n zing van woningwetvolumes een afspiegeling. Daarom zullen naast de woningwetsector de premiesector en de vrije sector ruimte moeten hebben. Wanneer men vanuit deze situatie de gesprekken nog eens in ge dachten beluistert, zou men het idee kunnen krijgen, dat vanavond nog weer eens door de heer Schönfeld is geuit: ,,Ik sta met de rug tegen de muur." Maar U staat niet met de rug tegen de muur; het is juist de bedoeling, dat in deze situatie de Raad zo volledig en vroegtijdig mogelijk geïnformeerd wordt. Tussen tijds en zeer regelmatig ook moet er contact zijn. Wij moeten er van doordrongen raken, dat we gezamenlijk de zaak van de grond moeten trachten te krijgen. Het zou mij dan ook bijzonder verheugen, wanneer wij niet een stemming kregen als gisteravond. Misschien is dat onze eigen schuld wel geweest. We moeten een stem ming krijgen, waaruit een zeker enthousiasme blijkt, zodat men kan zeggen: „Zoiets kan toch ook in Leeu warden". Men heeft wel eens gezegd, dat er geen plaats van vergelijkbare grootte in Nederland is, waar verhoudingsgewijs zo eenzijdig woningwetwoningen zijn gebouwd. Dat beeld moeten wij kwijt; wij moeten zor gen, dat het hier aantrekkelijk wordt. Immers, wij hebben contacten met de institutionele beleggers. Het valt bijzonder tegen om iemand zo ver te krijgen, dat hij in Leeuwarden wil gaan bouwen. Het blijkt te kun nen, als we ons tot en met openstellen en het zo ma ken, dat het deze mensen toch meevalt en dat ze het in deze verhouding prettig werken vinden in Leeuwar den. We moeten de zaak zien om te buigen, dan kun nen we tegemoet treden aan deze behoefte, die door de doorstroming een scherper accent gekregen heeft. Wanneer we dat in deze situatie doen, bevorderen we daar indirect de doorstroming mee, waardoor de men sen met kleinere beurzen worden geholpen aan goed kopere woningen. Woningwetwoningen kunnen we toch al niet meer bouwen, want het volume voor 1969 wordt nu al opgemaakt. Voor het plan-Aldlan moeten we re gelmatig contact houden met de Raad en door tussen tijds te informeren trachten deze zaak van de grond te krijgen. Het zou mij dan ook bijzonder verheugen, wanneer de Raad met deze gang van zaken zijn in stemming zou willen betuigen; dan kunnen wij met moed en vertrouwen èn een dosis enthousiasme deze zaak proberen verder te brengen. Dat moeten wij wel hebben, want daarmee kunnen wij ook op de buiten wereld een goede indruk maken, doordat men kan zeggen: „Het is toch bijzonder plezierig een wijk te krijgen, die Leeuwarden tot nog toe nog heeft ge mist". Wij moeten niet het risico blijven lopen, dat de mensen, die wij straks in 't Aldlan willen hebben, nu nog naar Tietjerk en Hardegarijp gaan. Die moeten wij in Leeuwarden kunnen houden, daar is Leeuwarden mee gebaat. Er is in deze stad tegen onze zin in het Westeind geen schot gekomen in de particuliere- en de premiebouw. Laat deze zaak nu in 't Aldlan, waar we de mogelijkheden ervoor hebben, eens goed op gang komen. Ik hoop, dat de Raad zijn goedkeuring zal geven en dit met een zeker enthousiasme zal doen. De Voorzitter: Wij hebben nogal uitgewijd over dit betrekkelijk kleine onderwerp. Ik geloof echter wel, dat het zinvol en nuttig is geweest. Ook al gezien de vragen, die door U allemaal in twee instanties zijn ge steld, is het goed geweest, dat wij dieper op dit punt zijn ingegaan dan aanvankelijk had kunnen worden verwacht. Ik hoop vooral, leden van de Raad, dat èn uit wat gisteren is gebeurd èn uit de vandaag gegeven uitvoerige en duidelijke uiteenzettingen van de Wet houders Tiekstra en De Jong, U de indruk hebt ge kregen, dat het College niet geheimzinnig wil doen en open kaart wil spelen. Wij hopen, dat het U ook meer dan in het verleden duidelijk is geworden, welke koers gevaren wordt en welke koers wij ons voorstellen in de toekomst te varen. Ik zou thans willen voor stellen de discussie over dit onderwerp te sluiten, ten zij U natuurlijk dringend behoefte hebt aan een derde ronde. Maar als één met de derde ronde begint, dan betekent dat natuurlijk, dat velen terecht van deze gelegenheid gebruik willen maken. Ik vraag mij echter af of het zinvol is op dit moment nog een derde ronde te beginnen. Mevr. Veder-Smit: Ik dacht toch, dat de Raad er recht op had. Is het niet zo, dat het College zich twee instanties extra heeft toegemeten? Namelijk eerst door de voorlichting gisteravond in de pauze en nu vanavond door de uiteenzettingen van de weth. Tiekstra en De Jong, alsmede Uw slotwoord. De uiteenzetting van wet houder De Jong heeft mij wel bijzonder aangesproken. Ik moet zeggen, dat deze uiteenzettingen veel indruk op mij gemaakt hebben. Ze hebben ook zo veel nieuws bevat, dat we echt wel een derde instantie nodig heb ben. Als de Raad mij die zou willen toestaan, wil ik wel trachten om het dan kort te houden. Ik stap nu verder af van alle beschouwingen over de voorbereiding en de voorlichting. Ik wil allereerst zeggen, dat ik blij ben met wat de heer Tiekstra ondubbelzinnig heeft gezegd, n.l. dat we straks het bestemmingplan 't Aldlan volgens de normale wettelijke procedure te behandelen krijgen. Bovendien, dat het College zich voorstelt het plan, alvorens het ter visie te leggen, eerst nog aan de Raad voor te leggen. En ten slotte, dat het College zich voorstelt om de voorberei ding van het plan in overleg met de Commissie-Gou- tum te doen geschieden. Ik geloof, dat dat een gewel dige stap vooruit is, wat mij zeer verheugt. Het tweede punt, waar ik erg op heb aangedrongen, is om precies te weten, waar we nu vanavond toe moe ten besluiten. Volgens wethouder Tiekstra is dit de machtiging tot voorbereiding van wegenaanleg. Daar zijn geen kredieten voor gevraagd, daar is ook geen kostenraming voor gegeven. Ik zie dat nu alleen als het geven van een machtiging om plannen voor te stel len volgens het eerste tracé. Ik heb daar nog altijd enige moeite mee, want ik zie niet, dat men zich een wegentracé los kan denken van een bestemmingsplan. Ik geloof wel degelijk, dat èn de groepering van de woningen èn de soort bebouwing, benevens de dicht heid van bebouwing van invloed moeten zijn op het wegentracé. Ik geloof ook, dat wij, met wat wij nu gaan doen, wel degelijk vooruit lopen op het bestem mingsplan. Ik blijf mèt de heer Miedema vinden, dat het wonderlijk is, dat we de rol van het gemeentelijk apparaat niet kennen, ook niet de opinie van het ge meentelijk apparaat over de toekomstplannen, zoals die ons gisteren zijn voorgelegd. Ik wil uitdrukkelijk zeg gen, dat het mij aanspreekt, dat U de particuliere bou wers zo'n grote mate van openheid heeft gegeven, dat U hun veel kansen geeft om aan de vormgeving van het plan mee te werken. Ik vind dat een bijzonder goed iets en juich dat zeer toe. Ik geloof ook, dat wij niet alleen t.a.v. de vormgeving een welwillende houding moeten aannemen, maar dat wij ook zullen moeten streven naar alle mogelijke souplesse bij de uitwerking van dit plan. Ook t.a.v. de ontheffingsbcpaling moet dit plan straks met souplesse gehanteerd kunnen wor den. Hieruit mogen we nog niet concluderen, dat wij daarom dit plan in gedeelten moeten aanleggen en vaststellen. Ik blijf dat buitengewoon jammer vinden, maar gezien het appèl van wethouder De Jong en de toon die daaruit klonk, en vooral gezien het feit, dat men hier de premiebouw en de vrije sector ruime kan sen wil geven en men een stadsgedeelte wil maken met een geheel nieuw cachet en een heel nieuw woonkli maat, wil ik over alle andere bezwaren heenstappen. Hier zal als het ware een nieuwe aanpak uit voort vloeien. De heer Rijpma: Dat de Raad nu toch in derde in stantie moet spreken, is een gevolg van de wijze, waar op het College met deze informatie naar voren is ge komen. Aangezien de gegevens pas in tweede instantie door Uw College op tafel zijn gelegd, kunt U het óns toch niet kwalijk nemen, dat wij eerst nu een oordeel kunnen geven over de intenties, die U heeft. Door het feit, dat U die mensen daar boven voor ons hebt laten optreden en dat U die tekeningen hebt laten zien, liet U blijken ons goede informatie te willen geven. Het is echter bij een poging gebleven. Ergens zijn we in het zand geraakt en nu, in tweede instantie pas, komen we daar een beetje uit. Uw College zal wel willen we ten of de Raad het op prijs stelt, dat U met Uw werk kunt voortgaan in de zin zoals vooral de heer De Jong geschetst heeft. Ik kan U dan namens mijn fractie zeg gen, dat wij het toejuichen, dat er in Leeuwarden ook andere woningtypen komen dan er tot dusver gebouwd zijn. (De heer Heidinga knikt al, die wil U waarschijn lijk een spreker besparen. Ik zeg dit dus namens de c.h.- en de a.r. fractie.) Daarmee wil niet worden gezegd, dat de bestaande woningtypen niet goed zijn, maar de wereld is nu eenkeer geschakeerder en heeft meer woningtypen dan wij in Leeuwarden kennen. Wij zijn van. mening, dat we moeten voortgaan met de wo- ningwetbouw, maar gezien de duidelijke mededeling van de heer De Jong, dat we op de toewijzing van de wo ningwetwoningen voor 1969 ik mag wel zeggen: gelukkig vooruit zijn gelopen, moeten we voorkomen, dat er in de komende jaren praktisch niets wordt ge bouwd. Dit gevaar bestaat, als er alleen woningwet woningen zouden kunnen worden gebouwd. Ik herinner mij mijn eerste speech hier in de Raad, toen ik, groen als gras, ben ingegaan op de doorstroomregeling. Ik meende toen, dat dit probleem vrij eenvoudig was. Ik heb intussen begrepen, dat het veel moeilijker is, maar ik zie dus nu het perspectief, dat op dat moment ont brak. Ik geloof, dat we Leeuwarden een dienst be wijzen door een duurder type woning te bouwen, om dat daarmee ook de goedkopere woningen vrijkomen voor die categorie, die er dringend behoefte aan heeft. Daarom juichen zowel de a.r.- als de c.h. fractie het principe toe en wensen wij U sterkte bij Uw pogingen deze plannen te realiseren. Mevr. "Visser-van den Bos: Wij hebben er behoefte aan de woorden van mevr. Veder te onderstrepen. Wij zijn erg ingenomen met de woorden van Wethouder De Jong. We betreuren het alleen, dat deze pas nu kwamen en niet helemaal in het begin. Dat had waarschijnlijk een heleboel woorden uitgespaard, omdat we dan direct hadden geweten, wat de bedoeling was. We zijn er heel blij mee, want ook wij geloven, dat om tot de voor onze stad zo nodige doorstroming te geraken er huizen moeten komen voor mensen met hoge inkomens, die nu in te goedkope woningen zitten. Zij moeten ook iets veel beters kunnen krijgen, dan wat er op het ogen blik beschikbaar is. De heer Kingma: Ik ben het niet helemaal eens met wat de wethouder zei (ook Mevr. Veder heeft dat reeds opgemerkt), n.l. dat dit alleen maar straataanleg is en dat we dit moeten onderscheiden van het stede bouwkundig aspect. Ik meen toch, dat het systeem van de straataanleg moet worden beschouwd als een we zenlijk onderdeel van het stedebouwkundig geheel, dat men krijgt. Verder heb ik van wethouder De Jong ge hoord, dat we hier te doen hebben met woningwet woningen, die al in 1969 thuishoren, omdat wij zo ver vooruit zijn. Men vond dat een goed teken, maar dat kan ik zo niet beoordelen. Het zou ook mogelijk kun nen zijn en dat lijkt me veel waarschijnlijker dat hieruit blijkt, dat het aantal aan Leeuwarden toe gewezen woningwetwoningen veel te gering is ge weest. Daarom hoeven we helemaal niet zo verblijd te zijn met het feit, dat we nu al met 1969 bezig zijn. Van particuliere bouw ben ik niet zo gecharmeerd. Ik vind het geen plezierige gedachte, dat straks weer al lerlei particulieren hier woningen gaan verhuren. Eigen woningen: best. Duurdere woningen: ook best, voor de genen, die het betalen kunnen. Maar wij zouden een en ander toch wel graag gehandhaafd zien in het kader van de woningbouwcorporaties; dat lijkt ons juister. Verder had ik oorspronkelijk het idee, dat de architecten van gisteravond door de Gemeente waren aangezocht om dit plan om te werken. Ik heb nu wel begrepen, dat dit helemaal niet het geval is. Afgezien van alle waar dering, die ik voor deze architecten heb, vind ik deze hele zaak nog wel wat vreemd en onoverzichtelijk. Het lijkt me niet zo gemakkelijk hier nu maar volledig ach ter te gaan staan. Daarvoor weten we nog veel te weinig. De heer Vellenga: Ik zou enkele nuchtere opmer kingen willen maken. Ik geloof n.l., dat we heel ver zijn afgedwaald van de behandeling van het punt, waar het om ging en dat alle kreten van blijdschap, die hier nu worden geslaakt, voorbij gaan aan de kern van de zaak. Van Uw kant stelt U telkens, dat aannemen van dit voorstel de Raad tot niets verplicht. Dat is een op merking, die ik deels wel kan plaatsen, maar het il lustreert de zwakheid van dit voorstel ook wel heel erg duidelijk. U vraagt een machtiging om te gaan tekenen. Bent U uitgetekend, dan komt U natuurlijk wéér hier met de vraag om een krediet erbij te krggen. Dat ligt in de lijn der dingen en daar heb ik nog wel begrip voor. Maar dat had U ook in één keer kunnen doen. Had U die tekeningen maar klaargemaakt, dan had U meteen die kredieten kunnen aanvragen. Dat U dat niet doet wijst erop, dat U zelf de zwakke plek ken ziet in de hele procedure, waar het hier om gaat. Wij zullen met dit voorstel meegaan, alleen maar op grond van het feit, dat wij het gevoel hebben, dat wei nig weerklank wordt gevonden voor de bezwaren, die de heer De Vries heeft geëtaleerd. U spreekt op een heel andere golflengte en benadert de zaak heel an ders. Wij kunnen het fout zien en U kimt het fout zien, maar het is blijkbaar moeilijk om elkaar op dit punt te begrijpen en te overtuigen. Maar ik zou naar de kern van de zaak willen doordringen. Hier in deze Raad zal het plan 't Aldlan moeten worden vastgesteld en dat zal zo vlug mogelijk moeten gebeuren. Het mag een flexibel plan zijn met alle ruimte voor onderhande lingen met wie ook maar, opdat alle wensen die de heer De Jong heeft geuit, in vervulling kunnen gaan. Daar hebben wij op zichzelf niet het meeste bezwaar tegen, maar om die leverworst zo voor de neus gehan gen te krijgen en om die reden te zeggen: „Nu moet het maar gebeuren", daar voel ik niets, maar dan ook niets voor. U hebt geen enkele basis om met die bouw ondernemers te gaan praten, want in theorie, maar óók in de praktijk is het mogelijk, dat alles wat er op een bepaald moment uit de bus komt, hier sneuvelt, omdat de Raad er anders tegenover staat. U dient dus Uw eigen verantwoordelijkheid en de belangen van de bou wers èn U doet recht aan datgene, wat de Raad heeft te zijn en te betekenen, wanneer U met het hele plan hier komt en niet zo etappesgewijs telkens bepaalde dingen hier tot stand laat komen. Het is om die reden, dat ik op dit moment zeg: We gaan met het voorstel mee. Verder vind ik de procedure onjuist. Ook hebben wij geen behoefte aan een Commissie a la Goutum, omdat datgene, wat in zo'n commissie besproken zal moeten worden, hier besproken hoort te worden. Ik zou U met klem willen waarschuwen om niet te ver in zee te gaan met wie dan ook, alvorens de Raad daarover duidelijk uitspraken heeft gedaan. Dat be tekent echt niet, dat wij ons keren tegen alle opvat tingen, die de heer De Jong heeft gegeven. Het gaat er alleen maar om nog eens nadrukkelijk te stipuleren, wat ons beweegt en wat ons bezig houdt. De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat de heer Vellenga even een onjuiste indruk heeft gekregen van de gedachten, die ik namens het College heb ontvouwd t.a.v. de begeleiding door de vergrote Commissie van Openbare Werken van de voorbereiding van dit plan. Hij heeft volkomen gelijk, wanneer hij zegt, dat de vaststelling van een bestemmingsplan van welke aard en inhoud ook, hier moet plaatsvinden. We hoeven daar in deze Raad niet eens over te discussiëren; deze Raad is mans genoeg om het College daaraan te houden. Verder heb ik genoteerd, dat ook de heer Vellenga ge zegd heeft: Komt U met een plan, waarin de nodige soepelheid aanwezig is. Ik vertaal dit in mijn eigen woorden: Ook hij verlangt geen plan, dat voor de men sen, die het zullen moeten realiseren, een te strak en onbeweeglijk regime zal opleveren. Hij wil een plan, waarin samenspel gestalte en inhoud kan krijgen. Daarom heb ik uit-en-terna gezegd: Voor het College, maar ik geloof ook voor een goede behandeling van deze zaken in de Raad, is het zo belangrijk, dat er ter zake een raadsorgaan komt. Dit orgaan kan zich in het bijzonder bezighouden met de voorbereiding en de begeleiding van deze plannen, maar mag uiteraard niet tornen aan de bevoegdheden van de Raad. Niemand in het College, die erover denkt om aan deze bevoegd heden ook maar iets te kort te doen. De heer De Jong (weth.)Wij hebben voor 1968 volume voor 499 woningwetwoningen toegewezen ge kregen en dat is veel meer dan voor 1967, toen dat volume ongeveer 260 woningwetwoningen omvat te. Wij kregen toen echter extra volume en daar hebben we goed van geprofiteerd. Nu verke ren wij in de situatie, dat wij, ook al zouden wij nog zo graag meer woningen in de woningwetsector willen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 3