Z8 keer op", en op dezelfde biz. staat ook, hoe het wegen net dan wel moet zijn. Het moet worden opgebouwd uit tangentensystcmen. Op blz. 4 gaat dit rapport dan verder met het advies: „Radiaalwegen moeten niet tot het centrum doorlopen, maar daarvóór afbuigen en over gaan in raaklijnen langs de binnenstad. Nu zal een verkeersstroom, die via een te dempen Vliet op de binnenstad afkomt, niet meer kunnen af buigen, maar zal dan loodrecht botsen op het verkeer van de Oosterkade en een groot deel zal zelfs via de Tuinen zich nog verder de binnenstad willen inwurmen. Het verkeer uit de oostelijke stadsdelen zou wel kun nen afbuigen via de Bleeklaan, het Cambuursterpad, de nieuwe brug in het verlengde hiervan, die ten noorden van de kazerne is geprojecteerd en zo naar het Hoek- sterend gaat of via de Vredeman de Vriesstraat, de Emmakade, enz. Nu begrijp ik uit het antwoord van Uw College, zo als dat in de memorie van antwoord op de begroting van 1968 te lezen is, dat ook Uw College reeds een veranderd inzicht heeft t.a.v. de noodzaak om uit ver keerstechnisch oogpunt het Vliet te dempen. U schrijft immers: ,,al zou het uit een oogpunt van verkeers- voorzieningen minder urgent zijn" enz., en niet: „Dem pen blijft urgent uit een oogpunt van verkeersvoor- zieningen". Uit uitlatingen van de betrokken wethouder heb ik begrepen, dat binnen anderhalf jaar de rioolzuiverings installatie in werking kan treden en dat d.m.v. een pompinstallatie het grachtenstelsel van Leeuwarden en kele malen per dag van vers water zal worden voor zien. Dan kan dus ook het water van het Vliet weer fris worden. Een argument om het Vliet te dempen zal ongetwij feld ook de slechte toestand van de walmuren zijn ge weest, zo niet hèt argument. Nu de riolering toch naast het Vliet moet worden gelegd, kunnen we deze gelegenheid te baat nemen om aan de noordzijde de walmuur meteen opnieuw op te trekken. Voor de zuid zijde van het Vliet tussen de Camminghabrug en de Poppeweg zal een saneringsplan moeten komen, waar in dan het herstel van de zuidelijke walmuur zal kun nen worden opgenomen. Samenvattend zou ik dus kunnen zeggen, ten eerste dat door een vernieuwd inzicht in de verkeersstructuur in deze stad, ten tweede dat door de mogelijkheid om binnenkort de grachten van een doorstroming met fris water te voorzien en ten derde dat door een veranderd rioleringsplan aldaar, misschien de motieven tot de demping van het Vliet zijn komen te vervallen of zijn afgezwakt. Dit is voor mij reden, om aan Uw College te verzoeken punt 3 van de Dienst van de Energiebe drijven en van de gemeentelijke begroting in deze ver gadering niet aan de orde te stellen, maar in de vol gende raadsvergadering te komen met de motivering, waaruit de noodzaak tot het dempen van het Vliet, ook nu onder de veranderde omstandigheden, zal blijken. Daartoe heb ik dan de volgende motie opgesteld: ,,De Gemeenteraad van Leeuwarden; bijeen in zitting op 23 april 1968; vraagt het College van B. en W., voordat het overgaat tot het nemen van een beslissing over de punten 3 van de Dienst van de Energiebedrij ven en van de Gemeentebegroting, in de volgende raads vergadering een opsomming te geven van de motieven, welke thans tellen om over te gaan tot het dempen van het Vliet." Deze motie is tevens ondertekend door de heer Tjerkstra en door de heer Rijpma (die misschien met een spreekt voor de a.r. (Gelach) Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou onze fractievoor zitter onrecht doen, wanneer ik me niet aansloot bij de woorden van de heer Hogendijk. Ook ik wil gaarne vernemen of er bij de gewijzigde situatie nog wel zo veel redenen zijn aan te voeren om het Vliet te dem pen, want, zoals U weet, is het een hartewens van onze fractie om het Vliet open te laten. De heer Rijpstra: Heel in het kort zou ik ook te ken nen willen geven, dat ik mij aansluit bij hetgeen de heer Hogendijk naar voren heeft gebracht. De heer Van der Veen: Namens mijn fractie sluit ook ik mij bij de vorige sprekers aan. De Voorzitter: Gezien dit standpunt van de Raad lijkt het mij bijzonder interessant, dat het College morgen met G.S. in discussie zal treden om zo snel mogelijk geld te krijgen voor demping van het Vliet. De hear Boonigaardt: Ik wol dan wol forklearje, dat ik my dêr net by oanslüt. It is hwat in „plomp verloren" gefal. It liket my ek ta, dat it argumint: „Der is in soart fan forkcarsplan oan de Ried tastjürd, sündcr dat it bihannele en bikritisearre is" in swakke basis is om as ütgongspunt to tsjinjen foar in nije dis kusje oer it Fliet. Ik soe sizze: Dy sack is öfmakke yn tal fan fasen en is ek de léste tiid noch dizze Ried passearre; ik meitsje der wol biswier tsjin, op dizze manear dit punt op 'e nij diskutabel to stellen. De heer Schönfeld: Ik kan eveneens heel kort zijn. Ook ik sluit mij aan bij de woorden van de vorige sprekers. De heer Tiekstra (weth.): Het zal misschien wat kinderachtig schijnen, maar ik geloof, dat een beslis sing in de zin, zoals de heer Hogendijk vraagt, door de Raad behoort te worden genomen. Er ligt n.l. een raadsbesluit, dat een en andermaal door de Raad is be vestigd. Dat betekent, dat het College zonder meer is gehouden om het raadsbesluit uit te voeren. Het tweede punt is, dunkt mij, dat, voor wat betreft de demping van het Vliet, en ik zeg dit in grote ernst, ik de raadsleden dan maar aanraad om zich eens goed te verdiepen in de klachten, die ons vrijwel dagelijks over hetzelfde Vliet bereiken. Met betrekking tot het U toegezonden rapport Hoofdwegennet voor Leeuwar den, waarover ook de heer Boonigaardt het gehad heeft, moet ik U zeggen, dat dit op het ogenblik niet meer is dan een schematische voorstelling van een hoofdwegennet, zoals dat op grond van de theorie, die door de betreffende deskundige wordt aangehangen, voor Leeuwarden zal moeten zijn. Dat betekent niét, dat alle detailoplossingen, die binnen het kader van het hoofdwegennet tot stand moeten worden gebracht, vol strekt noodzakelijk in overeenstemming met die theorie zullen moeten zijn. Integendeel, de praktijk toont meer dan eens aan, dat een theorie zich aan de praktijk heeft aan te passen. Maar veel belangrijker is, dat een goede stu die omtrent al deze detailoplossingen tijd vraagt, omdat de hele wegenstructuur, ook in detail, voor een binnen stad als Leeuwarden, zeer belangrijk is, veel geld zal kosten en vaak een zaak wordt van afwegen van de kosten tegen het nut van een bepaalde oplossing ter plaatse. Dat betekent dus, dat de veronderstelling- van de heer Hogendijk inzake de aansluiting van het Vliet op de plaats waar het nu is, op zijn zachtst gezegd, discutabel is, daar het helemaal nog niet vast staat, dat op grond van deze theorie de oplossing ook daar zal moeten worden gevonden. Een studie over dit punt zal stellig veel tijd vragen, zodat B. en W. bepaald niet in staat zullen zijn om over drie weken daarop al een gefundeerd antwoord te geven. Ten derde: De veronderstelling van de heer Hogen dijk, dat d.m.v. een doorstroming van de binnengrach ten ook het Vliet schoon zou worden, is een illusie, want in het Vliet is geen doorstroming tot stand te brengen, omdat het Vliet is afgesloten. En dat betekent, dat het Vliet een stilstaand water is èn blijft, waar door de onaangename gevolgen van dat stilstaande wa ter voor de bewoners aan het Vliet blijven bestaan. En ten slotte zou ik willen zeggen, dat in het kader van een noodzakelijke sanering van dit stadsdeel en ik gebruik wèlbewust sanering, dat betekent gezond making deze demping een wezenlijk element daar van uitmaakt. Op basis van genoemde punten acht ik onvoldoende grond aanwezig om binnen een tijdsbestek van drie weken een behoorlijke nadere motivering van deze situatie, voornamelijk wat de verkeersfunctie be treft, aan de. Raad voor te leggen. Dit zal bovendien een uitstel betekenen, niet van weken maar van maan den, wat dan weer ten gevolge zal hebben, dat de klach ten van de aanwonenden van het Vliet bij het gemeen tebestuur zeker zovele malen ernstiger zullen worden, dan ze nu al zijn. Om deze reden zeg ik, dat er maar één zaak op het ogenblik beïangrijk is, dat wij n.l. zo snel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld het eens 29 genomen raadsbesluit ook werkelijk tot uitvoering te brengen. Dit voorstel van de heer Hogendijk en hij moet het mij niet kwalijk nemen, dat ik dit zeg vind ik bepaald een onberaden voorstel. De heer HogendijkHet mag dan een onberaden voorstel zijn, het wordt toch door een groot deel van de Raad ondersteund. Het is moeilijk te beoordelen of het waar is, wan neer de Wethouder zegt, dat sanering van deze buurt vooraf gegaan móét worden en alleen maar kan wor den door demping van het Vliet. Dat is zeer twijfel achtig. Er zullen wel andere mogelijkheden zijn. (De heer Tiekstra (weth.)Ik heb gezegd, dat demping- een wezenlijk element van de sanering uitmaakt. Dat is een andere formulering, mijnheer Hogendijk, dan U op het ogenblik hanteert.) Ik acht het niet nodig het Vliet te dempen om deze buurt te saneren. Het is af gesloten en daardoor gaat het stinken. Wanneer het Vliet stinkt, zou ik dat kunnen vergelijken met een baas, die zijn hond niet goed verzorgt. Hij geeft het dier geen eten, hij kamt het niet, het krijgt vlooien en het haar gaat klitten. Ten slotte gaat hij ermee naar de dierenarts, die zegt, dat het beest maar moet wor den afgemaakt. Zo is het ook met het Vliet: Wanneer men het goed verzorgt, het op tijd baggert en zorgt voor een goede doorstroming, lijkt het mij niet nodig, dat het gaat stinken. Het lijkt mij ook mogelijk om het Vliet weer open te krijgen. Er zijn zeer goede methoden om duikers onder de dammen, die we nu gelegd hebben, aan te brengen en het Vliet op deze manier toch aan een doorstroming te helpen. (De heer Tiekstra (weth.): U vergeet de dam, die voor de centrale van het P.E.B. is gelegd voor het koelwatercircuit.) Het moet moge lijk zijn om dat allemaal anders te maken. Dit is n.l. gebeurd, omdat U het Vliet wilde gaan dempen. U zegt wel, dat de Raad besloten heeft het Vliet te dem pen, maar dat was op grond van argumenten, die des tijds telden, maar op dit ogenblik niet meer. U hebt in de vergadering van gisteren besloten de autowrakken niet op de oude schapenmarkt onder te brengen. Waar om? Omdat U andere argumenten hebt gevonden, op grond waarvan het U beter lijkt ze ergens anders op te slaan. Dat is akkoord en daarin kan de Raad met U meegaan, hoewel ik gisteren bijna geneigd was te zeg gen, destijds door de argumentatie van de wethouder zo overtuigd te zijn, dat ik van mening was, dat het toen genomen besluit moest worden uitgevoerd. Maar wij hebben ons door de nieuwe argumenten laten over tuigen van de noodzaak het gewijzigde voorstel te accepteren. (De heer Tiekstra (weth.): Een tijdelijke voorziening moet U niet vergelijken met een defini tieve oplossing.) Dat is ook weer niet juist. Het waren in beide gevallen raadsbesluiten, die we op een gegeven ogenblik terugnemen. In het ene geval hebt U het initiatief genomen, in dit geval wil de Raad het initia tief nemen om terug te komen op een besluit, waarvan hij meent, dat het vroeger niet terecht is genomen. Van het rapport van de hoofdwegen zegt U, dat nu nog niet is te overzien, wat er allemaal veranderd moet worden. En dat is nu juist het probleem, waar wij ook mee zitten. Ik geloof, dat het op grond van dit rapport niet juist is om daar een weg te leggen, maar anders zins ook niet. Het kan op een heel andere, een veel betere manier, dacht ik, om het verkeer uit het oos telijke gedeelte op de juiste plaats in de stad te krij gen. Al deze argumenten nu zijn er oorzaak van, dat ik op dit moment ernstig twijfel aan de juistheid van het besluit, dat wij destijds hebben genomen. Ik geloof, dat wij nog in het stadium verkeren, dat we nog terug kunnen. Wanneer we Uw voorstellen nu ook nog gaan aannemen en wanneer U geld van G.S. er voor los krijgt, dan vindt dit hele plan doorgang. Wan neer U beweert over drie weken, zelfs over zes weken niet met argumenten te kunnen komen, als U het niet kunt overzien, dan vind ik dat een bewijs van de zwak te van Uw argumenten tot demping. En ik ben van mening, dat wij dan zeer zeker erg voorzichtig moeten zijn en ons moeten afvragen of het juist is zoveel geld voor een dergelijk plan uit te geven. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de fout van het dempen van het Vliet als karakteristiek water. Ik blijf erbij, dat we een onderzoek moeten instellen. Als U zegt, dat niet te willen, dan zou ik zelfs een motie kunnen indienen om gewoon het indertijd genomen raadsbesluit terug te ne men. Maar ik heb liever, dat U akkoord gaat met mijn voorstel een onderzoek te laten instellen en dat U Uw voorstellen nu dus terugneemt. De hear Miedema: Ik haw great biswier tsjin it ütstel dat de hear Hogendijk hjir docht, net yn it foarste plak, omdat dit ynhalde kin, dat miskien it Fliet iepen bliuwt, dat oars ticht gong. Ik bin in foar- stanner fan dimpen fan it Fliet dat mei wol bikend wêze; dat wie ik altyd en dat bin ik noch mar ik leau ek, dat wy, as wy op dizze wize bigjinne, it wurk fan it Kolleezje praktysk ünmooglik meitsje. Wy haw- we inkele jierren forlyn bisluten ta dimping. Der is op groun fan dat bislüt in daem lein en it koelwetter- circuit fan 'e sintrale foroare; der is by de Minister sterk oandrang ütoefene om it Fliet fan de Monuminte- list to krijen. ït Kolleezje hat troch in greate aktivi- teit to üntploaijen de Minister oer de streek helle, hat tastimming krigen it Fliet wol to dimpen en nou soe it Kolleezje sizze moatte: „Wy tinke nou wer oars; it Fliet bliuwt nou wcr iepen." Ik leau, dat men it Kol leezje op dizze wize yn in ünmooglike situaesje ma- noeuvrearret. Men kin stelle: „Wy hawwe dit earder dien", en dat bin ik my tige biwust; wy hawwe ek it riedsbislüt oer it ride litten fan de gemeentlike ambu- lanse op in bipaeld momint werom helle en ek tsjin de oerheit sein: „De autowrakken wurde net ünder de skieppemerk set, mar op it yndustryterrein, hwat de Ried, doe't it Kolleezje ütstelde se ünder de skieppe merk to setten, al ütsteld hie, mar doe koe it net. Ik bin my dit alles biwust, mar dat wiene ütstellen fan in hiel oar kaliber, dêr siet lang dy tarissing net oan fêst. Ik leau, dat, as de Ried dit dwaen soe, hy syn eigen wurksumheit forlamje soe. As wy op in bipaeld momint in ütstel oanfurdigje en nei twa jier soe in nije Ried sizze: Dy lju fan doe wisten it net; wij dogge it nou wer oars, hwat moat it Kolleezje dan dwaen, hwer bliuwt in Kolleezje dan, mei al de moti- vearrings, dy't it by hegere regionen oanfiert Ik leau, dat wy net allinnich it Kolleezje yn in minne situaesje manoeuvrearje soene, mar üs ek as Ried yn in tige frjemd deiljocht stelle soene. En it muoit my dan ek bisünder, dat sa'n great diel fan de Ried mei dit frjemde ütstel fan de hear Hogendijk meigiet. De heer G. de Vries: De Raad is ook een College, dus de heer Miedema had volkomen gelijk. Ik wil mij graag bij zijn opmerkingen aansluiten. Ik wil er ech ter nog een element aan toevoegen. Degenen, die de voorgaande zomer en de zomer daarvoor de moeite hebben genomen om eens op een zoele avond langs het Vliet te fietsen en eens te kijken, hoe de mensen daar met de ramen potdicht zaten, omdat de stank niet te harden was, zou ik in overweging willen geven om morgen nog eens daar langs te gaan en dan te zeggen: „Ik ben één van de raadsleden van Leeu warden, die gisteravond eraan meegewerkt heeft om te trachten de demping van het Vliet ongedaan te maken." Ik ben bang, dat ze dan prompt in het Vliet terecht komen. En verder geloof ik, dat het een gebrek aan respect is tegenover de voorgaande Raad om nu steeds maar weer te proberen om, hoe dan ook, deze beslissing ongedaan gemaakt te krijgen. Het lijkt mij bestuurlijk een totaal onacceptabele zaak. De heer Venema: Ik moet U zeggen, dat ik het met de beide laatste sprekers volkomen eens ben. Ik ben van mening, dat wij ons in de ogen van hen, voor wie dit voorstel van direct belang is, als Raad be spottelijk maken. Wij zitten hier toch als grote mensen bij elkaar. Sommigen zijn wel nieuw als raadslid, maai er hebben nu ook sommigen bezwaar gemaakt tegen het dempen van het Vliet, die indertijd aan het besluit daartoe hun medewerking hebben verleend. De Raad stelt zich hierdoor bloot aan de kritiek van de jeugd, die zal zeggen: „Nou, daar zitten ze nu met z'n allen. Ze nemen een besluit, laten iemand uit Den Haag ko men, omdat het Vliet zo stinkt, en nota bene, nou willen ze het weer ongedaan maken." Echt, ik begrijp deze politiek niet, maar dat zal wel aan mij liggen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 5