10 De heer Kingma: Ik wil eigenlijk de heer Hogen- dijk wel steunen in deze. Hier wordt gesproken van stank, maar de stank van het Vliet zou er niet zijn, als de tegenstemmers van demping destijds de meer derheid hadden gehad. Derhalve komen deze klachten voor rekening van de voorstanders van demping. An ders had er nu een vaste brug of overkluizing over het Vliet gelegen. Er moeten dan maar voorzieningen worden getroffen, opdat die stank alsnog kan worden opgeheven. Per slot van rekening is het Vliet niet het enige, wat stinkt in Leeuwarden. Ik heb jarenlang aan de Stuyvesantweg gewoond, vlak aan de Potmarge, het eerste open riool van Leeuwarden tot op deze dag. Daar stinkt het ook, maar we hopen, dat er gauw verandering in komt, niet door demping, maar door zuivering van het water. Datzelfde geldt voor het Vliet. Dat kan open blijven, als het water wordt ge zuiverd. Dat is de enige oplossing, niét het dicht gooien. Wat ons betreft, mag de heer Hogendijk ook een motie indienen om het hele raadsbesluit van toen maar in te trekken. Wij zouden dat héél graag zien. (De Voorzitter: Dat is niet aan de orde op het ogen blik.) De heer Van der Veen: Het is natuurlijk niet nodig om op dit moment de hele zaak weer te bespreken. Ik heb een nieuw argument gehoord om het Vliet te dem pen de heer Kingma heeft er zeer terecht ook op gewezen n.l. de stank. Inderdaad is dat argument, naar voren gebracht door de heren aan deze zijde, zo als U zo pas gehoord hebt, bruikbaar. Het is echter een argument, dat voor elk water geldt en ik geloof, dat de heer Kingma ook zeer terecht opgemerkt heeft, dat het ontbreken van doorstroming meer te wijten is aan degenen, die het Vliet zo graag dicht wilden heb ben dan aan de anderen. Ik ben geroerd door het ont zag, dat de heer Miedema heeft voor Uw College, dat met alle zachtheid moet worden behandeld en niet in de kou mag blijven staan, maar ik geloof, dat wij ons niet bang behoeven te maken over het slaan van een be lachelijke figuur. Het siert iedereen, als hij op zijn fouten terugkomt. Daar hoeft men nooit bang voor te zijn en ik dacht, dat de Raad weinig gelegenheden voorbij liet gaan öm een belachelijke figuur te slaan. We hebben dat gisteren gedaan, toen wij niet de kans zagen om aan gerechtvaardigde verlangens van de heer Kalma te voldoen, we hebben het g'edaan, toen we de wandelzone gisteren op deze manier hebben behandeld. Het enige, wat ons moet interesseren, is of wij naar eer en geweten menen, dat de dingen, die wij doen, juist zijn. Het enige, wat ons vanavond gevraagd wordt, is, na te gaan of de argumenten, die ons indertijd zijn voorgeschoteld en die bij verschillende raadsleden, on danks grote, ernstige bezwaren, de doorslag hebben ge geven, nü nog even zwaar wegen. De heer Hogendijk heeft die argumenten volkomen duidelijk uit de doeken gedaan. In de eerste plaats was destijds de verkeers technische kant van de zaak de voornaamste reden, waarom het Vliet dicht moest, hoewel ik nooit precies heb begrepen, hoe het in elkaar zat. We horen nu, dat dat verkeerstechnische argument geringer weegt. Een tweede argument was indertijd, dat een riolering dóór het Vliet kon worden gelegd. Nu blijkt echter, dat die riolering ernaast moet worden gelegd. Wat voor ver anderingen brengt dat mee? Ik moet me natuurlijk ver zetten tegen de wethouder, wanneer hij zegt, dat de sanering van de zuidkant van het Vliet alleen maar mogelijk is, als dat Vliet wordt gedempt. Dat is on wezenlijk in dit geheel. Als hij de moeite neemt om regelmatig te lezen, wat er gebeurt in alle mogelijke plaatsen, waar dan de bond Heemschut verslag van geeft, kan hij zien, dat het op een andere manier bui tengewoon veel beter kan gebeuren dan op de manier, waarop hij het zich voorstelt. Het is geen wonder, dat het College op het ogenblik alle steun krijgt van die genen, die tot nu toe in deze Raad altijd er blijk van gegeven hebben er geen enkel bezwaar in te zien om alles, wat open is, dicht te gooien. Het is begrijpelijk, dat diegenen, die met zorg en met moeite gekozen heb ben voor de oplossing, die de Raad tóén heeft menen te moeten kiezen op grond van de argumenten, die er tóén waren, nu dus de indruk hebben, dat die argumen ten inmiddels een ander gewicht gekregen hebben, op grond waarvan zij die zaak zouden willen herzien, op nieuw de argumenten tegen elkaar zouden willen af wegen. Ik geloof, dat dit een volkomen redelijk ver langen is en ik hoop, dat de Raad niet het College in dit geval bereid is aan dat verlangen tegemoet te komen. De heer Vellenga: Ik trap een open deur in, wan neer ik zeg, dat op dit moment een zeer belangrijke zaak aan de orde is. Twee standpunten zijn hier vrij duidelijk. Sommige raadsleden zijn op grond van wat ze vroeger hebben gezegd, nog steeds vóór het dempen van het Vliet, anderen zijn daartegen. Ik heb het ge voel, dat de Raad of misschien een deel van de Raad in een bepaalde spanningssituatie verkeert. Aan de ene kant, dacht ik, is er het legitieme recht van ieder raadslid op een bepaald moment te vragen om bepaal de argumenten nog eens te mogen lezen, teneinde te zien of zij ook kunnen zijn veranderd, of er mogelijk een zodanige verschuiving in de motivering heeft plaats gevonden, dat deze pleit voor versterking of verzwak king van een eens ingenomen standpunt. Aan de andere kant moet er natuurlijk ook in het bestuurlijke werk een zekere continuïteit aanwezig zijn. Het is niet zo, dat wij de meerderheid van de Raad dan vorige week of een half jaar terug een besluit hebben geno men om het Vliet te dempen, dat is langere tijd ge leden. En op basis van dat besluit heeft Uw College - volkomen terecht een aantal maatregelen getrof fen, een aantal besluiten genomen. De vraag is dus: Hoe handelen wij het meest zorgvuldig èn t.a.v. dat dat besluit èn t.a.v. de materie, waarom het gaat. Nu kunnen wij het vanavond natuurlijk op een stemming laten aankomen. Maar als ik zie naar de belangrijk heid van het punt, waar het over gaat, vraag ik mij af of het verstandig is en of het ons zou sieren met deze onvolledige Raad een uitspraak over deze zaak te doen. Dat is dan een heel andersoortig argument, maar ik kan mij voorstellen, dat men zegt, dat een nieuwe Raad in vrijheid moet kunnen beslissen, ook over din gen, die door een vorige Raad zijn besloten. (De Voorzitter: Maar ook deze Raad heeft tweemaal dat meerderheidsbesluit bevestigd.) Akkoord, ook de nieu we Raad heeft dus na september 1966 tot twee keer toe dat besluit bevestigd en gecontinueerd, maar dat neemt niet weg, dat men zich kan afvragen of het, wanneer men toch deze stemming wil houden, bestuur lijk zorgvuldig en juist is dat te doen in een Raad, waar op dit moment een aantal mensen afwezig is. Ik heb er helemaal geen kijk op of deze afwezige raadsleden vóór of tegen het voorstel van de heer Hogendijk zou den zijn, maar ik dacht, dat het misschien een rol zou kunnen spelen in de overwegingen. Dat zou ertoe kunnen leiden, dat wij ook zonder het voorstel van de heer Hogendijk tot uitstel zouden besluiten om dan in een zo volledig mogelijke Raad die beslissing te ne men. Dat is de pijn waarmee ik zit, als raadslid dus. En die pijn wordt erger, wanneer ik hoor, dat U op vrij korte termijn, ik meen zelfs morgen, over deze zaak wilt onderhandelen met het College van G.S. Daar hoeven wij niet zonder meer voor te wijken misschien, maar het mag toch wel enige indruk op ons maken. Dat ik niet voor de motie van de heer Hogendijk ben, mag duidelijk zijn. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou t.a.v. de voltooide afsluiting van het Vliet dit willen mededelen: De af sluiting, die door het P.E.B. is aangebracht met ver gunning van G.S., ten koste van de middelen van het P.E.B.waarbij het P.E.B. deelt in de schadevergoedin gen, die wij voor en na aan verschillende bedrijven hebben betaald wegens de overname van de eigendom men van deze bedrijven ten behoeve van deze afsluiting, veroorzaakt een situatie, waardoor het de Gemeente raad van Leeuwarden absoluut onmogelijk is die af sluiting ongedaan te maken. Ten tweede zou ik willen memoreren, dat uiteraard ook op de vroegere plaats van de Poppebrug nu een dam ligt. Een dam, die al leen maar kan worden vervangen door een vaste brug, waardoor dus de investeringen, gedaan in de dam, wor den vernietigd en opnieuw kosten worden gemaakt voor een vaste brug, die, gegeven de afsluiting verder naar het oosten, dan ook verder geen functie heeft. Dat betekent, dat over die gehele lengte van het Vliet geen effectieve doorstroming tot stand kan worden ge bracht, die in staat is om het water van het Vliet schoon te houden. Ik heb met nadruk zoeven gesteld, dat demping van het Vliet een wezenlijke bijdrage is tot de sanering. En raadsleden, die daar niet van over tuigd zijn, zou ik nogmaals willen uitnodigen om eens ter plaatse en met name tussen de Willem Loréstraat en het Vliet zelve te gaan kijken, hoe dat stuk erbij ligt. Dat kan niet anders dan met overheidsmiddelen worden gesaneerd. Ten slotte zou ik nog willen zeggen, dat ik persoonlijk geen bezwaar heb tegen een uitstel van drie weken, maar ik heb er wél bezwaar tegen om op grond van de vraag, die in de motie van de heer Hogendijk c.s. is neergelegd, een uitstel te veroorza ken, waarvan ik de duur op dit ogenblik niet kan over zien. Ik heb alle begrip voor het argument, dat de Raad niet voltallig is, maar langer dan drie weken mag dat uitstel beslist niet duren, omdat ik de overtuiging heb, dat dan met name voor de aanwonenden van het Vliet een situatie ontstaat, die voor deze mensen ook vol strekt onaanvaardbaar is. Wij hebben ook de zorg voor de burgerij, die daar woonachtig is. De Voorzitter: Ik geloof wel, dat het College op het ogenblik voor een onvoorstelbaar moeilijke situatie wordt geplaatst. Ik kan U de verzekering geven, dat wij reeds meer dan een jaar lang ons uiter ste best doen om klaarheid te brengen in de proble matiek van het Vliet. En ik wil U ook wel zeggen, dat de stank van het Vliet voor ons niet het enige argu ment is. Dat is natuurlijk wel een bijkomende bijzonder nare omstandigheid, die de oplossing van deze proble matiek erg dringend maakt voor de mensen, die rondom het Vliet wonen. Het hoofdargument is geweest, zoals wethouder Tiekstra ook al opmerkte, dat er een uit spraak is van de Raad, ook al is dat besluit indertijd niet met algemene stemmen genomen. Het was, dacht ik, volkomen juist, dat het College met bekwame spoed ernaar gestreefd heeft deze uitspraak te realiseren. Het is ook niet zo en daar is ook nog terecht op gewezen niet alleen vanuit de Raad, maar ook van deze zijde van de tafel dat sinds dat tijdstip, waar op Uw Raad die beslissing heeft genomen, dit probleem niet meer in discussie is geweest. In mijn tijd is dit reeds bij herhaling in discussie geweest. Bij beide be grotingszittingen, evenals bij andere gelegenheden, is de problematiek van het Vliet weer aan de orde ge weest. Wij hebben ondertussen, omdat het heel moei lijk lag, met verschillende instanties in Den Haag, met verschillende ministeries gevochten. Wij hebben gepro beerd het Vliet van de Monumentenlijst te krijgen. Wij hebben geprobeerd gelden beschikbaar te krijgen. Wij hebben gevochten met het College van G.S. om hieraan een zodanige urgentie te geven, dat wij verder konden gaan. Wij hebben inderdaad morgenochtend een ge sprek met G.S., waarbij dit punt zijn afronding zal krij gen. Door de bewoners rondom het Vliet worden wij en ook anderen regelmatig benaderd en wordt ons met veel klem gevraagd om toch spoed te willen maken om deze nare situatie tot een oplossing te brengen. Ik moet U eerlijk zeggen en ik benader het dan waar lijk niet emotioneel dat ik mij, wanneer Uw Raad op dit ogenblik dit besluit niet zou nemen, toch wel moet aansluiten bij degenen, die zeggen: „Dit is nau welijks meer bestuur." Ik wil volledig erkennen, dat de Raad terug kan komen op een besluit. Dat is zijn goed recht. Daar mag ik niet aan tornen en dat doe ik ook niet. Wat het College ondertussen heeft gedaan, was volledig met Uw medeweten. U had er tijdens de bcgrotingszittingen dan ook over kunnen vallen. We hebben nimmer een geheim gemaakt van de activitei ten op dit terrein. Zowel de wethouders als ikzelf heb ben in de openbare discussies hierover gesproken. En ik moet dan inderdaad ook wel zeggen, mijnheer Ho gendijk, dat ik het een kwalijke zaak vind, dat dit pro bleem in dit stadium, op dit moment en op deze wijze in het geding wordt gebracht. Ik zou natuurlijk kun nen zeggen, dat Uw Raad een beslissing hééft geno men, dat Uw Raad een krediet beschikbaar hééft ge steld, dat wij morgen rustig verder kunnen gaan met G.S. Maar dat lijkt mij ook weer een vreemde zaak. Wij vragen alleen maar verhoging van het krediet, dus in wezen zouden we rustig door kunnen gaan. Wij zou den dan halverwege het Vliet blijven steken en U dan een aanvullend krediet kunnen vragen. Ik weet niet 11 of dat bestuurlijk de juiste weg is het lijkt mij twij felachtig maar het is nog een mogelijkheid. Ik schors nu de vergadering voor tien minuten om met de andere leden van het College te overleggen wat ons te doen staat. De zaak is mij te belangrijk om haar nu maar a bout portant in stemming te brengen. De Voorzitter: Ik heropen de discussie en geef de heer Rijpma op diens verzoek de gelegenheid nog een verklaring af te leggen, alvorens ik het standpunt van het College aan U mededeel. De heer Rijpma: Indertijd hebben wij besloten om de Prins Hendrikbrug te leggen. Daarbij is vanuit de Raad gevraagd die brug een aantal centimeters ik meen 10 tot 15 cm hoger te leggen dan het plan van Openbare Werken aangaf, ik ben van mening, dat daar geen enkel bezwaar tegen was. Maar Openbare Werken was in feite niet van harte bereid om dit te doen. U hebt het stadhuisplan opgesteld, waarbij een groot aantal op de Monumentenlijst voorkomende ge bouwen plaats moet maken voor een uitbreiding van het stadhuis. Er is een andere oplossing mogelijk en het verontrust me, dat Uw voorstellen zo gemakke lijk met oudheidkundige objecten afrekenen. Mijn ver klaring is vrij emotioneel, maar deze dingen liggen ook voor een belangrijk deel in het emotionele vlak. Ik wil deze opsomming niet voortzetten, maar ik vind het een verontrustend symptoom, dat wij zo licht vaardig afrekenen met het karakter van onze stad. Ik ga voor' Uw argumenten overstag, maar met pijn in het hart, omdat ik meen, dat bij een reconstructie van een stad rekening moet worden gehouden met het historische karakter van die stad. Wij doen er fout aan, dat karakter nodeloos geweld aan te doen. De Voorzitter: Ik stel voor, dat we thans niet meer discussiëren over dit punt. Ik zal niet emotioneel wor den, maar U kort en zakelijk mededelen, wat de con clusie is van het beraad in het College. Het College is van mening, dat er in dit stadium geen keuze is, dat het zijn voorstel volledig moet handhaven en dat het Uw Raad met veel klem moet adviseren de door de heer Hogendijk ingediende motie af te wijzen. Ik stel voor straks die motie in stemming te brengen, alvo rens er over het voorstel van het College wordt ge stemd. De heer De Jong (weth.)Bij punt 2 van de ge meentebegroting, op pag. 3, wordt gesproken over de bouw van de nieuwe Prins Hendrikbrug. Pas nadat deze papieren klaar zijn gekomen (gisteren om half zes is dat pas rond gekomen, zodat de Raad daar nog niets naders over heeft kunnen horen), is gebleken, dat de Prins Hendrikbrug per 1 mei voor het zware ver keer zal worden gesloten. Dat heeft consequenties voor de interlokale autobuslijnen. De route van de bussen, die naar Stiens, Harlingen enz. gaan, zal worden om gelegd en wel vanaf het autobusstation langs de Lange Marktstraat, dan over de Verlaatsbrug rechtsaf naar de Westersingel en vervolgens via de Pier Pander straat, Harlingersingel, Harlingerstraatweg en Troel- l straweg. Deze omlegging, die waarschijnlijk ongeveer anderhalf jaar kan duren we hopen, dat we gauw financieringsmiddelen voor de nieuwe Prins Hen drikbrug kunnen krijgen eist, dat daar tijdelijk ver keerslichten komen, n.l. op de hoek van de Pier Pan derstraat en Harlingersingel en op de hoek van de Tesselschadestraat en de Westersingel. Deze tijdelijke voorzieningen moeten zo snel mogelijk worden aange bracht, omdat deze maatregel reeds per 1 mei ingaat. Het is misschien niet eens mogelijk de daarvoor be nodigde materialen tijdig te krijgen. In dit laatste ge val zal de politie voorlopig op bedoelde punten het ver keer moeten regelen. Voor die tijdelijke voorzieningen is een krediet nodig van f 15.000,Die f 15.000, vragen een bedrag aan kapitaalsla sten van f 1.200, Het totaalbedrag van f 56.800,dient dus te worden verhoogd met f 1.200,De investeringen worden dus f15.000,- - hoger, zodat het bedrag van f710.000, wordt gebracht op f 725.000,Bij de recapitulatie aan het slot op pag. 5 wordt die f 56.800,met f 1.200, verhoogd. Het bedrag, dat nu nog beschikbaar is van de f 25.540,wordt met f 1.200,verlaagd. Dat zijn de consequenties, wanneer U de correctie, die spoeds halve op deze wijze wordt voorgesteld, aanvaardt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 6