I'
11
Dc Voorzitter: Maar dat komt tóch, dacht ik, tot
uitdrukking", want U kunt dus nog een aantal op
merkingen maken. Natuurlijk zal Weth. Tiekstra daar
fop ingaan en dan stemt de Raad.
Ik zie aan het knikken van de raadsleden, dat zij
het ermee eens zijn.
De heer Vellenga: Ik heb zopas de naam Keet-
jbuurt horen vallen, toen het ging over de hulpbrug.
fSoms zou men denken, dat er ook in de Raad enige
keet zou kunnen ontstaan, als deze zich ietwat te
kort gedaan voelt.
Een aantal dingen die ik naar voren heb gebracht,
■toen ik probeerde mijn standpunt te bepalen t.o.v. de
motie-Boomgaardt, tendeerden in deze richting. Is er
fin dit geheel nog ruimte voor een stuk overwerk, voor
lèen brok ploegen werk, uitvoering in bepaalde etappes,
jjenz. enz. En ik geloof, dat, als de Wethouder, spre
kend namens het College, meteen was begonnen met
datgene wat hij nu in laatste instantie heeft
gezegd, in eerste instantie mede te delen, ook
cie mededeling over de hulpbrug, waarover ik nu
pas ben begonnen, dan had een aantal van die vragen
■achterwege kunnen blijven. Ik moet in alle voorzich
tigheid, maar toch wel erg duidelijk, zeggen, dat ik
verschillende dingen onjuist zag. Waren al direct uit
drukkelijker informaties verstrekt, dan had de discus
sie in tweede instantie korter kunnen zijn. Mogelijk was
(mijn betoog in eerste instantie dan al uitgemond in
wat ik nu ook ga zeggen, n.l. dat ik in die omstandig
heden niet de meeste behoefte meer heb aan de motie-
■Boomgaardt. Daar zaten bepaalde elementen in, die ons
fwel aanspraken. Ik heb die geprobeerd te wegen; ik
heb tegenover de tijdwinst een aantal andere factoren
gezet. Ik heb begrepen, dat het College dat eigenlijk
j wel net zo ziet ais ik en na de beantwoording van de
heer Tiekstra in tweede instantie zijn wij op dit punt
1 wel gecontenteerd. Maar ik stem tegen dc motie-
Boomgaardt. Ik kan het dus eens zijn met het stand
punt, dat het College heeft ingenomen, alleen ik blijf
erbij zeggen, dat ik het onjuist zag en ook niet van
1 egards tegenover de Raad vond getuigen, dat men de
j volledige informatie pas in tweede instantie heeft ge-
ileverd. Ik geloof niet, dat wij op die manier zaken
«moeten doen. Ondanks dat heb i k dus voldoende ver
trouwen in datgene wat het College tot nu toe heeft
gedaan en nog zal doen, want ik heb van de Wethouder
begrepen ook na zijn antwoord op mijn interruptie
om meer duidelijkheid dat hij nog de ruimte aan
wezig acht om in overleg met de aannemer een aantal
maatregelen alsnog te treffen, die er toe kunnen lei
den, dat wij de tijd tot een minimum beperken en daar
mee dus ook de last, die alle mogelijke mensen, be
drijven, instanties en het verkeer van de uitvoering
van de werken zullen ondervinden.
De heer Weide: Ik ben het volledig met dc woorden
van de heer Vellenga eens; een vraag van mij en
vragen van andere raadsleden zijn nog onbeantwoord
gebleven. Mijn vraag was: Zijn dc omwonenden van
het gehele gebied, waar de werken uitgevoerd zullen
worden, gehoord Heeft daar een of ander onderzoek
plaats gehad Ik heb mijn standpunt t.a.v. deze motie
nog niet bepaald. De zeven maanden tijdwinst wegen
voor mij bijzonder zwaar; misschien kan daarover nog
Iiets naders gezegd worden. Is het werkelijk een reële
[tijdwinst van zeven maanden? (De Voorzitter: De
Wethouder zal daar straks iets over zeggen.)
De heer Engels: Ik zou mij willen aansluiten bij de
woorden van de heer Vellenga over het feit, dat we
zeker geen derde instantie nodig zouden hebben ge
had, als het antwoord, dat we in tweede instantie heb
ben gekregen, reeds in eerste instantie was gegeven.
Nu moet ik daaraan toevoegen, dat ik door deze pro
cedure over de gehele zaak wat onzeker ben geworden.
In eerste instantie heeft het College laten antwoorden,
dat het de gewone uitvoering in dag-uren handhaaft.
In tweede instantie is ons niet het standpunt van het
College, maar een advies (en nu leg ik op alle „slak
ken" zout, sorry, mijnheer de Voorzitter), van een
hoofd van dienst voorgelezen. In de uitleg, die
daarbij is gegeven, is gezegd: „Wij hebben een premie
op een grotere activiteit". Men zou dus zeggen: Dat
gaat dan de goede kant uit. (De heer Tiekstra (weth.):
Dat heb ik in eerste instantie ook al verteld.) Tevens
werd medegedeeld: „We hebben een boetebeding op de
overschrijding van de termijn." Maar daarna is er weer
een palaver gehouden over de rnate van mechanisatie
enz., zodat men zich even gaat afvragen, wat nu pre
cies de intentie van het College is. Er wordt een af
spraak met de betrokken aannemer gemaakt, dat er-
zoveel mogelijk in ploegendienst gewerkt wordt. Er
wordt van hem verwacht, dat hij de 200 dagen be
nadert. Is dat nu het beleid van liet College? Als het
daar concreet „ja" op zegt, dan heb ik voldoende ver
trouwen in het College en ook in de Wethouder (al kan
hij dan vanavond in zijn beantwoording wat ongelukkig
geweest zijn; overigens van onze kant alle waardering-
voor zijn activiteit; dat wil ik er onmiddellijk bij zeg
gen; we moeten het ook sportief van elkaar opvatten)
om te zeggen: „Dan heb ik geen behoefte aan de motie-
Boomgaardt". En dan kan ik me voorstellen, dat de
heer Boomgaardt zell's tevreden is met het vanavond
bereikte resultaat.
De hear Boomgaardt: It komt koart en goed sein
hjirop del: Wy stelle üs öfhinklik fan in gunst fan cle
oannimmer, dy't kans hat op in premy, as hy dy gunst
honorearret, öf wy meitsje gebrük fan in tasizzing
dy't by de ynskriuwing op tafel lein is en dy't wy
pakke kinne. En dan hawwe wy in rjocht. Ik le.au, dat
dat dêrmei de hiele situaesje tekene is. En" dan siz ik:
Wy binne forplichte dat rjocht to pakken. Dat leit
four us. Wy hoege üs net öfhinklik to stellen fan in
gunst. Boppedat, dy gunst kin ck noch yn'boud wurde
yn in ütfiering mei twa ploegen, sa't ik dy ütsteld
haw. Dan kin men ek noch sizze: as it binnen 200
dagen klear is, krije Jo dy f 440,per dei ek noch.
Ik fyn it in goed idé. As dat foege wurdt by hwat ik
ütsteld haw, dan hawwe Jo alles pakt hwat Jo krije
kinne. De ynhald fan myn moty is ek Jins rjocht
pakke, jin net öfhinklik stelle fan in gunst.
De heer Kingma: Ik heb eigenlijk niet een goed
antwoord gekregen op mijn vraag, of het wel mogelijk
was, die nacht-arbeid zonder veel lawaai te verrichten.
Men kan niet verlangen, dat alle steentjes met flu
welen doekjes worden omwonden. Er wordt nogal hard
gegooid, er wordt vrij veel lawaai gemaakt in het
bouwbedrijf: er wordt gepompt, er wordt mechanisatie
toegepast. Wc kunnen niet verwachten, dat men
's nachts alles met een schop doet. Er wordt gereden
met zandauto's. Nu kan men het ergste lawaai wel
weglaten; men behoeft misschien 's nachts niet te gaan
heien en met pneumatische hamers te werken, want
dat dringt natuurlijk wel heel erg ver door en dat
zou wel zeer hinderlijk zijn, maar aan de andere kant
kunnen we ook niet verlangen, dat men alles met hancl-
kracht gaat doen. Het blijft m.i. onmogelijk, dat werk
zonder vrij veel lawaai te doen. En ik heb zojuist al
gezegd, dat dit speciaal ook in de omgeving van een
ziekenhuis een nogal belangrijke factor is. Maar ik
heb op die opmerking eigenlijk ook niet een duidelijk
antwoord van de Wethouder gekregen. Ik dacht ove
rigens, dat het maken van lawaai bij bepaalde veror
deningen verboden was. De Gemeente doet het nu dan
wel zelf en dan kan daar wel bij gedacht worden: „Nu
mag het wel; de politie kijkt de andere kant op", rnaar
dat zou toch niet reëel zijn.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik ben vóór de motie-
Boomgaardt, omdat ik de mening ben toegedaan, dat
wij meer tijdwinst hadden kunnen krijgen, als ingegaan
was op de aanbesteding met twee ploegen. Nu blijft de
aanbestcder vrij, al of niet premie te verdienen. Het
hangt er dus maar van af, of hij, mede gezien zijn an
dere werken, zin hoeft premie te verdienen.
De heer Tiekstra (weth.)Ik wil beginnen met t.a.v.
mijn beantwoording in eerste instantie op te merken,
dat ik het woord heb gekregen voor een kort antwoord
om ongeveer 10 minuten over negen en ik heb gepro
beerd in een kort tijdsbestek zoveel mogelijk in te
gaan m.n. op do vragen die de heer Boomgaardt. ter
zake had gesteld. Verder geef ik onmiddellijk toe, dat
ik op enkele cloor de heer Vellenga gemaakte opmer
kingen niet al te breedvoerig ben ingegaan. Ik heb
toen n.l. verondersteld, dat in mijn beantwoording in
eerste instantie al een aantal van deze vragen beant-