8 ook maar een seconde stilgestaan. De volgende och tend was er vergadering van het College en toen heb ik Weth. De Jong medegedeeld, dat ik het eens was met de fractievoorzitters (onder hen ook die fractie voorzitters die lid zijn van de Financiële Commissie), dat die commissie niet meer bijeen zou komen. De heer De Vries was er niet bij, maar ik weet, dat hij door de secretarie hierover is ingelicht. (De heer O. de Vries: Ik heb alleen de mededeling gekregen, dat de vergadering van de Financiële Commissie niet door ging omdat op dat moment een vergadering van frac tievoorzitters zou worden gehouden.) Hieruit ziet men, hoe gemakkelijk een misverstand kan ontstaan. Dit is in ieder geval de verklaring waarom de vergadering van die commissie helaas niet is doorgegaan, hoe be langrijk wij dit beraad daar mag geen misverstand over bestaan ook vinden. Wij hebben hieruit weer lering getrokken. Een volgende keer zullen wij die dingen nog uitvoeriger bespreken. De fractievoorzit ters mogen niet gehaast zijn wanneer daarover over legd wordt. (De heer Vellenga: Dat is overdreven.) Wij hadden een goede afspraak. (De heer Vellenga: Men was het erover eens, dat alleen op dat moment de fractievoorzitters konden vergaderen en de Financiële Commissie niet. Dat ontsloeg het College echter niet van de taak te proberen op een andere dag of een ander uur de Financiële Commissie bijeen te roepen. Ik heb niet het gevoel, dat dat is gebeurd.) Dat is dan het misverstand. Het ging allemaal nogal snel en het kan zijn, dat we even langs elkaar heen hebben ge praat. Dat punt is echter wel ter sprake geweest. Mis schien hebben we elkaar dan even niet begrepen. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan hadden we wel gedaan wat U wilde. Moeten wij hier nu nog langer over praten? Er is toch geen enkele reden om te veronderstellen, dat het College dit niet zou hebben gedaan, als ik niet duide lijk de indruk had gekregen, dat men het eens was over de afspraak. Zou het anders zijn geweest, dan zouden wij de leden van de Financiële Commissie on getwijfeld hebben gebeld. De Voorzitter: koffiepauze. Ik schors de vergadering voor de De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en het lijkt mij het beste als ik nu eerst in het algemeen iets zeg over de ruimten aan de noordwestkant van het Raadhuisplein. Ver-schillende leden hebben gezegd, dat het hun niet helemaal duidelijk is hoe men de panden van Vriesco en de school moet zien in verhouding tot het onderhavige voorstel. Het College heeft in ieder geval bedoeld de Raad zo volledig mogelijk voor te lichten over de wijzigingen die naar zijn oordeel moeten plaatsvinden voordat men tot een definitieve beslissing komt t.a.v. het stadhuis. Wij hebben destijds overwo gen eerst enkele van de meest dringende voorzieningen incidenteel aan de Raad voor te leggen. Gezien de ervaringen met soortgelijke discussies in het verleden zijn B. en W. tot de conclusie gekomen, dat het beter was aan de Raad de verschillende wijzi gingen die op korte termijn aangebracht zouden moeten worden, als één geheel voor te leggen, zodat de Raad een zo duidelijk mogelijk beeld zou krijgen van alles wat in deze overgangsperiode zou moeten gebeuren. Uit de vragen die gesteld zijn, begrijp ik, dat wij daar in niet helemaal zijn geslaagd, hoewel wij wel ons best hebben gedaan. In de nota is het pand van Vriesco ook wel even genoemd, maar wij zijn er niet diep op ingegaan. Wel is medegedeeld, dat wij dit zien als een onderdeel van het tweede gedeelte van de overgangs periode. Het College is van mening, dat zodra het pand-Vries- co beschikbaar komt, wij kunnen komen tot een rede lijke huisvesting van de personeelsafdeling, die nu in het pand aan de Weerd is ondergebracht, en van de wethouders. Wij zijn er nog niet helemaal uit, maar wij hebben al wel geconcludeerd, dat wij voor de huis vesting van de afdeling Personeelszaken en van de wethouders in de overgangsperiode een redelijke oplos sing kunnen krijgen met behulp van dat pand. Het pand aan de Weerd raken wij kwijt. Het is een oud pand en hoe eerder de huur daarvan kan worden beëindigd hoe beter het is. Ik meen, dat de huur begin 1969 afloopt. Tegen die tijd willen wij ook kunnen be schikken over het pand-Vriesco. Wij nemen aan, dat de mogelijkheden van het pand-Vriesco niet volledig zijn benut. Men heeft daarin nog een laatste kleine re serve in de buurt van het stadhuis voor het geval dat als gevolg van een of andere uitbreiding nodig is, tot een definitieve oplossing is verkregen. Ook de school is in de overwegingen betrokken. Weth. Ten Brug zal U daarover straks ongetwijfeld meer wil len vertellen. De Wethouder keek bepaald niet vrien delijk, toen het College zijn handen naar het schoolge bouw uitstak. Hij heeft gezegd, dat men er in de eerste vier jaar beslist niet aan mocht komen. Ik zal hem straks vragen daarover nog iets te zeggen. Het College is voor zijn argumenten gezwicht en de conclusie was, dat in de eerstkomende jaren niet over het schoolge bouw dat schuin tegenover het raadhuis staat, kon worden beschikt. Ik wil wel zeggen, dat wij de gebou wen van beide scholen zien als een noodzakelijke re serve, als het besluit zou vallen, dat het stadhuis op de huidige plaats blijft. Als de secretarie dan tijdelijk elders moet worden ondergebracht, zal dat met behulp van die twee schoolgebouwen kunnen. In dat geval zal de gehele secretarie tijdelijk moeten worden overge bracht, want men kan het stadhuis dan niet in gedeel ten ontruimen. Daarmee zal een vrij lange periode ge moeid zijn, al kan ik niet zeggen of dat één, twee of drie jaar zal zijn. Weth. Ten Brug heeft ons gezegd, dat wij, als het zover is, in redelijkheid mogen aanne men, dat wij een claim hebben op die gebouwen voor de periode dat het stadhuis wordt verbouwd. Het spijt mij, dat de heer Kingma niet volledig is overtuigd. Ik heb zijn opmerking over het bouwen van een nieuwe vleugel aan het stadhuis niet begre pen. B. en W. hebben met die mogelijkheid reke ning gehouden. Dat is een van de mogelijkheden waar het grootste deel van het College achter staat; dat is in dit voorstel ook verdisconteerd. De heer Kingma vreest, dat de Raad niet meer de vrije hand zou hebben na aanvaarding van het onder havige voorstel. Wij zijn van mening, dat dit wel zo is. Wij hebben gemeend, dat het verantwoord was dit voor stel nu te doen, omdat de Raad volledig de vrije hand houdt bij een beslissing over de vraag of het stadhuis hier, op welke wijze ook, moet worden uitgebreid dan wel of er een geheel nieuw stadhuis komt, welke andere plaats daarvoor ook wordt uitgekozen. Wat nu wordt voorgesteld gaat niet om voorzieningen voor één of twee jaar. Welke decisie de Raad ook neemt, de voor ziening waarom het nu gaat, zal in ieder geval voor een reeks van jaren nodig zijn. Er zullen al gauw vijf tot tien jaar mee gemoeid zijn. Zou dat niet zo zijn, dan zou het College niet de moed hebben gehad een voorstel als dit aan de Raad voor te leggen met nog de mededeling erbij, dat straks nog een tweede voor stel zal volgen voor de personeelsafdeling en het pand- Vriesco. Zou het slechts voor één of twee jaar zijn ge weest, dan zou men een voortduren van de slechte huisvesting van het ambtelijk apparaat op de koop toe hebben moeten nemen. Of de incidentele voorzieningen al dan niet met el kaar een miljoen gulden hebben gekost, weet ik niet. Ik weet wel, dat dergelijke voorzieningen vaak meer kosten dan men op het eerste gezicht vermoedt. Ik heb echter niet de indruk, dat het in orde maken van het pand-Vriesco voor de huisvesting van een deel van de secretarie meer dan 7 ton zal moeten kosten. Het zal zeker aanzienlijk beneden dat bedrag blijven. (De heer Heidinga: De Voorzitter heeft mij niet hele maal begrepen. Ik heb gezegd, dat, als men even na gaat wat wij een jaar of drie, vier aan incidentele voor zieningen hebben besteed, wij aan een bedrag komen, dat dan misschien a.1 wel een miljoen of meer beloopt.) O ja, met inbegrip van de geschiedenis. Dan zijn we het wel eens. De heer Heidinga zegt niet te geloven, dat wij het probleem oplossen. Over geloof kan men niet twisten. Men gelooft iets wel of men gelooft het niet. B. en W. geloven, dat zij het probleem met dit voorstel wel op lossen; anders zouden zij dit voorstel niet hebben ge daan. Wij geloven met dit voorstel en het voorstel betreffende het pand-Vriesco dat nog kan worden ver wacht voor de overgangsperiode, ook al zou die even tueel wat langer duren, een redelijke oplossing tot 9 stand te brengen niet alleen voor de secretarie, maar ook voor de dienst van Openbare Werken. De heer Boomgaardt vindt het bedrag dat nodig is voor de verbouwing van het gebouw aan de St. Jacobs- straat, rijkelijk hoog. Wij zijn bereid na te gaan of het misschien voor nog iets minder kan. Men moet er echter van uitgaan, dat B. en W. het minimum hebben gevraagd dat voor een redelijke huisvesting van een belangrijke secretarie-afdeling noodzakelijk is. Wij zullen echter, ook als de Raad het gevraagde bedrag voteert, ernstig overwegen of met een gerin gere uitgave kan worden volstaan. (De heer Vellenga: Het is een „zuinige" straat die St. Jacobsstraat. Dat heeft die f50.000,wel bewezen.) Dat geeft mij mede aanleiding deze kleine toezegging te doen. De heer Rijpma zegt, dat hij het niet gemakkelijk heeft met dit voorstel. B. en W. hebben het er ook niet gemakkelijk mee gehad, toen zij het voorbereid den. Hieruit put ik de hoop, dat de heer Rijp ma toch bereid zal zijn met het College mee te gaan. Nogmaals, ik doe een dringend beroep op de Raad het College in dezen te volgen, want de voorgestelde voor zieningen zijn werkelijk noodzakelijk om de machine van de secretarie goed te laten draaien. Men kan er verzekerd van zijn, dat het College slechts na grote aarzeling en na ampele overweging dit voorstel heeft gedaan. De heer Ten Brug (weth.)De Raad weet, dat het helaas niet mogelijk is aan de lopende band scholen te bouwen, iets wat wij, gezien de ontwikkeling in de be hoeften, hier toch eigenlijk zouden moeten doen. Ik voorzie, dat wij in september van dit jaar, wat de lo kaliteiten voor het onderwijs betreft, voor een groot probleem zullen komen te staan. Het zal dan een zaak worden van passen en meten. Met het lager onderwijs zal het nog wel gaan, maar bij het voortgezet onderwijs wordt het moeilijk. Zodra bekend is, dat een school kan worden gebouwd, heb ik onmiddellijk de besturen van drie scholen op de stoep staan om daarvoor in aanmerking te mogen komen. De kunstnijverheidsschool heeft dringend behoefte aan ruimte voor uitbreiding. Er is ook ruimte gevraagd voor de landbouwschool en de zuivel-technologische school. Bij beide schooltypen heeft Leeuwarden zeer veel belang. Er komt nog bij, dat door de gedeeltelijke opheffing van de brugschool „anderhalve jaargang" naar de eerste klas van het middelbaar onderwijs is gegaan. Dit jaar komt er nog weer „anderhalve jaargang" bij. We konden het dit jaar in de ruimte die men in de vml. v.h.m.o.-scholen heeft, nog net halen, maar we zullen nu wel onze toe vlucht moeten nemen tot lokalen buiten de bestaande gebouwen. Daar komt bij, dat het leerprogramma, voor wat de H.B.S. betreft, met een jaar wordt verlengd. Ik hoop uiteraard, dat die grote behoefte aan ruimte van tijdelijke aard is, maar het vrijkomen van de Hof- school geeft waarschijnlijk in september 1968 de mo gelijkheid precies rond te komen. Met zekerheid kan ik dat echter nog niet zeggen. Men zal hebben opge merkt, dat dit jaar de datum van aanmelding is ver vroegd, dit opdat wij zo spoedig mogelijk weten hoe de zaken er voor staan. Voor zover ik het thans kan overzien, hebben wij dit schoolgebouw hard nodig. De Voorzitter: Ik zal de heer Heidinga moeten vra gen, of hij zijn voorstel meent te moeten handhaven. (De heer Heidinga: Ja, mijnheer de Voorzitter.) Ik breng dan allereerst in stemming de motie-Hei- dinga. De hear Boomgaardt: Wy soene graech ünderbrek- king fan de diskusje hawwe wolle om efkes yntern to oerlizzen. De Voorzitter: Als de heer Boomgaardt kort kan zijn, vind ik het redelijk, aan zijn voorstel te voldoen, opdat hij gelegenheid heeft even met zijn fractie te kunnen overleggen. Ik schors de vergadering voor enkele minuten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Heidinga: Gehoord de onderlinge bespre kingen, trek ik mijn motie in. Ik vraag echter stem ming over het voorstel van B. en W. De heer Kingma: Ik had gehoopt, dat de heer Hei dinga zijn motie zou handhaven. Die gaat n.l. minder ver dan afwijzing van het voorstel van B. en W. Het ging daarbij slechts om een uitstel tot na het nemen van een principebesluit over het stadhuis. Wij hebben niet gezegd, dat wij voor of tegen het voorstel van B. en W. zijn, maar alleen, dat wij de handen willen vrijhouden tot het principe-besluit is genomen. Wij ge loven niet, dat al of niet aanhouding van het voorstel een zaak van staan of vallen is. Nu de motie is te ruggenomen, moeten wij wel tegen het voorstel stem men. De Voorzitter: Ik breng thans het voorstel van B. en W. in stemming. Het voorstel wordt aangenomen met 32 tegen 3 stemmen, die van de heren Heidinga, Kingma en Rijp- stra. Punt 14 (bijlage no. 87). De heer Reehoorn: Dit voorstel valt in twee stukken uiteen. Het eerste gaat over het huren van de gebouwen van de voormalige joodse godsdienstschool met con ciërgewoning. Gezien het gebrek aan ruimte dat wij hier hebben voor de huisvesting van gemeentelijke of rijksdiensten, geloof ik, dat wij hierover niet lang be hoeven te praten. Wij steunen graag het voorstel om het gebouw te huren. Het tweede deel van het voorstel heeft betrekking op het onderbrengen van het administratief centrum in deze gebouwen. In de raadsbrief wordt gezegd, dat het gebouw zich hiervoor uitstekend leent. Ik heb met belangstelling de stukken bij dit voorstel geraadpleegd, maar ik ben niet tot dezelfde conclusie gekomen. Er was geen advies bij van het hoofd van de Dienst voor Complementaire Sociale Voorzieningen, de heer Ru waard, en ook geen advice van de Federatie Noord van de Sociale Werkplaatsen. Er is niet duidelijk aange geven, hoe men zich de inrichting van het gebouw denkt. Vorig jaar hebben wij op 5 en op 16 mei gesproken over het onderbrengen van het administratieve cen trum in het pand St. Jacobsstraat 25. In de raadsbrief bij dat voorstel stond, dat in dat pand ruimte was voor 25 man van het administratieve centrum, maar dat het aantal gegadigden beduidend groter was en dat eigenlijk plaats voor 45 man nodig was. Nu stond in de aanbiedingsbrief bij de begroting: „Het lag in ons voornemen de Schrijfkamer van de Dienst Sociale Werkvoorziening onder te brengen in het pand St. Ja cobsstraat 25. Mede in verband met het feit, dat meer personen bij de Schrijfkamer moeten worden onderge bracht dan destijds verwacht werd, heeft men zich ge noodzaakt gezien dit voorstel terug te nemen." Daarover gaat dan het derde deel van dit voorstel. Ik zie echter, dat men ook in de voormalige joodse school maar 45 mensen kan plaatsen. Dit biedt daar om m.i. niet een perspectief. Wij moeten bedenken, dat de Minister een verdere uitbreiding van de categorieën mensen voor tewerkstelling onder de sociale werkvoor zieningsregeling voor hoofdarbeiders overweegt. Ik zie in het voorstel dus niet zo'n uitstekende op lossing voor dit vraagstuk. Ik zou ook niet zoveel voelen voor onderbrenging van de mensen in deze ge bouwen, ware het niet, dat de huidige huisvesting van de Schrijfkamer zo slecht is. Ik zal daarom voor het voorstel stemmen, al doe ik dat niet onbevreesd. Deze onderbrenging wordt voorgesteld als een tijdelijke op lossing, maar de praktijk leert, dat niets zo blijvend is als het tijdelijke. Ik zou graag de verzekering ont vangen, dat de andere plannen die in voorbereiding zijn om tot een definitieve oplossing te komen, op generlei wijze zullen worden geremd door aanvaarding van dit voorstel. De heer Heetla (weth.): De heer Reehoorn betwij felt, of het te huren pand zich zo uitstekend leent voor het onderbrengen van het administratief centrum. De raadsbrief had op dit punt misschien wel iets anders kunnen worden geformuleerd. Ik zou willen zeggen, dat dit pand zich uitstekend leent voor tijdelijke on derbrenging van het administratief centrum. Ook wij hopen, dat het niet te lang zal duren voor een nieuw

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 5