want op het ogenblik zijn er dus 75 ambtenaren en dit jaar zul len het ongeveer 80 worden en als het drie jaar duurt, worden het misschien nog veel meer, maar dan weet ik het ook niet meer. Dat wordt hoe langer hoe moei lijker. De Voorzitter: Bij iedere verhuizing moeten voor zieningen worden getroffen voor een overgangspe riode en als dat geld moet kosten, komen wij er later mee bij de Raad terug. De heer Tiekstra (weth.)Het is vanzelfsprekend, al heb ik het niet zo nadrukkelijk gezegd, dat de Raad bij de volgende gelegenheid ook het advies van de Commissie Openbare Werken ter beschikking zal staan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 15 De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor 10 minuten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en stel aan de orde unt 26a (bijlage no. 284). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 27 (bijlage no. 371). De heer Heidinga: Een algemene opmerking. Wij zouden er m.i. verstandig aan doen zo zachtjes aan in stanties, ten behoeve waarvan wij bepaalde sommen ga randeren, te voren wat beter duidelijk te maken, dat zij op tijd hun begroting moeten indienen. Ik krijg het gevoel, dat men licht een begroting overschrijdt; dat komt ook bij restauraties veel voor. Men denkt zeker: Later komt er wel wat bij. Maar wij moeten een waar schuwende vinger opsteken en zeggen: „Dien een reële begroting in; U moet U met het begrote bedrag red den." Het is misschien te scherp uitgedrukt, maar ik zou toch wel willen, dat het College dat in overweging neemt. De heer De Jong (weth.): Ik zou op de opmer king van de heer Heidinga dit willen antwoorden: Als door instellingen als deze coöperatie een begroting in gediend wordt, dan is het over het algemeen gebruik, dat de afd. Financiën der Secretarie zorgvuldig bekijkt, of die begroting inderdaad reëel is, m.a.w.: Wij moe- i en niet de indruk wekken, dat men maar kan rede neren: Voer de begroting maar wat op, zodat er een beetje reserve is voor de steeds stijgende arbeids- en materiaalkosten gedurende de tijd, die verloopt tussen het moment van indienen van de aanvraag en de rea lisatie van de plannen. Over het algemeen geloof ik, dat we in het bijzonder in de laatste jaren wel gezien hebben, dat iedere begroting, vergeleken met de kos ten van de realisatie van de plannen, gedurende een of twee jaar toch de neiging heeft een verschil op te leveren. En nu zal ik niet zeggen, dat dat overal in even grote mate het geval geweest is, maar ik heb de indruk, dat men met name m.b.t. deze aanvraag de neiging gehad heeft de zaak een beetje te gemakkelijk te begroten en dat men waarschijnlijk bij een meer nauwgezette controle vooraf en een deskundige hulp erbij wel tot een hoger bedrag gekomen was. Toen ik m eerste aanleg vorig jaar om deze tijd met de bestuursleden van deze coöperatie contact heb gehad, heb ik hun zelf de raad gegeven: Bekijkt U deze cijfers nog eens, want ik heb het idee, dat U hier niet mee uitkomt. En dan kunt U veel beter een hogere begro ting indienen dan dat wij achteraf om een aanvulling bij de Raad moeten komen. Niettemin denk ik, dat die f 110.000,wel verantwoord is; we kunnen deze in stelling toch ook moeilijk meer laten zitten. Overigens ben ik het met de heer Heidinga eens: Er moet wel de nodige zorg aan deze kwestie besteed worden, maar ik geloof, dat we in dit geval toch het voorstel van B. en W. wel kunnen volgen, gezien het belang, dat hier ook voor Leeuwarden tegenover staat. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 28 tin 30 (bijlagen nos. 365, 360 en 366). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 31 (bijlage no. 383). De heer C. de Vries: Bij „Openbare Werken" staat in het midden van pag. 1: „Teneinde aan deze onge wenste situatie een einde te maken, hebben we een plan laten ontwerpen om deze ruimte af te sluiten." Ik zou dan eigenlijk een punt willen zetten en de rest willen laten vervallen. Er zijn n.l. bij deze gymnastiek lokalen bergplaatsen, die niet aan de eisen voldoen, die men aan een bergplaats mag stellen. Nu is er een mo gelijkheid wèl aan die eisen tegemoet te komen door ze af te sluiten; dan kunnen ze niet meer als openbare vuilnisstort- en verbrandingsplaats worden gebruikt. Op dat moment zijn het geschikte rijwielplaatsen ge worden. Het lijkt mij dan ook eigenlijk onverstandig om, als deze ruimten eenmaal geschikt gemaakt zijn voor het oorspronkelijke doel, ze voor een geheel an der doel te gebruiken, n.l. als bergplaats voor de plant soendienst. De heer Ten Brug (weth.): Deze open ruimten zijn bedoeld als rijwielstalling. Wanneer wij er afgesloten ruimten van maken, dan zijn ze moeilijker als rijwiel stalling te gebruiken. Ik geef toe, dat een afgesloten rijwielstalling op zichzelf een pré kan hebben, maar ik dacht, dat we daarbij ook in beschouwing moesten nemen het doel, waarvoor deze rijwielstalling dan wordt gebruikt. Het is niet als bij een kantoorgebouw, waar 's morgens de rijwielen er in worden gezet en om half één er weer uitgehaald enz. Hier is sprake van een druk, wisselend gebruik door de verschillende groepen, die van deze gymnastieklokalen gebruik ma ken. Dat zou dus betekenen, dat wij met een groot aantal sleutels moeten werken en dat lijkt mij werke lijk niet geschikt. Als de sleutels dan weg raken, zijn deze ruimten, ondanks de afsluiting, in feite toch weer open ruimten en dan zijn we, dacht ik, nog verder van huis, want dan zijn het niet meer open ruimten, die, zoals het tot nu toe was, voor allerlei andere zaken worden gebruikt, maar dan zijn het „afgesloten open ruimten". Ik hoop, dat de heer De Vries deze woordspeling verstaat. Het is dan ook wel gebleken, dat van deze ruimten als rijwielstalling weinig ge bruik wordt gemaakt. Men zet de fietsen tegen het gebouw enz. aan en dat heffen we nu m.i. op door daar een behoorlijk aantal f ietsstanders neer te zet ten. Een bijkomstigheid is, dat de plantsoendienst in derdaad behoefte heeft aan een bergplaats; wij com bineren hier dus twee dingen, o.i. op een gelukkige wijze. De Voorzitter: Is de heer De Vries overtuigd door de Wethouder? Hij knikt instemmend. (De heer C. de Vries: Niet erg spontaan.) Niet spontaan, maar toch instemmend. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 32a. Aanbeveling: 1. R. H. Frauenfelder, alhier, leraar Nederlands; 2. Drs. G. Land te Offingawier, leraar Scheikunde. Benoemd worden de aanbevolenen, met alg'. stemmen. Punt 32b. Aanbeveling: I. Vacature Mr. Tj. H. Kingma: 1. Mr. Tj. H. Kingma, alhier; 2. A. Boosman, alhier; 3. Mr. C. Colenbrander, alhier; II. Vacature mcj. Da. H. E. Dusseldorp: 1. Mej. Da. H. E. Dusseldorp, alhier; 2. Mr. G. J. van der Mey, alhier; 3. Drs. J. H. Zoon, alhier. Benoemd worden de eerstaanbevolenen sub I en II, met alg. stemmen. Punt 32c (bijlage no. 381). Voordracht: I. Vacature mevrouw G. de Zeeuw-Buisman: 1. Mevrouw G. E. M. Bleeker-Stuur, alhier; 2. Mevrouw G. D. Huisinga-Frietema, alhier; II. Vacature R. Boomgaardt: 1. R. Boomgaardt, alhier; 2. J. P. Reehoorn, alhier. Benoemd wordt de eerstvoorgedragene sub I, met alg. stemmen en de eerstvoorgedragene sub II, met 29 stemmen (de heer Reehoorn 2 stemmen). De heren De Leeuw en G. de Vries vormden het stembureau. De Voorzitter sluit vervolgens, na de aanwezigen prettige feestdagen te hebben toegewenst, om 23.25 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1967 | | pagina 8