1*7'
RAADSVERGADERING
van maandag 26 tebruari 1968, 19.30 uur.
(Voortzetting van de middagvergadering.)
De Voorzitter heropent de vergadering.
Aanwezig 35 leden: de dames A. Joustra-Bijker, Mr.
E. Veder-Smit en M. M. Th. Visser-van den Bos en de
heren J. Bakker, Ir. B. C. van Balen Walter, R.
Boomgaardt, J. ten Brug, P. J. Engels, P. Faber, J.
Heetla, O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen, K.
J. de Jong, B. Kingma, A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw,
W. Miedema, P. W. Pietersen, J. P. Reehoorn, Ir. C. L.
Rijpma, H. W. Rijpstra, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek,
D. C. Stigter, J. Tiekstra, M. Tjerkstra, Mr. B. P. van
der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, L. Visser, C. de
Vries, G. de Vries, K. Weide en J. Wiersma.
Afwezig: de heren Mr. D. Lijzen en J. N. van der
Zwaard.
De Voorzitter: Ik zou willen beginnen met dank te
zeggen voor de woorden van waardering en vertrou
wen, welke door nagenoeg alle sprekers aan het adres
van ons College zijn gericht. Wij hebben inderdaad het
afgelopen jaar met ons vijven hard gewerkt en ik stel
het bijzonder op prijs dat ik daarbij kan verklaren
dat lijkt mij ook van veel belang in een uitstekende
harmonie. Daarbij hebben wij grote steun ondervonden
van de secretaris en van de hoofdambtenaren. Ik stel
het dan ook op prijs dat een uwer, ik meen de heer
Engels, ook zijn waardering heeft uitgesproken aan het
adres van de ambtenaren, die ons bij onze veel
omvattende taak zo uitmuntend ter zijde hebben
gestaan. Eveneens is het College erkentelijk voor de
waardering, welke door een aantal sprekers naar voren
is gebracht, voor de opzet en inhoud van de
aanbiedingsbrief. Dit betekent voor ons, dat wij dus op
deze weg voort zullen kunnen gaan. Het is altijd
prettig te vernemen, hoe de Raad over dit soort
belangrijke stukken denkt.
Het verheugt mij, dat de heer Rijpma heeft
geconstateerd, dat het College een groot aantal van de
toezeggingen, welke het bij de vorige begrotingsbehan
deling in mei 1967 heeft gedaan, inderdaad is
nagekomen. We waren ons toen wel bewust van het
feit dat we heel wat toezeggingen hadden gedaan, maar
toen we de balans hadden opgemaakt zijn we er wel
enigszins van geschrokken. Wij hebben ons toen op die
lijst beraden en ons voorgenomen, alles in het werk te
stellen wat trouwens ook onze plicht was om, wat
wij in die raadszitting aan U hadden toegezegd, als dat
maar enigszins mogelijk was, ook inderdaad te
realiseren. We mogen ook geen toezeggingen doen, die
wij niet nakomen, met de restrictie evenwel en dat
spijt ons dan bijzonder dat soms in de praktijk
blijkt, dat iets, wat we werkelijk, van plan waren, door
verschillende omstandigheden niet te realiseren is. Ik
hoop dat U, leden van de Raad, dat wilt aannemen.
De heer Van der Veen heeft, bij de waardering die
ook hij aan ons adres heeft uitgesproken, de opmerking
gemaakt, dat wij wel eens een steek hebben laten
vallen. Ik geef dat gaarne toe en dit is ook niet te
vermijden. Ik ben er van overtuigd, dat wij ook in de
toekomst wel eens een steek zullen moeten laten
vallen. Ik heb de opmerking van de heer Van der Veen
werkelijk niet als een verwijt opgevat maar meer als
een kanttekening zonder meer.
Ik ben het niet eens met de heer Heidinga, wanneer
hij het College verwijt, dat er nog te veel in het wilde
weg gebeurt. Dat zijn de woorden, die hij heeft
gebruikt. Naar zijn mening moet er meer aan planning
gebeuren. Wij staan iedere dag opnieuw voor het
nemen van veel beslissingen, die ook geen uitstel
gedogen en die ook wij vaak liever zouden willen
nemen tegen de achtergronden van een algemene en
goed doordachte visie. Ik geef dus zonder meer toe
en dat is ook logisch dat het meer dan eens gebeurt,
dat wij onder de druk van omstandigheden snel een
beslissing moeten nemen, terwijl wij weten, dat het
beter zou zijn als wij dat konden doen tegen het
perspectief van een duidelijk uitgebalanceerd pro
gramma o.i.d., maar helaas hebben wij daarvoor niet
altijd de gelegenheid. Wij staan dan voor het dilemma
en nu komt het grote probleem óf decideren, soms
min of meer opportunistisch, dat geef ik toe, óf eerst
wikken en wegen en dan pas tot een beslissing komen.
Als we het eerste beleid in zijn volle omvang zouden
voeren neem ik aan dat wij veel scherpere opmerkin
gen zouden moeten incasseren, die dan heel terecht
zouden zijn. Wij doen echter niet zo maar iets in het
wilde weg. Ik wil U hopelijk te Uwer geruststelling wel
zeggen, dat dit College voortdurend bezig is met het
uitstippelen van algemene beleidslijnen. Daar hebben
wij het afgelopen jaar veel aandacht aan geschonken.
Ik wil U daarvan, om aan te tonen, dat dit niet zo maar
een paar losse opmerkingen zijn, een paar voorbeelden
noemen. Ik stel voorop dat lukt ons niet elke week
dat wij er heel bewust naar streven, dat er voor
elke collegevergadering één groot onderwerp op de
agenda staat, waar wij dan een groot deel van de tijd
aan besteden. Dat wordt dan grondig doorgepraat,
waarbij wij proberen een lijn te vinden waar wij op
door kunnen borduren. Wij proberen ons heel bewust
te ontworstelen aan de drang van allerlei kleine
problemen, die op je afstormen door een deel van de
tijd te besteden aan één probleem. Ik zou talloze
voorbeelden kunnen noemen waarover ons College
uren heeft gediscussieerd en waarbij in de onderlinge
discussie een bepaalde lijn groeit, waar we dan
natuurlijk verder mee werken, hoe we een bepaalde
zaak aan de Raad voor zullen leggen, hoe we een
bepaalde commissie aan het werk zullen zetten of
ambtenaren zullen vragen plannen op een bepaalde
grondslag verder uit te werken e.d. Wij trachten dus
heel duidelijk lijnen te trekken binnen welke het
beleid zich hier in Leeuwarden moet gaan ontwikke
len.
Een tweede punt is, dat er maandelijks een
bespreking plaats heeft"tussen een deel van het College
en de voltallige directie van Openbare Werken,
waarbij wij met elkaar discussiëren over de hoofdlijn
van de stedebouwkundige ontwikkeling. Daar wordt
dus nimmer gepraat over bouwvergunningen of
dergelijke zaken. Daar bestaan natuurlijk ook de
gebruikelijke contacten voor. We hebben echter de
noodzaak gevoeld van een nauwe communicatie tussen
de leiding van de grote dienst der Openbare Werken
en het College. Enerzijds moet de leiding van deze
dienst duidelijk weten wat onze beleidslijnen zijn,
maar zij moet ook alle gelegenheid hebben ons direct
te kunnen vertellen voor welke praktische en techni
sche problemen ze staat. Men kan natuurlijk nog zo'n
mooi beleid uitstippelen, maar ergens liggen de
grenzen van het technisch mogelijke. Dat moeten ons
dan de technici duidelijk aangeven. Deze communicatie
met de leiding van Openbare Werken, die regelmatig
plaats vindt, heeft naar mijn mening goede resultaten
opgeleverd al hebt U ze tot dusverre nog niet allemaal
gezien, maar dat komt, naar ik aanneem, nog wel. In
het licht van het voorgaande moet U ook het team
bezien, dat is ingesteld voor het opstellen van het
structuurplan en de bestemmingsplannen. We hebben
ook duidelijk gesteld dat een aantal mensen, die op
verschillende plaatsen over een probleem moeten
praten, op gezette tijden, onder leiding van een
Wethouder, om de tafel moeten gaan zitten om een
duidelijke beleidslijn t.a.v. het betreffende onderwerp
uit te stippelen. Wethouder Tiekstra zal straks verder
ingaan op de problematiek van de organisatie van het
stedebouwkundige werk etc. In dit verband wil ik er
ook op wijzen, dat wij een drie man sterke econo-
misch-sociologische stafafdeling hebben opgericht, die
haar werkzaamheden inmiddels is begonnen. Wij zijn
niet van plan, daar een grote afdeling van te maken.
Die afdeling is ook duidelijk bedoeld om het College
behulpzaam te zijn, niet bij detailwerk, maar bij het
uitstippelen van beleidslijnen. Wij voelden de behoefte
aan enkele stafmedewerkers, die zich geheel op het
economisch-sociologische werk knunen concentreren.
De resultaten zullen we nog moeten afwachten. Het is
een jonge afdeling, ook wat de leeftijd van de
ambtenaren betreft, maar wij vertrouwen binnen
afzienbare tijd in deze afdeling een duidelijke steun te
zullen hebben bij het uitstippelen van ons beleid. Ik