222-/ dan 13,6 en 16,2 te zijn. Die zijn dus nogal wat uitgelopen. Wanneer ik de bruto-investeringen en vaste activa van bedrijven, woningbouw en overheid bezie, dan zijn de bedrijven in diezelfde periode 1959 tot 1968 gekomen van 14,3 op 14,1. Dat zijn de boosdoeners dus niet. Woningbouw van 4,8 op 5,1, een kleine stijging, maar de overheid van 4,1 op 4,9. Het is weer de overheid die er in die vergelijking sterk uitloopt. Ook de voorraadvorming is opgelopen van 0,7 tot 1,4. In 1959 werd 14 pet. van het nationaal inkomen besteed aan uitgaven van het Rijk. In 1966: 13,9 pet. Deze percentages bedragen voor de overige publiek rechtelijke lichamen, dus provincies en gemeenten, resp. 13,9 en 16,4. Daar is dus uiteindelijk het grootste accres aanwezig m.b.t. de bestedingen. Op zichzelf juichen wij dit toe. Ik geloof dat het op zichzelf begrijpelijk is, dat de overheid geneigd is degenen, die deze overschrijding veroorzaken wat aan banden te leggen, want als de één te veel uitloopt dan moet dat gaan ten koste van de ander. Dat is echt niet zo'n gemakkelijke zaak. Die centrale financiering heeft dus wel een bepaalde basis. Minister Vondeling is er in december 1965 mee begonnen en Minister Witteveen volgt dat beleid nog steeds. Alleen al het feit, dat deze beide figuren, die politiek toch uit zo'n verschillende hoek komen, dit systeem toepassen, duidt al aan, dat men toch niet zonder deze centrale financiering kan. Nu komt men in moeilijkheden. Nu voelen we, dat die centrale financiering niet gemist kan worden, hoe moeilijk het ook is. De gemeenten mogen zelf geen leningen aangaan. Dat is de consequentie. De verdeling geschiedt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Binnenlandse Zaken laat zich daarbij adviseren door een adviescommissie en die heeft grote invloed. In die adviescommissie zitten mensen van het Ministerie van Financiën en van de Bank van Nederlandsche Gemeenten. Het gaat dus in overleg. Men doet dat niet maar van bovenaf, maar de gemeenten hebben hier ook inspraak. De provincies zijn hier tussenstation. Zij mogen bij die centrale financiering maandelijks urgentielij sten indienen, maar dat mag maar één lijst per provincie worden. De lijst geeft tevens de rangorde aan. Dan voelt U wel, dat wij daar dus ook mee te maken hebben. De verdeling is zodanig, dat de lopende investeringen voorrang hebben. Is er voor een bepaald object ik denk hierbij aan het ziekenhuis- verpleeghuis eenmaal een investering verkregen, dan kunnen we dus voor dat betreffende werk de volgende jaren op voortgaande financiering rekenen. Hetzelfde zouden we kunnen stellen met betrekking tot onze centrale riolering en wat daarmee verband houdt. We hebben dus in het kader van de centrale financiering toch echt wel een beetje geluk gehad de laatste jaren. Naast de lopende investeringen, die dus voorrang heb ben, gaan de kleine investeringen beneden 25.000, ook door. Boven 25.000, is het alleen mogelijk die investeringen te krijgen, wanneer de financiering rond is en dat is nu het punt. In de praktijk moeten we dan altijd werken met prioriteiten. Zo hebben we allen als Wethouder een prioriteitenlijstje. Elke maand moeten we dus zo'n lijst samenstellen in volgorde van urgentie die dan naar Gedeputeerde Staten wordt gezonden. Die moeten dan van hun kant, voor alle gemeenten in Friesland, maandelijks de rangorde vaststellen. U voelt wel hoe moeilijk dat is. Wat zijn nu de knelpunten bij deze centrale financiering? Het is goed, dat we dat samen even bekijken, want dan voelen we ook, waar het beleid uiteindelijk op gericht dient te zijn en waar we op bedacht moeten zijn bij deze centrale financiering. Het gevaar dreigt, dat we, nu wij met name door onderhanden zijnde werken, veel met lopende investe ringen te maken hebben, andere projecten „droog leggen", omdat we daar geen middelen voor krijgen, terwijl ze door de Raad reeds aangenomen zijn. Ik denk aan het Vliet. Dat zouden we graag droogleggen maar we worden financieel drooggelegd. Voorts worden wij m.b.t. tal van voorzieningen steeds weer geconfronteerd met de noodzaak, door gebrek aan financieringsmiddelen naar noodoplos singen te zoeken, terwijl we eigenlijk zo graag een definitieve oplossing zouden wensen. Ons aandringen bij G.S. kan er op een bepaald moment toe leiden, dat we geen gehoor meer krijgen en dat men zegt, je kunt me nog veel meer vertellen, maar er ligt zoveel meer te wachten. Er is ook nog iets anders dan Leeuwarden alleen (De heer Vellenga: Dat is niet zo) (De Voorzitter: Straks, in de tweede ronde). Een volgend punt. Wij hebben bedacht te zijn op de mogelijkheden, die er zijn m.b.t. het verkrijgen van subsidies uit de een of andere pot: de infrastruktuur- pot, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat. Krijgen we eenmaal subsidie ik denk aan het Groene Ster-project dan kunnen we tegenover G.S. stellen: met dit gesubsidieerde project kunt U ons toch niet in de steek laten. Plaats het op Uw prioriteiten schema, want anders verspelen we een subsidie en dan bent U daar de oorzaak van. Dat moet ook gespeeld worden. Het College moet voorts nog wel eens knopen doorhakken, als ik het zo mag stellen, om op zichzelf toch noodzakelijke zaken tot een oplossing te brengen, terwijl er, formeel gezien, geen financiële ruimte voor is. Dit zijn zo enkele moeilijkheden die rond deze centrale financiering een rol spelen. M.i. is het goed, dat wij dit voor ogen houden want wanneer we deze kwestie niet kennen, is het zo gemakkelijk om te redeneren, zoals dat hier vanavond ook wel een beetje is gebeurd. Nu nog even de vraag en dan kom ik weer bij de heer Rijpma terecht waar nu de meevallers blijven. Je kunt er twee kanten mee uit. Je kunt trachten ze onder te brengen in een batig rekeningsaldo, waar we er dan iets anders mee kunnen doen; vervroegd afschrijven of bijv., je zou er matiging van de belastingverhoging mee kunnen bewerkstelligen. In het verleden hebben we niet al te sterk aangestuurd op die matiging van belastingverhogingen en daardoor kregen we nog wel eens batige rekening-saldi. Die zijn dus in dat verleden weggewerkt via extra afschrijvingen. Voor volgende jaren is er dan ruimte beschikbaar. Wil men geen matiging maar de opbrengst zo snel mogelijk besteden en dan kom ik in het straatje van de heer Rijpma dan krijgen we dus extra uitgaven boven die, welke primair zijn begroot. Het zijn immers meevallers en daar zitten we juist mee. Ze komen vaak op een moment, waarop we dit geld niet meer op korte termijn kunnen investeren. De Raad aarzelt nog wel eens als het over deze financiële zaken gaat. Ze staat nog wel eens afwijzend tegenover voorstellen tot belastingverhoging en het is niet altijd even gemakkelijk, dan toch een financieel beleid te voeren. Het College is sterk geneigd, de bedoelde meevallers aan te wenden voor matiging in de verhoging der belastingen. Wij zouden dus dit willen stellen. De rioolbelasting, waarvan de opbrengst is geraamd op 1,9 miljoen en waarin zowel 'l/'l de eigenaar als de gebruiker van een pand hun bijdrage moeten leveren, zouden we voor beide groepen graag gelijktijdig in willen voeren. Als deze belasting thans wel voor de eigenaren wordt ingevoerd, maar voor de gebruikers pas wanneer ieder zijn aansluiting heeft gekregen, dan vind ik dat, tegenover de bevolking, geen duidelijke handelwijze. Duidelijk heid en voorlichting heeft men gevraagd ook t.a.v. de rioolbelasting. Accoord, maar dan moeten we deze belasting gelijktijdig invoeren op het moment, dat de zaak klaar is. Het hele complex van rioolwaterzuive ringsinstallatie en riolering komt dit jaar nog niet klaar. Invoering dus m.i. nog even uitstellen. De huisvuilrechten, de leges en de begrafenisrechten zouden wij dit jaar wel willen verhogen. We moeten deze kwestie ook zakelijk zien en niet enkel het gevoelsmatige element, waar ik, zakelijk gezien, nog wel een beetje huiverig voor ben, naar voren brengen. Vergeet U niet, dat de Reinigings- en Ontsmettings- dienst, uitgaande van de rekening 1960 is 100, over 1968 al een niveau bereikt heeft van 306. Alleen de uitgaven van de Gemeentelijke Sociale Dienst zijn nog iets meer toegenomen, maar dat is een hoofdstuk apart. Maar het is gezien deze ontwikkeling toch wel zo, dat we het dekkingspercentage goed in de gaten moeten houden. Daarover heb ik niets gehoord vanavond en als mevrouw Visser en de heer C. de Vries dan moeilijkheden zien bij verhoging van de huisvuilrech ten, laten we de zaak dan toch even releveren (De 23 heer C. de Vries: Blijft de dekking buiten beschou wing?). Daar kom ik straks nog op. Ik mag eerst de ernst van de zaak zelf wel eens even aantonen door te zeggen waar het om gaat (De heer Vellenga: Wordt daar niet over gepraat?). Over die 60 pet. niet, maar wel over de vraag, of dat dekkingspercentage al of niet gehanteerd dient te worden. Dat bedoelde ik. Dat is ook een van de punten, waar met name de heer Boomgaardt in de vorige begrotingszitting op heeft gewezen door te zeggen, laten we dat nu niet zo gemakkelijk loslaten en daar kan ik hem in volgen. Als ik de cijfers van de vuilnisdienst nog even mag noemen: Ï966 - 516.220,—, 1967 - 769.430,—en 1968 - 850.030,—. Dus u voelt wel, als U dit niet wilt dekken op de manier, die wij reeds voorgesteld hebben, dan zult U de consequenties daarvan ook moeten accepteren. Dan zullen met name dingen, die we in het verleden nog wel eens gemakkelijk gedaan hebben, nu minder gemakkelijk gaan. Het is eigenaar dig mag ik dat even als een ondeugende opmerking stellen dat met name de mensen, die nogal sterk geporteerd zijn tegen deze verhoging, dezelfde zijn, die het gemakkelijkst bereid waren extra voorzieningen te treffen, b.v. voor Cambuur. Dat was een investering, waarvan ik toen gezegd heb, mensen denk er om, als u dit doet, wordt U de rekening gepresenteerd, want het zal uiteindelijk betaald moeten worden. Men heeft dat zonder bezwaar geaccepteerd. Wanneer we dan met de dekking van de begroting voor de dag komen en zeggen, hier ligt het, ik heb er twee jaar geleden voor gewaarschuwd, dan vind ik het toch wel het is maar een ondeugende opmerking opmerkelijk, dat de kritiek nu weer uit dezelfde hoek komt. Ik stap van die ondeugende opmerking af. We gaan weer gewoon verder (Vrolijkheid). De heer Van der Veen heeft een paar opmerkingen gemaakt, die voor een belangrijk deel uit ontboezemin gen bestaan, waarvan ik kennis heb genomen. Hij zegt o.a. dat het fiscale systeem de ondernemingen belem mert in hun bestaan. Dat is eigenlijk een kwestie, die allereerst het Rijk aangaat en ik geloof, dat wij er daarom hier van af kunnen stappen. Wanneer het bedrijfsleven door ons ongunstig behandeld is i.v.m. de straatverlichtingstarieven, dan zou ik zeggen, het gaat niet specifiek om dat bedrag maar om het beleid en dan moeten we daarbij ook weer vergelijken wat andere groepen van de bevolking moeten betalen. De woningbouw. Een hogere prijs moet ook een hoger genot geven, zegt de heer Van der Veen en zolang niet voldoende met de privacy gerekend wordt, komt men er niet. Ik heb de hoop, dat we, vooral m.b.t. de ontwikkeling van de plannen in het Aldlan, toch wel in de richting komen die de heer Van der Veen voor ogen staat. We zullen met name aan de door hem bedoelde zaak de nodige aandacht besteden. De flatwoningen worden misschien in de toekomst het eerst verlaten, zegt de heer Van der Veen. Wanneer we dat hele probleem willen oplossen, moeten wij het voornamelijk ook zoeken in een zekere enquetering van de mensen, die wij straks graag in die nieuwbouw woningen willen huisvesten. Dan hebben we het afzetgebied in kaart gebracht, voordat met de bouw wordt begonnen. Ik dacht, dat dat juist geheel in de lijn lag van wat de heer Van der Veen hier stelt. Groenvoorziening als algemene voorziening financie ren uit de algemene middelen. We zijn blij, dat we bij voorbaat op de steun van de heer Van der Veen kunnen rekenen wanneer eens iets in die richting wordt gedaan. We moeten zuinig zijn met het verlenen van subsidie. Ik ben dat in het algemeen met hem eens. Men kan het nut tegenover de kosten stellen maar waar liggen de grenzen. Wij moeten de subsidiëring van instellingen in andere gemeenten beperken. M.i. kan men daarover ook wel een beetje genuanceerd denken. De heer Kingma heeft gesproken over de financie ringsmiddelen en hij is daar niet zo gerust op. Ik heb zojuist een overzicht gegeven m.b.t. de hele centrale financiering. Ik hoop, dat hij daaruit misschien heeft begrepen, dat het inderdaad niet zo gemakkelijk is om aan financieringsmiddelen te komen en dat het er altijd weer op aan komt, te zoeken naar het leggen van de juiste prioriteiten. In dat kader zullen we dus ook de scholen, waar hij het meen ik over heeft gehad een plaats moeten geven. Leegstand in particuliere woningen wordt straks waarschijnlijk aangevuld met leegstand in woningwet woningen. Misschien wel. Ook in dit verband is het zo noodzakelijk, dat wij ons vooral richten op de doorstromingsregeling. Wanneer we die goed gericht toepassen, zal dit uiteindelijk op korte termijn voor een belangrijk deel de oplossing kunnen betekenen voor het sociale vraagstuk in de woningbouw, het bewonen van goedkope woningwetwoningen door mensen met relatief gezien te hoge inkomens. Ik zou een beroep op de Raad willen doen, het College daarin met grote mate van voortvarendheid te steunen. De heer Schönfeld heeft gezegd, dat we voorzichtig moeten zijn met de gemeentelijke uitgaven. Ik ben het met hem eens en heb van zijn opmerking goede nota genomen. Ik wil hem verder nog even een kleine illusie ontnemen. Hij heeft n.l. gesteld, dat hij er toch zo verheugd over was, dat het College gevolg heeft gegeven aan zijn suggestie m.b.t. reclame op de bolgashouder, in de Frieslandhal en op de stadsauto bussen. We waren daar eigenlijk al lang mee bezig, zoals de heer Schönfeld ook wel weet, voordat hij zijn opmerkingen plaatste. De particuliere woningbouw moet meer gestimuleerd worden, zegt de heer Schönfeld. Er moet een andere subsidieregeling komen. Daar hebben wij niet over te beslissen. We hebben te maken met subsidieregelingen, die het Rijk vaststelt. Ik zou de heer Schönfeld dus willen adviseren, om zijn relaties op landelijk niveau te bewegen, hun invloed daartoe aan te wenden. Het is inderdaad zo, opschuiving zou, naar mijn overtuiging, voor een belangrijk deel de oplossing moeten geven m.b.t. de woning voorziening. De heer Reehoorn vindt, dat de meevaller in de sector sociale zorg eigenlijk ook in die sector moet worden besteed. Ik zou allereerst dit willen stellen. Deze uitkering, die normaal 80 pet. bedraagt, is, op grond van een bepaalde ministeriële circulaire, voor 1968 op 87 Vz pet. geraamd. Laat ik er echter direct bij zeggen, dat ik er nog niet zo zeker van ben, dat die 87V2 pet. er op rekeningsbasis straks ook uitrolt. Mevrouw Visser-Van den Bos zou ik willen antwoor den, dat de Wet Zware Geneeskundige Risico's nog zoveel moeilijke punten in zich draagt, die nog niet voldoende te overzien zijn, dat ik er toch wel bijzonder voor moet waarschuwen, net te doen alsof we dit geld al in onze zak hebben. Het kan in de begroting zo ondergebracht worden maar laten we deze „toevallige" baten toch zoveel mogelijk in de sfeer van een zekere vaagheid houden en ze b.v. primair gebruiken voor het stimuleren van enkele eenmalige activiteiten. Het is in vorige jaren zo geweest, dat, wanneer er minder dan 80 pet. dekking in deze sector werd verkregen, de algemene dienst bij moest springen. Wanneer we thans eventueel 87pet. uitgekeerd krijgen, is het dan op zichzelf zo verwonderlijk, die ook ten gunste van de algemene dienst te laten komen en het geld ten goede te laten komen aan eenmalige activiteiten waarvoor we normaal niet de kans krijgen er eens iets aan te doen? Eigenlijk hebben we, met hetgeen de heer Reehoorn hier gesteld heeft, te maken met een zuivere investering in de Dienst Sociale Werkvoorziening. Wanneer die investeringen niet voldoende zouden zijn geweest, wat ik nog waag te betwijfelen, dan zouden deze volgens de heer Reehoorn nog hoger moeten worden opgevoerd. We hebben wat de financie ring betreft, ook het voordeel, dat we dan met een lopend werk te maken hebben. Wij hebben deze dienst trouwens steeds voldoende financiële medewerking gegeven. Wanneer er maar enige mogelijkheid is, om die mensen, die juist de bescherming van de Gemeente zo bijzonder nodig hebben, te helpen, dan zullen we het doen en trachten, aan de vragen van de heer Reehoorn tegemoet te komen. Het is alleen voor mij de vraag of het inderdaad verantwoord is. Die vraag moet de heer Heetla dan maar beantwoorden. In hoeverre hier sprake is van vroegere tekorten, daar blijf ik verder buiten, dat weet ik niet. Ik zou me alleen graag op het algemene beleidsstandpunt willen stellen, dat investe ringen voor kapitaalswerken moeten worden gefinan cierd met langlopende credieten. De heer Reehoorn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 4