8
tot de normale handelstransacties behoort. Nu is de
heer Boomgaardt, dacht ik, een beetje in de war ge
bracht door de stukken die ter inzage lagen, en door
de toelichting van het College, want daarin wordt ver
wezen naar een enorme correspondentie en daar gaat
het nu eigenlijk helemaal niet om. Het gaat maar om
twee dingen.
Een brief van 14 februari 1966, waarin door het be
drijf, dat nu door de veranderingen in de Lange Markt
straat in het nauw gebracht is, gevraagd wordt, zijn
werk te kunnen blijven verrichten aan de andere kant
van de straat onder de oude schapenmarkt, werd door
de Gemeente keurig netjes bij een drukwerkje van 15
februari 1966 bevestigd. Dat luidt dan: „Hiermee be
vestig ik de ontvangst van Uw brief van 14 februari
1966. Na ontvangst van de noodzakelijke ambtsberich
ten komen Burgemeester en Wethouders op deze aan
gelegenheid terug. De Secretaris van Leeuwarden." Het
zijn natuurlijk wel vreselijk moeilijke ambtsberichten
geweest, die ingewonnen moesten worden, en misschien,
dat B. en W. op dezelfde wijze als de heer Boomgaardt
verward zijn geraakt in alle mogelijke andere zaken,
maar het ging nu alleen maar om het in gebruik ne
men van het stukje terrein onder de oude schapen-
markt. B. en W. zijn inderdaad op de zaak teruggeko
men, n.i. op 14 september 1966, een maand of zeven
later. Deze vertraging berustte op een misverstand,
maar het feest kon niet doorgaan en aan het verzoek
kon geen gevolg gegeven worden, omdat onder de oude
schapenmarkt het bodeterrein zou komen. Dat laatste
werd ook bekend gemaakt op het moment, dat eigen
lijk iedereen al wist, dat het bodeterrein daar niet zou
komen. (Het kan ook liggen aan de lang uitgestelde
beantwoording.) Nadat dus bekend is, dat het bode
terrein daar niet komt, is opnieuw een brief uitgegaan
van dit bedrijf. Logisch: Het verzoek is afgewezen, om
dat het bodeterrein daar komt. Het bodeterrein komt
daar niet, dus kan opnieuw een verzoek gedaan wor
den. Dit geschiedt bij brief van 11 oktober 1966. En
dan krijgt men weer een keurig briefje van de Ge
meente, gedateerd 14 oktober 1966, luidende: „Hier
mee bevestig ik de ontvangst van Uw brief van 11
oktober 1966. Na ontvangst van de noodzakelijke ambts
berichten komen Burgemeester en Wethouders op deze
aangelegenheid terug. De Secretaris van Leeuwarden."
Men zou zo zeggen: Als de Secretaris dat namens B.
en W. zegt, mag een normaal en onschuldig burger
daar wel een beetje op rekenen en als dat gebeurt in
een officieel stukje van 14 oktober 1966 en er is dan
14 maanden later nog steeds geen antwoord op gekomen,
dan mag een raadslid, ook al is hij dan Mr. B. P. van
der Veen, zeggen, dat hij daar ernstig verontwaardigd
over is en ik begrijp helemaal niet, dat dit volgens de
heer Boomgaardt maar een heel lclein beetje mis is.
Ik vind dit helemaal mis. Ik denk, dat het een vergis
sing is en ik vind de opmerking in het preadvies: „Ge
let op het vorenstaande leek het weinig zinvol de cor
respondentie met het bedrijf voort te zetten" ten enen
male mis. Als U meent, dat er geen antwoord op moet
komen, moet U niet eerst schrijven: „Na ontvangst
van de noodzakelijke ambtsberichten komen we op deze
aangelegenheid terug." Dat klopt niet met elkaar. Op
de een of andere manier is hier kortsluiting geweest.
Er is meer kortsluiting geweest. U vertelt in het pre
advies, dat de FABO bezig is het werk dat zij
niet langer in haar eigen bedrijf kan doen, omdat de
Gemeente de toegang daarvan gebarricadeerd heeft
door de middenberm, onder de oude schapenmarkt te
doen. Daar wordt op pag. 4 van het preadvies een en
ander van gezegd. „Het bedrijf is daar maar rustig
doorgegaan, heeft zelfs een tijdelijke aansluiting in ge
bruik genomen." Ja, dat is ook zo. Die aansluiting is
daar aangelegd op verzoek van het bedrijf, opdat het
daar zijn werkzaamheden kon verrichten en het heeft
voor de kosten van die aansluiting ook elke keer de
nota gepresenteerd gekregen en betaald. Hier heb ik
zo'n stapeltje. Nu moet U niet zeggen, dat het zonder
toestemming ging, dat de Gemeente van niets weet
enz., terwijl de Gemeente daar zelf met dat oogmerk
die aansluiting maakt en de kosten in rekening brengt.
Het klopt dus niet, wat hier staat. De ambtsberichten,
die ingewonnen zijn sedert het laatste verzoek bij de
Raad binnengekomen is, hebben wel erg weinig tijd
gekost, maar de kwaliteit daarvan blijkt dan ook even
redig te zijn.
Er wordt voorts gezegd: „De gevolgen van deze
handelwijze van de FABO zijn duidelijk te constateren.
Het trottoir is daar kapotgereden." Dat zal wel zo
zijn. U weet, dat appellant op het standpunt staat, dat
niet hij alleen auto's onder de oude schapenmarkt rijdt
(en de nodige banden er om legt), maar dat daar ook de
gemeentelijke vrachtwagens en andere wagens komen,
die op dat gemeentelijk terrein stenen plaatsen, omdat
het daarvoor als opslag gebruikt wordt. Die stenen
wagens zijn natuurlijk vrij zwaar en zouden wellicht
ook enige schade aan het trottoir kunnen toebrengen.
Het is natuurlijk voor iemand, die al jarenlang in de
ellende zit, omdat zijn bedrijfsuitoefening verhinderd
wordt door dingen die de Gemeente gedaan heeft, wel
een bijzonder bittere pil te moeten lezen, wat hij alle
maal misdreven heeft en wat hem allemaal boven het
hoofd kan hangen. Het gaat om vergoedingen die hij
zal moeten betalen in plaats van dat de Gemeente zich
nu afvraagt, of er op grond van de oude-schadeloosstel
lingsregeling misschien van de kant van de Gemeente
niet reden zou zijn dit bedrijf op de een of andere ma
nier schadeloos te stellen. Het bedrijf heeft vroeger
zijn functie normaal kunnen uitoefenen, heeft daardoor
een bepaalde goodwill gekregen en heeft een omzet van
een anderhalf miljoen per jaar. Er leven zo'n 12 ge
zinnen uit. Het voorziet in een behoefte. Het is een
van die bedrijven, die wij zo graag willen hebben en
ten aanzien waarvan U, mijnheer de Voorzitter, zelf
zojuist in Uw Nieuwjaarstoespraak gepleit heeft voor
het verlenen van financiële faciliteiten, opdat wij het
bedrijfsleven het toch maar aangenaam zullen maken
om in Leeuwarden te komen zitten. Dit bedrijf zat daar
goed. Als de onderbreking in de middenberm iets groter
was gemaakt of iets verplaatst was geworden, clan had
men dat bedrijf op de normale manier kunnen bereiken.
Dat was niet zo'n vreselijk grote moeite geweest. Er zrjn
op het ogenblik niet twee, maar drie onderbrekingen.
Een kleine verplaatsing zou dus aan de euvelen tege
moet kunnen komen en dan had het bedrijf normaal
datgene kunnen blijven doen wat het dertig jaar ge
daan heeft.
Ik ben het met U eens, dat de situatie van dit be
drijf op die plaats in de gegeven omstandigheden niet
gelukkig is. Ik ben het ook met U eens, dat de onder
breking van de middenberm wel een oplossing voor
het bedrijf zou zijn, maar niet ideaal uit verkeerstech
nisch oogpunt, omdat inderdaad de nabijheid van de
Hermesbrug moeilijkheden kan doen verwachten. Be
trokkene stelt een andere mogelijkheid voor en zegt:
Geef ons dan een stuk van de oude schapenmarkt, die
nu toch nergens dienst voor doet. Het bedrijf zou m.i.
heel wel aansluiten bij het overige terrein van de oude
veemarkt, dat parkeerterrein is. Het zou daar hele
maal niet misplaatst zijn. U heeft tot nog toe alle mo
gelijke plannen gehad met de oude schapenmarkt. We
hebben het over een sporthal gehad. Die is weer van
de baan. Het bodehuis zou er onder komen; ook van
de baan. Nu wordt er gesuggereerd, of het niet beter
zou zijn dat overdekte stuk te gebruiken voor de Frico.
Die noodzaak lijkt mij op dit moment niet bijzonder
dringend, terwijl de noodzaak van dit bedrijf om levens
mogelijkheden te houden, wel buitengewoon dringend
is. En wat is er eigenlijk op tegen? Geef deze man
zijn zin. En Gemeente, die hem in het nauw gebracht
heeft, geef hem de gelegenheid zijn bedrijf weer uit te
oefenen door hem een stuk van de oude schapenmarkt
als een gelijkwaardig terrein ter beschikking te stel
len, opdat dit probleem uit de wereld geholpen kan
worden. Ik geloof, dat adressant na alle narigheid die
hij toch van de Gemeente ondervonden heeft, ook door
dat eindeloos op de tocht houden, dat wel aan haar
verdient.
Be Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de
koffiepauze.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Tiekstra (weth.)De historie, die hier aan
de orde is, is al oud. Situaties als zich hier nu voor
doen, hetzij tijdelijk, hetzij definitief, hebben zich vele
malen in deze gemeente voorgedaan en zijn, voor zover
het tijdelijke situaties zijn, vele malen het onderwerp van
bespreking in de Raad geweest. Het gaat hier n.l. om
9
het probleem van de gevolgen van een rechtmatige
overheidsdaad. Wat nu dit bedrijf aangaat, de raads
leden, die de gehele ontwikkeling rondom de Lange
Marktstraat hebben meegemaakt, en zeker de „oude"
raadsleden zullen weten, dat in de oude situatie onge
veer de helft van het profiel van de nieuwe Lange
Marktstraat de oude Lange Marktstraat uitmaakt. On
geveer in de as van de tegenwoordige Lange Markt
straat stond vroeger een groot hek, dat het veemarkt
terrein afsloot van de rest van de straat. Het was dus
niet een voor ieder toegankelijk, een volledig door hek
werk afgesloten terrein. Aan deze Lange Marktstraat
heeft de N.V. FABO een aantal jaren zijn bedrijf uit
geoefend en ook reeds toen bestond een situatie die
heel vaak aanleiding is tot klachten, n.l. dat bedrijven
de openbare straat gebruiken voor de uitoefening van
hun bedrijf. Zolang dit binnen bescheiden proporties
blijft, kan men zeggen: Nou ja en ik kan mij dat
voorstellen m.b.t. de Lange Marktstraat laten wij
dit maar accepteren en zo is dat ook op andere plaat
sen in de stad het geval geweest. De veemarkt is ver
plaatst naar de Hehconweg. En de Tesselschadestraat,
als zeer belangrijke verkeersader de verbinding vor
mend van het Stationsplein met de Heliconweg, het
westelijk stuk dus van de ringweg, is aangelegd op
het profiel, dat de raadsleden bekend is, een profiel
met een middenstrook, waarbij de banen dus van el
kaar gescheiden zijn. En voor zover in dit tracé van
de Lange Marktstraat geen parkeerhavens zijn opge
nomen, geldt voor de gehele Lange Marktstraat en
Tesselschadestraat een parkeerverbod. Het is, dacht ik,
logisch, dat het Wagenplein is aangelegd als parkeer
terrein en ten zuiden van de Lange Marktstraat be
vindt zich een parkeerterrein met een capaciteit, die
zo groot is, dat aan een parkeermogelijkheid op de
Lange Marktstraat echt geen behoefte bestaat, inte
gendeel, de behoefte is bepaald gericht op het wacht-
verbod. Dit heeft dus een zeer duidelijke verkeers
functie en ik dacht, dat hier in wezen de oorsprong
ligt van het probleem van dit bedrijf. Nu is dit ook
voor de ondernemer zelf geen nieuwe zaak. Hier is
vanaf 1963 maandenlang overleg over geweest. Het
schriftelijk overleg is bij de stukken gevoegd, maar
dat is uiteraad niet het enige geweest en een en ander
maal is door oud-burgemeester Van der Meulen en
mijn voorganger, de heer Van der Schaaf, met het be
treffende bedrijf overleg gepleegd en dat overleg heeft
bij voortduring geresulteerd in een volstrekt gebrek
aan bereidheid bij dit bedrijf om over de plaats, in
welke vorm ook, te spreken. Uit en ter na hebben wij
dit bedrijf op de hoogte gesteld van onze opvattingen
m.b.t. zijn vestigingsplaats aan de Lange Marktstraat.
Ik wil proberen een antwoord te geven op de vraag
i.z. de bestemming van de oude schapenmarkt. Ik neem
daarbij aan, dat ook bij de raadsleden voor de ontwik
keling van de parkeerbehoefte van onze stad een zo
danige belangstelling bestaat, dat zij ook pogen waar
te nemen, hoe deze zich manifesteert. Ieder, die vrij
geregeld in de buurt van de oude veemarkt komt, zal
constateren, dat dit plein reeds nu bijzonder intensief
wordt gebruikt voor het doel, waarvoor het bestemd
is, n.l. parkeren, en wel lang-parkeren. En de rest van
dit terrein zal, zodra het schoongemaakt is, ook deze
functie hebben. Het gerucht, dat de heer Van der
Veen noemde, is op het ogenblik niet in discussie en
daar kan dus ook niet over gepraat worden. Maar
zelfs al zou het in deze Raad een haalbare zaak zijn,
dit terrein te bestemmen voor bedrijfsuitoefening, dan
moet er rekening mee worden gehouden, dat de heer
K. van der Veen van de Friese Banden Service niet de
eerste en enige gegadigde is. Als het dossier over de
belangstelling voor vestiging op dit terrein geopend
zou worden, kan de Raad zich voorstellingen maken
van de gouden bergen, die ermee te verdienen zijn. Dat
is een aanwijzing voor de waarde die dit terrein voor
een functie t.b.v. de binnenstad heeft. Daarbij zal de
Raad zich ook moeten realiseren, dat de reconstructie
van de panden aan de Lange Marktstraat haar gang
gaat; er komen daar steeds meer verkeersaantrekken-
de objecten in de vorm van vrij grote kantoorgebou
wen. En dat betekent een voortgaande belasting van
de parkeergelegenheid. Ik ben van mening, dat een
bestemming van dit terrein voor bedrijfsdoeleinden be
paald niet in overweging kan worden genomen en dat
het ook in strijd is met de beslissing, die na veel dis
cussie in de Raad is genomen m.b.t. de vestiging van
het bodeterrein. De raadsleden, die deze discussie heb
ben meegemaakt, zullen zich herinneren, dat m.n. het
feit, dat een verkeersaantrekkend object op de hoek
van de oude veemarkt te veel belasting ter plaatse zou
opleveren, de reden is geweest, waarom de Raad wel
bewust het m.i. zeer verstandige besluit heeft geno
men (en ook van de vervoerders was het een verstandig
besluit) om het bodeterrein te vestigen op de plaats,
waar het juist vandaag in bedrijf is gesteld. Dat ar
gument was, dacht ik, des Pudels Kern.
Het betoog van de heer Van der Veen was nogal
uitvoerig, maar bevatte niet zo bar veel nieuws. Het
is mogeiijk, dat in de omvangrijke correspondentie op
een bepaald ogenblik de bestemming „bodeterrein" is
genoemd tegenover betrokkene, maar de brief van 29
september 1966 aan de heer K. van der Veen sluit met
de mededeling: „Dit terrein zal een openbare bestem
ming krijgen, hetgeen niet in overeenstemming is met
het, ook in Uw laatste brief van 14 september 1966
omschreven doel. Wij achten het niet gewenst en te
vens onverantwoord op dit openbare terrein een bedrijf
als het Uwe toe te laten. Wij blijven derhalve van me
ning, dat naar een andere oplossing moet worden om
gezien en we raden U aan zich ter zake met de direc
teur van het Grondbedrijf onzer gemeente te ver
staan." Ik dacht, dat betrokkene dus goed wist, waar
hij aan toe was.
De heer Van der Veen heeft zojuist verder opge
merkt, dat hier sprake is van een going concern. Oor-
spx'onkelijk was dit bedrijf van de N.V. FABO, welker
adres overigens Marshallweg was. Dit bedrijf is in de
jaren 19641965 door de heer K. van der Veen over
genomen en toen Friese Banden Service genoemd. Ik
verwacht, dat de heer Van der Veen ook bij de over
name reeds volledig op de hoogte was met de situatie
m.b.t. dit bedrijf.
Wat mogelijke schadevergoeding betreft, tot op he
den is in deze Raad welbewust en consequent als be
leidslijn afgewezen het verstrekken van welke schade
vergoeding aan gedupeerden dan ook, zelfs als aanwijs
baar sprake van schade zou zijn ten gevolge van een
rechtmatige overheidsdaaa. (De heer Engeis: Behalve
bij de demping van het Vliet!) Ik verwachtte deze in
terruptie. Bij het Vliet hadden wij te maken met sinds
jaren daar gevestigde bedrijven; de transacties ge
schiedden op basis van verplaatsing met verwerving
van de eigendom van het vastgoed: de opstallen en
terreinen, door de Gemeente. (De heer Engeis: Het is
een kwestie van constructie, waarop de Wethouder zich
nu beroept. De kern van de zaak is, dat de bedrijven
door afsluiting van de vaarweg niet meer konden wer
ken en dat ze toen geholpen zijn door verplaatsing. De
wijze waarop is een kwestie van constructie. De es
sentiële vraag is dus bij de kwestie, die hier aan de
orde is: Is door verandering ter plaatse de man reëel
bedreigd in zijn bedrijfsvoering? En als dit zo is, is
de Gemeente dan bereid ook met die man maatregelen
te treffen om een oplossing te vinden? Zo ja, dan is
ze klaar.) De raadsleden zullen zich stellig weten te
herinneren, dat bij de behandeling van het Vliet on
zerzijds steeds nadrukkelijk iedere verplichting tot
schadeloosstelling is afgewezen. De transacties werden
gedragen door twee wezenlijke elementen: de noodzaak
voor de bedrijven om te verplaatsen en het belang van
de Gemeente tot verwerving van het vastgoed dat ge
legen was in het toekomstige saneringsplan voor het
Vliet. Het lijkt dus onjuist, dat de heer Engels het
zeer belangrijke element van het eigenbelang van de
Gemeente bij deze discussie gewoon uit het oog ver
liest en maar zegt, dat het een kwestie is van
constructie. Er is hier meer aan de hand dan een con
structie, n.l. een zakelijke transactie. Ik herhaal: Hoe
men deze zaak ook wendt of keert, deze onderneming,
de Friese Banden Service, heeft zich gevestigd in een
bestaande situatie. De tegenwoordige eigenaar van het
bedrijf had zich, toen hij het overnam, als goed onder
nemer rekenschap moeten geven van de situatie.
Ik wil hier tenslotte nog aan toevoegen, dat het ge
bruik van de openbare straat als werkterrein natuur
lijk nooit acceptabel is.