4
Heidinga: Dat speelt hier geen rol.)Dat speelt wèl een
rol. Toen wij nog geen industriekern waren zo om
streeks de jaren 19551960 waren de kosten, die
wij voor industrieterrein berekenden, f 16,20 per m2
en die grond verkochten wij aan de industrie voor 50%
van die kosten voor f 8,10 per m2. En voor ongeveer
die prijs ik heb het toevallig uitgezocht bij punt 7
i.z. de verkoop van een terrein aan de Van Loonstraat
aan „Oostergo" is ook verkocht het terrein, dat
„Oostergo" daar destijds gekocht heeft, n.l. gemiddeld
voor f 7,per m2. Dat was loen een prijs van f 8,75
opgehoogd en f 5,onopgehoogd en daar zat dan die
50% subsidie in. Het terrein „West" dat is dus nu
in de buurt van de Marshallweg kostte ons toen
f 16,20 en is verkocht voor f 8,10. Toen wij daarna
met onze industrieterreinen geconfronteerd werden zo
als wij die nu hebben, waarbij dus een subsidie van
rijkswege gegeven wordt, hebben wij gezegd, dat wij nu
voor industrieën, die zich daar gaan vestigen, geen re
den meer hebben om onze industrieterreinen uit onze
algemene middelen te gaan financieren. Hier is dus nu
de rijksregeling voor en het is vandaag-de-dag nog zo,
dat voor elke industrievestiging van buiten Leeuwarden
alsook onder bepaalde voorwaarden voor uitbreiding
van bestaande industrieën hier in Leeuwarden re
ducties gegeven kunnen worden uit 's Rijks kas. Wil de
heer Heidinga nu stellen, dat hem dit niet genoeg is?
De prijs van f 26,per m2 is reëel op grond van de
nacalculaties. Als de heer Heidinga dat niet gelooft,
dan kan ik hem dat niet verder duidelijk maken. Deze
prijs moeten wij hebben, willen wij met dit terrein uit
kunnen komen. (De Voorzitter: Zonder subsidie van
het Rijk!) Ja, inderdaad. En dan kunnen de mensen,
die eventueel met industrie hier zitten, subsidie krijgen,
voorzover dat industrieën zijn, die aan de voorwaarden
voldoen van de premie- en prijsreductieregeling van
het Rijk. Zo is(De heer Heidinga: U gaat niet in
op mijn opmerkingen. De helft is verkocht voor f 18,
per m2 en nu maken wij er f 26,van.Maar dat is
toch wel meer het geval geweest. Wanneer wij van-
daag-de-dag grond verkopen voor een prijs van f 50,
wil dat dan zeggen, dat hier ook geen gronden verkocht
zijn voor een prijs lager dan f 50,Al naar gelang
in een bepaald plan de gronden later uitgegeven wor
den, worden de toerekeningskosten (de kosten, die aan
een bepaald plan moeten worden toegerekend) hoger.
Dat is in het algemeen een zaak, waarbij men kan zeg
gen, dat hij, die er het eerste bij is, ook geen rentever
lies heeft. Die heeft de grond dus voor een goedkopere
prijs. Ik zou zeggen: Dat is toch wel vrij duidelijk.
In het algemeen dacht ik, dat wij met f 26,per m2
grondprijskosten in vergelijking met vergelijkbare
plaatsen in het westen van ons land echt niet zo slecht
zitten. Vergelijkt U dat met plaatsen, waar niet be
hoeft te worden geheid en die zijn er in Friesland
ook wel dan zitten wij hoog. En dat ben ik met
de heer Heidinga eens dan zouden er twee mogelijk
heden zijn. Of wij zouden kunnen pleiten bij Den Haag:
Geef ons een premie- en prijsreductieregeling, die niet
zonder meer zoveel procent van de totale kosten uit
maakt, of geef ons een premie- en prijsreductie
regeling, die zodanig hoog is, dat het bedrag, dat voor
de gemeente overblijft, voor alle kernen van Friesland
gelijk is. Dan was de premie- en prijsreductieregeling
zodanig, dat het geen verschil maakte, waar men zich
vestigde in Friesland. Nü kan dit wèl het geval zijn,
omdat de grondkosten hier in Leeuwarden hoger zijn
dan elders.
Ik herhaal: als de heer Heidinga concreet zijn be
zwaren ter tafel zou willen leggen, dan lijkt het mij
het beste, dat hij op een gegeven moment, wanneer
dit aan de orde is, een voorstel bij de Raad indient om
op de kosten van de industrieterreinen een x bedrag
toe te leggen uit de algemene middelen van de Ge
meente, opdat wij op deze wijze de industrievestiging
hier kunnen bevorderen. En ik moet zeggen: Dan óók
industrie vestigen!
Het is voor mij in het onderhavige geval de vraag,
of dit object onder industrievestiging valt; het is meer
een magazijntje voor een stuk van een bedrijf, dat van
uit dat magazijntje de binnenstad gaat bevoorraden,
wat ik nu niet direct onder industrievestiging zou wil
len verstaan. Maar dat is vers 2. Als de heer Heidinga
dat echter wil en dan ga ik concreet op zijn vraag in
BB
- dan zou ik zeggen: Kom met een voorstel bij de
Raad om, net zoals vroeger het geval was, uit de al
gemene middelen van de Gemeente een deel bij te pas
sen op de kosten van de industrieterreinen, kosten die
Wij anders aan de mensen in rekening moeten brengen
en die wij in de gedachtengang van de heer Heidinga
niet volledig in rekening kunnen brengen. Ik vind het
wel jammer, dat er zo'n verschil tussen zit, maar de
prijs is ook niet ineens van f 18,op f 26,gekomen,
daar zit nog een prijs tussen van f 20,75. Van f 20,75
zijn wij nu gekomen op f 26,per m2. En het is best
mogelijk, dat wij over 2 a 3 jaar, als er weer zoveel
renteverlies bij is gekomen, tegen de f 30,komen te
zitten. (De heer Heidinga: Die f20,75 hield verband
met renteverlies, dat kan men nog narekenen, maar
dit niet.)
De Voorzitter: Ik zou de heer Heidinga willen zeg
gen, dat dit niet de eerste keer is, dat de Raad zou
instemmen met deze prijs; het ligt volledig in de lijn,
die tot dusverre is gevolgd. Ik kan U wel mededelen,
dat er een mogelijkheid is, dat de Raad binnenkort toch
een keer zal moeten discussiëren over de problematiek
van de prijzen van de industrieterreinen. Wij zijn daar
op het ogenblik over bezig met de Stichting Leeuwar
der Industriegebouwen. Er wordt op dit moment een
discussie gevoerd over het beleid, dat wij in deze het
beste kunnen voeren. Als daar een wijziging in kan
komen, hoe die dan ook is, dan komt dat in de Raad.
Ik zou de heer Heidinga dan ook willen vragen zijn
eventuele bezwaren bij dat debat naar voren te
brengen. Dan krijgen wij hier in de Raad ook een al
gemene discussie over de problematiek van de prijzen
van de industrieterreinen. Het onderhavige voorstel is
niets anders dan een voortzetting van het beleid, dat
tot dusverre èn door ons College èn door de Raad is
gevoerd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Runt 10 (bijlage no. 152).
De heer Van Balen Waiter: Ik heb met veel inte
resse het debat tussen de Wethouder en de heer Hei
dinga gevolgd. Ik meende, dat ik de Wethouder in zijn
argumentatie wel kon volgen. Maar nu ik de prijs,
genoemd in dit voorstel, zie, begin ik aan mijn bevat
tingsvermogen te twijfelen. Want nu wordt hier een
prijs van f 14,per m2 gemotiveerd louter en alleen
omdat die prijs eerder is gevraagd voor het aangren
zende terrein. Dit klopt, dunkt me, niet helemaal met
het betoog van de Wethouder.
Ik heb nog een tweede opmerking n.a.v. dit punt.
We hebben bij drie of vier voorafgaande punten telkens
een clausule in het ontwerp gevonden, dat, als de over
dracht niet vóór die en die datum plaats vond, de be
trokkene een rentevergoeding van 7 Va pet. moest be
talen. Nu staat in dit ontwerp, dat, als door schuld van
de koopster het contract niet op tijd wordt getekend,
dan een rente van 4y2 pet. is verschuldigd. Eerlijk ge
zegd, ik begrijp er niet zo heel veel meer van. Ik zou
graag van de Wethouder enige nadere inlichtingen
over deze onderdelen willen hebben.
De heer Kingma: In het voorstel staat t.a.v. de be
stemming, dat de oorspronkelijke aanwijzing „bijzon
dere bebouwing" zal worden gewijzigd in „parkeer
terrein". Blijft dit dan ook inderdaad zo? Omdat daar
vlak tegenover een flat staat, is het wel van belang,
dat wij weten, wat er komt. Het is daar dicht tegen
over en het is per slot van rekening een fabriek, die
het onderhavige terrein zal kopen, dus lijkt het mij wel
van belang, dat wij zekerheid hebben, dat dit parkeer
terrein of iets anders wordt, maar dat wij in ieder ge
val weten, wat er komt en dat men er niet alle kanten
mee op kan.
De heer De Jong (weth.)Ik geloof, dat we de heer
Van Balen Walter kunnen antwoorden, dat dit uiter
aard een strookje grond is, dat niet zonder meer gelijk
gesteld kan worden met een onderdeel van een groot
complex industrieterrein, zoals dit bij het vorige punt
aan de orde was. Daar blijkt wel uit, dat we hier niet
zo gemakkelijk van een bepaalde grondkostencalculatie
5
kunnen spreken. Dit is een strookje grond, waarover
al geruime tijd ik zou haast zeggen: al jaren
getwist is tussen de Gemeente en de Condensfabriek.
De Gemeente heeft telkens gezegd, dat ze daar die
groenstrook wil houden. Uiteindelijk is de Condensfa
briek bij B. en W. met het bericht gekomen: Wij kun
nen niet langer uit de voeten en wanneer wij er nog
2 m bij krijgen, dan beloven wij daar parkeerterrein
van te maken, dat de groenstrook als zodanig niet be
hoeft aan te tasten. Een en ander heeft een lange tijd
van overleg gekost; die 4rentebetaling stamt
nog uit de periode van de eerste onderhandelingen.
En van de prijs moet men uiteindelijk zeggen: Als dit
strookje de aangegeven bestemming van parkeerterrein
krijgt, laat men dan de prijs betalen, die ook voor het
aangrenzende terrein is gevraagd. Het is dus nu dui
delijk, dat dit strookje wordt bestemd voor het parke
ren van auto's. Dit laatste is ook wel hard nodig en
daaraan heeft men zich nu gebonden. Er blijft nog een
groenstrook; alleen wordt die nu 8 m in plaats van
10 m.
De heer Van Balen Walter: Gaarne wil ik er nog
even op terug komen, omdat ik de motivering van de
Wethouder niet kan volgen. De prijsverhoging, waar
over de heer Heidinga zoëven sprak, heeft toch ook
een tijdsoorzaak. Uit de lange tijd waarin over dit
strookje is onderhandeld, blijkt toch, dat de Ge
meente geen belang had bij deze transactie. Maar
dan begrijp ik eigenlijk ook niet, dat wij er dan wel
belang bij hebben nu al die argumenten, die zoëven
met zoveel verve door de Wethouder naar voren zijn
gebracht, overboord te gooien en te zeggen: Nu goed,
wij gaan overstag en wij zuilen coulant zijn en de ren
tevergoeding baseren op de omstandigheden van des
tijds. Ik vind dit niet bijzonder consequent en daarop
heb ik de vinger willen leggen. Ik heb op zichzelf te
gen dit voorstel geen bezwaar, maar ik vind de gang
van zaken t.o.v. anderen niet bepaald elegant.
De heer De Jong (weth.): Het betreft hier een
strookje grond van 196 m2 voor de grootste industrie,
die wc hier hebben. En daar zijn wij vanaf 1961 over
bezig geweest. Uiteindelijk is het dan nu zo ver, dat
de Condensfabriek die strook grond kan krijgen. Moe
ten wij er dan nu nog over praten, of de prijs f 14,
of f 26,moet zijn Bovendien is het niet meer een
industrieterrein waarvan wij kunnen zeggen: Dat zijn
de kosten van ophoging, van straataanleg, van toere
kening enz., waardoor het uiteindelijk industrieterrein
gaat worden. En waarvan dan vast ligt, dat die en
die prijs eraan ten grondslag ligt. Als wij dan uiteinde
lijk menen, dat het aan die voorwaarden voldoet, laten
wij dan hetzelfde in rekening brengen wat het naastbij
gelegen stukje gekost heeft. Ik geloof, dat wij tegen
over zo'n industrie als deze, doch ook(De heer
Van Balen Waiter: Het laatste is geen argument!)
Op zichzelf behoeft dit geen argument te zijn, maar
wèl kan dit een argument zijn: Laten we de aangren
zende strook, die hier destijds ook verkocht is, als maat
staf nemen omdat we onmogelijk van dit terrein nog
kunnen nagaan, hoeveel net van dit strookje grond
de kosten geweest zijn. Dat zou wel het geval geweest
kunnen zijn bij dat andere industrieterrein, dat speciaal
voor de verkoop is. (De heer Van Balen Walter: Dat
is zeer subjectief geredeneerd.)
De Voorzitter: Als men waarlijk wil tonen, dat men
toch wel industrie-minded is (en men heeft Leeuwar
den vaak verweten, dat het dat niet is), kan men niet
altijd even consequent zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 11, 12, 13 en 14 (bijlagen nos. 154, 149, 151 en
144).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 153).
De heer Van der Veen: Het voorstel op zichzelf is
wel duidelijk, alleen is mij niet helemaal duidelijk,
waarom nu precies deze gegadigde wèl en andere ge
gadigden niet aan de beurt zijn gekomen. Het is jam
mer, dat de Wethouder die dit aangaat, door verblijf
buitenslands niet in staat is inlichtingen te geven.
(De Voorzitter: Maar we hebben goede invallers!) Ik
heb het oog op de aanvrage van de garage Nijland,
die al vanaf 1962 met het College in onderhandeling is
over een terrein in het Aldlan. De laatste brief, die
hierover is ontvangen door de heer Nijland, is van 31
oktober 1966, ook al weer geruime tijd geleden. In die
brief wordt medegedeeld, dat kennis is genomen van
zijn brief, dat i.v.m. een noodzakelijk geworden be
langrijke wijziging van het plan dat is dan het plan-
't Aldlan het niet mogelijk is in dit stadium t.a.v.
terreinen voor garages enz. enige toezegging te doen,
doch dat t.z.t., indien zulks mogelijk is, B. en W. toch
met de belangen van zijn N.V. rekening zullen hou
den. Dat spreekt vanzelf. Maar nu ben ik nieuwsgierig
waarom na 31 oktober 1966 deze gegadigde niets meer
gehoord heeft en waarom U plotseling met de N.V.
Aral dit contract wèl wilt aangaan. Het maakt de
indruk, dat B. en W. een speciale reden hadden aan
het verzoek van de Aral wèl te voldoen.
De heer Schönfeid: N.a.v. dit voorstel zijn bij mij
diverse vragen gerezen. Op 18 mei 1966 werd besloten
een strook grond te verhuren aan Aral en wel aan
de zuidzijde van de Dammelaan. Hieraan werd o.a. de
voorwaarde verbonden, dat de benzinemaatschappij op
het terrein, deel uitmakende van het industrieterrein
„de Zwette", een depot voor motorbrandstoffen en/of
aardolieprodukten moest vestigen, wat inderdaad is
geschied. Punt 1 van het ontwerp-besluit i.z. de on-
derwerpelijke huurovereenkomst is trouwens hieraan
gelieerd. Is het Uw College bekend, dat dit depot in
middels door de Aral is verhuurd aan fa. Post te Har-
lingen? Zo ja, is dit punt van de huurovereenkomst
dan nog wel volledig? Volgens de raadsbrief zou het
„mede met het oog op de in voorbereiding zijnde plan
nen met betrekking tot het hele groengebied ten noor
den van het Rengerspark, niet mogelijk zijn een ver
kooppunt voor motorbrandstoffen op dit punt te vesti
gen". M.i. is dit vanaf het begin van deze geschiedenis
al niet mogelijk geweest, aangezien deze grond op
het gebied van de kinderboerderij is gelegen. Graag
zou ik van het College vernemen, of dit inderdaad zo
is. De omschrijving van de raadsbrief zou ons dan n.l.
zeer onvolledige informaties geven op dit gebied.
Het is mij bekend, dat het alhier gevestigde garage
bedrijf Nijland ook een aanvraag had ingediend voor-
het vestigen van een benzineverkooppunt aan de Dam
melaan. Op die aanvrage is de Gemeente niet inge
gaan, terwijl wèl met de benzinemaatschappij is on
derhandeld. Het garagebedrijf heeft direct daarop, n.l.
in 1962, een aanvraag ingediend voor het vestigen van
een verkooppunt aan de Aldlansdyk. Het vorige jaar-
heeft hierover nog een onderhoud plaats gevonden met
de desbetreffende Wethouder. Men is zelfs zover gegaan,
dat men een keuze stelde tussen twee percelen grond.
Het garagebedrijf heeft echter daarna niets meer ver
nomen. Nu wordt Aral opnieuw een verkooppunt toe
gewezen en wel aan de Aldlansdyk, op hetzelfde per
ceel grond, waarop garage Nijland haar keuze had la
ten vallen. Dit bedrijf wordt aldus gewoon voor een
voldongen feit gesteld! ïk vind deze handelwijze be
paald niet elegant en ik zou het College dan ook willen
verzoeken dit voorstel terug te nemen.
Zowel het feit, dat het vereiste depot inmiddels door
Aral is verhuurd aan fa. Post te Harlingen, als het
feit, dat voor de vestiging aan de Dammelaan
alsook aan de Aldlansdyk reeds een aanvraag door
garage Nijland was ingediend, is m.i. dermate door
slaggevend, dat ik mij tegen dit voorstel zal moeten
keren. Ik stel er dan ook prijs op, dat dit voorstel in
stemming wordt gebracht. Bij afwijzing dient de Ge
meente met garage Nijland in onderhandeling te
treden ter afdoening van de gedane verzoeken. Mocht
echter dit voorstel toch worden aangenomen, dan ben
ik persoonlijk ervan overtuigd, dat men zijn recht
hoperop zal gaan zoeken. Dit is beslist geen dreige
ment van mijn kant, maar mijn ervaring, die ik na een
onderhoud heb opgedaan. Ik zal dan ook niet aarze
len eventueel in tweede instantie met een voorstel te
komen.