4
Daar sta ik verder buiten maar hij vraagt stemming en
dat recht heeft ieder raadslid. Ik moet de motie dus in
stemming brengen.
Mevrouw Veder-Smit: Ik ga met de strekking van de
motie volkomen akkoord in zoverre de strekking ervan
een verzoek aan het College inhoudt de Raad meer
inzicht te geven in de vraag welke bestemmingsplan
nen met spoed moeten worden afgewerkt en in welke
volgorde. Ik heb alleen moeilijkheden met punt b,
omdat daarin de Camminghabuurster- en de Hemriks-
polder met name worden genoemd. Ik vraag mij af of
voldoende is gemotiveerd waarom juist deze twee
plannen moeten worden uitbesteed aan een particulier
bureau en waarom deze twee urgent zijn. Ik zou mij
voor kunnen stellen, dat de andere bestemmingsplan
nen urgenter zijn. Dat hoeven geen nieuwe plannen te
zijn maar dat kan ook de herziening van een bestaand
plan zijn. Daar hebben we geen uitspraak over gedaan.
Ik weet ook niet of juist door inschakeling van een
particulier bureau de zaak zal worden bespoedigd.
Deze dingen onttrekken zich aan mijn beoordeling.
Daarom zou ik niet voor willen stemmen, maar met de
strekking van het geheel ga ik graag akkoord.
De heer Reehoorn: Ik zou mij namens onze fractie
willen aansluiten bij mevrouw Veder-Smit. Wij willen
graag weten, wat de motivering is voor het eerst
bebouwen van de Camminghabuurster- en de Hem-
rikspolder en niet van de gronden ten zuiden van het
Van Harinxmakanaal. Daar heeft de heer Tiekstra ook
helemaal geen motivering van gegeven. Er staat ook
geen motivering van in de memorie van antwoord. Er
staat alleen, dat de Raad er indertijd niet op
gereageerd heeft maar toen was ons nog helemaal niet
bekend dat die tweede brug in zo'n vlot tempo over het
kanaal zou komen. Er is ons wel bekend, dat die grond
daar beter is dan in de Hemrikspolder maar of hij nu
zo goed is, dat er eengezinswoningen kunnen worden
gebouwd zonder heien dat weten we niet. Maar dat zou
ik toch wel eerst willen weten, want als dat wel zo is
dan geeft onze fractie er de voorkeur aan om eerst dat
plan aan te pakken. Nu kunt U wel zeggen, wat heeft
dat voor zin want we zullen toch een keer aan die
Camminghabuursterpolder toekomen. Als dat over tien
jaar is, dan zal het huurverschil lang zo'n grote rol niet
meer spelen als tegenwoordig want het ziet ernaar uit,
dat we de eerste tien jaar nog een gemiddelde
welstandsverbetering kunnen verwachten van 3 a 4
pet. per jaar. Daarvan zal een groot deel bestemd
worden voor de huur. Het wil ons voorkomen dat deze
motie beter aan de orde zou kunnen komen wanneer
we ook de takken van dienst hebben besproken, zodat
de heer Tiekstra nog gelegenheid heeft de vraag van
de heer Vellenga te beantwoorden die ook onze vraag
is.
De Voorzitter: Het lijkt me juist, dat de heer
Tiekstra nu eerst de heer Vellenga antwoordt terzake
van het al of niet noodzakelijk zijn van nadere
aanvullingen van de motie. Verder 'zou ik op dit
moment dus niet dieper op dit geval willen ingaan.
De heer Tiekstra (weth.): U acht het dus niet nodig
op dit ogenblik in te gaan op de vragen die door
mevrouw Veder-Smit en de heer Reehoorn zijn
opgeworpen?
De Voorzitter: Ik zou het terwille van de tijd niet
doen. U heeft duidelijk gesteld hoe men erover denkt
en ik zou de discussie dus niet moedwillig verlengen
tenzij de hele Raad er behoefte aan heeft hier verder
over te discussiëren.
De heer Tiekstra (weth.): Laat ik t.a.v. de evt.
toevoeging van punt c. inzake de begeleiding dit
zeggen. Het College heeft geen behoefte aan speciale
vermelding daarvan omdat uit de informatie, die wij de
Raad hebben gegeven en de toezeggingen daaromtrent
het standpunt van het College t.a.v. dit begeleidingselc-
ment blijkt. Ook in de fase, waarin nog niet het orgaan
tot stand is gebracht onder de vigeur van de nieuwe
regeling met betrekking tot de commissies.
Wat die datum betreft, ik hoop en vertrouw dat het
zal lukken, deze zaak voor oktober-november a.s. rond
te krijgen of zoveel eerder als mogelijk is.
De heer Vellenga: Ik ben dankbaar voor het
antwoord, dat mij namens het College is gegeven. Dan
kom ik nog even op de punten, die door mevrouw
Veder-Smit en de heer Reehoorn naar voren zijn
gebracht. Ik ben uitgegaan van de bij de Raad bekende
plannen. Hetzij plannen die al onderweg zijn, hetzij
plannen die genoemd zijn door het College. Andere
plannen kennen wij op dit moment niet. Ik heb in mijn
motie een bepaald onderscheid gemaakt. In de eerste
plaats vragen we, welke plannen de dienst Openbare
Werken zelf zou kunnen maken en op welke termijn.
In het tweede gedeelte stel ik met nadruk dat wij
graag willen weten welke plannen uitbesteed zouden
moeten worden aan particuliere bureaus. Daarbij heeft
bij mij voorgezeten, dat ik het in ieder geval op prijs
zou stellen dat de nieuwe plannen, die nog volkomen
maagdelijk zijn, door particuliere bureaus worden
gemaakt. Andere plannen kan ik dus ook niet noemen
want ik heb mij helemaal gehouden aan de plannen,
die in de memorie van antwoord door het College zijn
geëtaleerd.
Ik zou me best kunnen voorstellen dat n.a.v. de
opmerkingen, die nu zijn gemaakt, het College bij de
uitvoering van deze motie aangeeft waarom men deze
twee polders zou willen handhaven eventueel ook
bepaalde andere plannen in zijn gedachtengang zou
willen betrekken. Het leek mij alleen wat te acade
misch om dat nu al in een motie vast te leggen omdat
ik alleen maar houvast heb aan bekende plannen, maar
ik deel helemaal de mening van degenen die daarover
ietwat kritisch hebben gesproken. Dat betekent echt
niet, dat wij ons op deze beide plannen hoeven vast te
leggen, noch op een bepaalde volgorde. Het zou best
kunnen zijn, dat in het scala van alles wat U voor ons
etaleert aan andere bestemmingsplannen aandacht zou
kunnen worden besteed. Ik heb met ervaringsfeiten te
maken en die heb ik dus willen hanteren, maar ik
dacht dat er genoeg uitwijkmogelijkheden waren.
De Voorzitter leest de door de heer Vellenga
ingediende motie, terzake het stedebouwkundig beleid
voor en brengt haar daarna in stemming. Deze motie
wordt aangenomen met 26 stemmen voor en 6 tegen.
Tegen stemmen: mevr. mr. E. Veder-Smit en de heren
O. Heidinga, W. S. P. P. de Leeuw, ir. C. L. Rijpma, J.
A. Schönfeld en K. Weide.
De heer C. de Vries: Op verzoek van de Wethouder
willen wij in de motie terzake van het beschikbaar
stellen van meer financieringsmiddelen de laatste zin:
„brengt deze motie ter kennis van alle gemeenten in
het noorden van het land met het verzoek adhesie aan
deze motie te betuigen" laten vervallen.
De Voorzitter leest de motie voor en brengt haar in
stemming. De motie wordt aangenomen met 24
stemmen voor en 8 tegen. Tegen stemmen: mevr. mr.
E. Veder-Smit en de heren O. Heidinga, ir. C. L.
Rijpma, J. A. Schönfeld, mr. B. P. van der Veen, L.
Visser, K. Weide en J. Wiersma.
Aan de orde is de begroting van het Slachthuis en de
Veemarkt.
De heer Schönfeld: Naar aanleiding van het gestelde
in de memorie van antwoord op bladzijde 58 punt 7
aangaande inschakeling van de Commissie voor het
Slachthuis en de Veemarkt ter stimulering van de in
de Frieslandhal te organiseren activiteiten zou ik de
vraag willen stellen of het mogelijk is hierover met
deze commissie op de kortst mogelijke termijn van
gedachten te wisselen. Indien de activiteiten in deze
hal worden gestimuleerd, hetgeen naar mijn mening
zeker mogelijk is, zou het door mij tijdens de algemene
beschouwingen genoemde bedrag van 10.000 aan
meeropbrengsten kunnen worden verwezenlijkt. Is het
mogelijk, dat U over de te houden gedachtenwisseling
qua tijdstip al enige toezeggingen doet?
De heer Stek: Ik heb in de memorie van antwoord
gelezen, dat op het ogenblik onderhandelingen worden
gevoerd betreffende de reclame in de Frieslandhal. Het
is mij niet geheel duidelijk wat hiermee wordt bedoeld.
Wordt de reclameruimte in deze hal nu verhuurd aan
een publiciteits- of reclamebureau of krijgt bij
voorbeeld één fabriek, zoals m.b.t. de gasbol, gelegen
heid deze reclame te voeren. Ik zou me namelijk ook
kunnen voorstellen, dat de reclameruimte b.v. via
advertenties aan alle fabrikanten en belangstellenden
uit geheel Nederland wordt aangeboden. Dit laatste
lijkt mij wel iets. Misschien zou op deze wijze het te
verwachten tekort van 40.000,aanmerkelijk kun
nen worden verlaagd.
Voorts staat in de memorie van antwoord, dat de
geluidsinstallatie in de Frieslandhal in 1967 reeds
enigermate is verbeterd. Ik weet niet of dit in het
begin of het eind van 1967 heeft plaatsgevonden. Wel
weet ik, dat de geluidsinstallatie in de Frieslandhal b.v.
gedurende de „Indoor-Friesland" een bijzonder slechte
weergave produceerde. De geluiden waren uitermate
hinderlijk. Misschien zou de installatie kunnen worden
gwijzigd, zodat hij zowel kan worden aangepast aan
een volle hal, als aan een bijna lege hal.
De lieer De Jong (weth.): Ik kan de heer Schönfeld
meedelen, dat enkele dagen geleden met de commissie
i van bijstand voor deze dienst juist over deze
activiteiten vrij uitvoerig van gedachten is gewisseld,
ingevolge de toezegging hierover gedaan. Het is
waarschijnlijk mogelijk, dat na verloop van een jaar
nog eens weer te doen. De commissie heeft ook wel
inzicht in de hele problematiek m.b.t. deze verhuur
(m gekregen en ik heb de indruk dat de commissie
gedachtenwisseling op prijs stelt. Het is aan de andere
kant zo, dat wij de activiteiten ook niet aan het lijntje
hebben. Dus het ligt nog niet zo gemakkelijk om daar
nu een speciale kracht voor aan te stellen die er op uit
gaat. Het salaris, inclusief de sociale lasten, zal er weer
uit moeten komen. Daar zijn we ook nog lang niet
klaar mee. Bovendien weet men zo geleidelijk aan wel
waar de Frieslandhal te vinden is. Het aantal
activiteiten en het aantal mogelijkheden breiden zich uit
en we hebben de indruk, dat de goede naam, die de
Frieslandhal langzamerhand krijgt, geleidelijk aan wel
wat verder ingevoerd zal worden. Vervolgens komt de
vraag naar de te voeren reclame in de Frieslandhal.
Het lijkt ons niet juist dat wij dit zelf allemaal gaan
proberen door allerhande fabrikanten of industriëlen
aan te schrijven. Ik heb de indruk, dat wij het beste
zouden doen, en in deze richting bewegen zich ook de
onderhandelingen, om hiervoor een geëigend en
geoutilleerd reclamebureau in te schakelen maar wel
zo, dat de contracten, die gesloten worden, rechtstreeks
door de Gemeente met de betreffende fabrikanten of
industriëlen worden gesloten. Dus wel een reclame
bureau laten bemiddelen en ook eventueel zelf op
kosten van de opdrachtgever voor de uitvoering zorg
laten dragen, maar de contracten rechtstreeks met de
- opdrachtgever sluiten. We verhuren het dus voor een
,jV0f bepaald bedrag per m2 en daar heeft men maar
rekening mee te houden. In de regel is het zo, dat de
onderhoudskosten door het reclamebureau in rekening
worden gebracht maar de opbrengst van het aantal
verhuurde m2 aan de Gemeente wordt uitbetaald. In
deze richting bewegen de onderhandelingen zich.
Wat die geluidsinstallatie betreft, ik kan daar
bijzonder weinig aan toevoegen. Wij zullen proberen,
de installatie zo goed mogelijk te doen functioneren. Er
wordt telkens nog wel naar gekeken. Meer kan ik er
eigenlijk ook niet aan toevoegen. Men is er mee bezig.
Dit probleem houdt onze aandacht.
De begroting van het Slachthuis en de Veemarkt
wordt z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W.
vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van de Geneeskundige
en Gezondheidsdienst.
De heer Weide: De aanbesteding van het ziekenhuis
heeft nu plaats gehad en dit is onmiskenbaar voor
ieder een bijzonder belangrijk object. Ik zou graag van
de Wethouder willen vernemen hoe de bouwcommissie
voor dit ziekenhuis is samengesteld en of de Maatschap
pij voor Geneeskunde, afdeling Leeuwarden, hierin is
vertegenwoordigd, of eventueel diverse specialisten,
die straks in dit ziekenhuis zullen moeten wei'ken. Hun
wens is natuurlijk bijzonder belangrijk. Is de verpleeg-
dienst ook in deze bouwcommissie vertegenwoor
digd?
De heer Ten Brug (weth.): In de eerste plaats is er
de bouwcommissie, die wordt ingeschakeld om het plan
volledig rond te krijgen waarna de bouw begint. Een
volgende commissie begeleidt de bouw en adviseert
terzake van problemen, die zich dan nog voordoen. Het
plan is gemaakt in overleg met diverse instanties; het
Bouwcentrum, de Inspectie Volksgezondheid en de
ministeriële instanties. Voor begeleiding van de bouw
hebben Burgemeester en Wethouders een commissie
ingesteld. Die commissie is samengesteld uit twee leden
van het College, n.l. de heer De Jong en ondergeteken
de, de heren G. de Vries, J. P. Reehoorn en J. Wiersma
en zal worden aangevuld met mensen van de
Geneeskundige- en Gezondheidsdienst; niet alleen artsen
maar ook mensen uit de economisch-administratieve
sector. Ik kan mij indenken, dat de heer Weide zich
afvraagt, hoe de contacten worden gelegd met de
artsen en m.n. met de specialisten, die straks in dit
ziekenhuis moeten werken. Daarmee zijn we op het
ogenblik nog maar in een heel pril stadium. Er zijn al
zeer voorlopige besprekingen gevoerd. Dat is uiteraard
een zaak waar de twee andere ziekenhuizen ook bij
betrokken zijn. Er zou uit kunnen voortvloeien, dat
nog een aantal specialisten moet worden aangetrok
ken, maar dit is een zaak van overleg tussen de
besturen van de drie ziekenhuizen.
De heer Weide: Die naam bouwcommissie wil ik wel
laten vallen. Ik wil dat wel begeleidingscommissie gaan
noemen, maar ik wil er wel met klem op aan dringen,
dat wij naast onze Geneeskundige- en Gezondheids
dienst voldoende adviezen moeten hebben van de
specialisten en van ieder, die straks in het ziekenhuis
moet gaan werken. Dan hebben we niet genoeg aan de
besturen van de beide andere ziekenhuizen. M.i.
zouden bijv. de Maatschappij voor Geneeskunde of
andere specialisten, chirurgen, etc. nuttig advies
kunnen geven. Dit is een dermate belangrijk object,
dat er in dit opzicht geen fouten gemaakt mogen
worden.
De heer Ten Brug: Dat contact met de andere
ziekenhuizen had ik misschien in dit verband beter
niet kunnen noemen maar dat betreft alleen de
afspraken terzake van verdeling van de artsen over de
ziekenhuizen. Er is wel overwogen, aan deze commis
sie nog een aantal deskundigen toe te voegen, maar
we hebben besloten, dat niet te doen om te voorkomen,
dat de commissie te eenzijdig van samenstelling zou
worden. De commissie krijgt wel de opdracht en ook
de vrijheid, zich uitvoerig door deskundigen te laten
voorlichten, deskundigen, die de commissie zelf kan
kiezen.
De heer Reehoorn: Op blz. 44 van de memorie van
antwoord stelt u, er voorlopig de voorkeur aan te
geven, de schoolmaatschappelijk werkster onder te
brengen bij de Geneeskundige- en Gezondheidsdienst.
Als voorlopige oplossing lijkt ons dat ook wel goed.
Maar als het College zich beraadt over een definitieve
onderbrenging van deze maatschappelijk werkster,
ware daarbij overleg te plegen met de bestaande centra
voor maatschappelijk werk opdat we ook kunnen
komen tot een goede integratie van deze maatschappe
lijk werkster in het totaalbeeld van het maatschappe
lijk werk.
De heer Ten Brug (weth.): Ik ben gaarne bereid tot
overleg, ook met de centra voor maatschappelijk werk
omdat ik, toen ik de portefeuille Sociale Zaken nog
had, met veel genoegen met dat gesprekscentrum heb
gewerkt. Ik moet er echter aan toevoegen, dat ik het
directe nut, voor wat het schoolmaatschappelijk werk
betreft, niet zie. Ik geloof dat wij hier toch wel
duidelijk moeten onderscheiden het algemeen maat
schappelijk werk en het school-maatschappelijk werk.
Deze school-maatschappelijk werkster werkt nauw
samen met de pedagoog en de psycholoog en de
schooladviesdienst. Zij moet rapporteren over de
situatie, opdat de pedagoog en de psycholoog meer
inzicht krijgen in de problematiek van een kind. Als er
t.a.v. een gezin maatschappelijk werk moet worden
verricht, is dat niet de taak van het school-maatschap-