2
geval, dan zouden vele raadsagenda's op een vroeger
uur zijn doorgesproken en tevens wil ik er in dit ver
band nog op wijzen, dat verschillende initiatieven uit
mijn fractie om het raadswerk dichter bij de gemeen
tenaren te brengen, mislukt zijn door gebrek aan be
langstelling bij de bevolking. Ik noem hierbij het
spreekuur en de openbare vergadering, voorafgaande
aan de begrotingsbehandeling. Met nadruk zij nog ge
steld, dat een ieder met zijn problemen, als zij de Ge
meente betreffen, bij elk van onze fractieleden van
harte welkom is. Het is mijn overtuiging, dat hij
of zij dan naar vermogen geholpen zal worden. Ik
neem trouwens aan, dat dit voor de andere fracties
evenzeer zal gelden.
De verlaagde bustarieven voor bejaarden, zo is mij
bij verschillende vervoersbedrijven in den lande gebleken,
worden door beide partijen niet onverdeeld als een ge
noegen ervaren. Daar, waar ze bestaan, is de ritprijs
hoger dan bij onze stadsdienst, zodat een reductie niet
veel minder te zien geeft dan onze huidige tarieven.
Tevens wordt aan deze reductiekaarten een beperking
t.a.v. het aantal rij-uren opgelegd en de gebr uiker wordt
verplicht tot het aanschaffen van een identiteitskaart
van het vervoerbedrijf met pasfoto. Uit mijn informa
tie is ook gebleken, dat onze tarieven bepaald laag zijn
te noemen. Gezien het feit, dat voor dit jaar een
bedrag van f 306.000,aan gemeentelijk subsidie is
uitgetrokken, wat voor 1967 neerkwam op 12 ct. per-
passagier, geloof ik, dat wij ons huidige stelsel moei
ten handhaven. Bevoordeling van een groep passagiers
zou automatisch prijsverhoging voor de andere inhou
den of verhoging van het subsidie, hetgeen mij, gezien
het aantal objecten, dat nog op uitvoering wacht, ook
onverantwoord lijkt.
Wat betreft het tweede punt, dat in de brief wordt
genoemd, kan ik dichter bij de heer Ondersteyn ko
men. Natuurlijk is een wet, zodra ze in de Staatscou
rant is afgedrukt, voor enkele dubbeltjes te krijgen,
maar de wetstaal is niet voor een ieder begrijpelijk.
Als daarnaast uit publikaties nog blijkt, dat in ver
schillende gemeenten verschillende normen tot uitvoe
ring worden gehanteerd, dan wordt het de burger wel
duidelijk, dat hij rechten heeft verkregen, maar dat de
concrete ervaring van deze rechten van een aantal fac
toren afhangt, die zich aan zijn oog onttrekken. Het
lijkt mij daarom dienstig, dat bij de Sociale Dienst een
stencil beschikbaar komt, waarin een ieder, die daarom
verzoekt, in een duidelijk verhaal wordt verklaard, hoe
een en ander tot stand komt. Wat ik verzoek bij deze
houdt niet in publikatie van het tabellenmateriaal, daar
het mij niet goed voorkomt, dat een ieder direct kan
aflezen, wat zijn medeburgers aan bijstand ontvangen,
maar een stuk, waaruit moge blijken, wanneer men zich
tot de dienst kan wenden, welke motieven meespelen,
bijv. de basisnorm en andere wetenswaardigheden, wat
zeker de image van de dienst ook ten goede kan ko
men. Ik kan mij n.l. best voorstellen, dat men nog graag
een stuk zelf doet van datgene wat thans door de
ambtenaren wordt uitgezocht.
Tenslotte wil ik nog enkele woorden wijden aan het
in de brief genoemde voorstel tot vorming van een
Burgerraad. Uiteraard zoeken wij naar verbreding en
verdieping van de democratie. Prof. Fred Polak schreef
in 1951 in „De Gids", dat er voor een levenskrachtige
en waarachtige democratie geen groter gevaar be
staat dan dat van de passieve instelling van de
gemeenschapsleden. Wel begrijpelijk, maar niet aan
vaardbaar met een onbekend snel naderende toe
komst. Vele mensen luisteren nu eenmaal veel liever
naar de suikerbakker dan naar de dokter uit de ge
lijknamige parabel.
Deze factoren nopen tot een diepgaande bezinning en
tot een verantwoorde keus. Het lijkt mij daarom pre
matuur thans dit voorstel over te nemen. Mogelijk kan
het wel meespelen in de beraadslagingen over de nog
te verwachten nota over de herziening der commissies.
De heer Schönfeld: Uit het antwoord van het Col
lege op de brief van de heer Ondersteyn, van welk
antwoord een afschrift bij de ter inzage gelegde stuk
ken lag, heb ik opgemaakt, dat er reeds een proef
genomen zou zijn met verlaagde bustarieven voor 65-
jarigen en ouderen, die qua inkomen hiervoor in aan
merking kwamen. Aangezien er echter van de geboden
mogelijkheid misbruik zou zijn gemaakt, is er maar
van afgezien. Ik heb mij echter afgevraagd, wanneer
en waar deze proef gehouden is en waarom men dit
heeft gedaan, terwijl de heer Ondersteyn in de beant
woording is meegedeeld, dat in onze Gemeente reeds
instituten, zoals de Commissie voor de gemeentelijke
Sociale Dienst e.d. bestaan. Dan had men die proef
destijds ook niet behoeven te nemen, terwijl hieraan
toch blijkbaar behoefte bestond. Ik zou hierover graag
iets meer willen vernemen.
Voorts biedt bijv. P.T.T., ondanks bestaande gemeen
telijke sociale instituten, wèl een mogelijkheid om ont
heffing van het verschuldigde luister- en kijkgeld te
krijgen voor mensen van 65 jaar en ouder, wier in
komen beneden een bepaald minimum ligt. Het is me
bekend, dat bij een verzoek om ontheffing van het
luistergeld en ik zeg dit om een vergelijking te
maken P.T.T. eerst de dienst Sociale Zaken van
een gemeente raadpleegt, terwijl deze gemeentelijke
dienst dan de beslissing neemt om de ontheffing tc
verlenen. Waarom wordt er in dergelijke gevallen dan
niet gesproken over bestaande sociale instituten? Ook
hierover zou ik graag meer willen vernemen. Ik vine
dat de suggestie van de heer Ondersteyn dan ook alle
aandacht verdient en ik hoop, dat het College alsnog
bereid zal zijn meerdere proeven te nemen met deze
speciale bustarieven, waardoor uiteindelijk een deug
delijk en voor de financieel afhankelijke bejaarden een
bevredigend resultaat kan worden bereikt. De ge
meentelijke Sociale Dienst zou bijv. ieder jaar een be
wijs op naam kunnen afgeven, dat tevens voorzier-
moet zijn van een pasfoto, net als dit bij een trein
abonnement het geval is. Zoals de heer Ondersteyn,
naar ik meen, bedoelde, zou dan ieder jaar een andere
kleur kaart kunnen worden afgegeven. Ook zal iedes
jaar opnieuw de G.S.D. de zaak moeten bekijken, waar
door precies hetzelfde systeem wordt gevolgd als bij
de aanvragen voor ontheffing van het luistergeld. Dit
is maar een suggestie van mijn kant, maar het systeem
met kleuren en pasfoto's zou een oplossing kunnen
bieden; ik denk hierbij ook aan de treinabonnementen,
waarbij men nimmer van misbruik hoort. De kosten,
verbonden aan de reductie, zouden door reclames op
de bussen kunnen worden gedekt.
Wat de instelling van een Burgerraad naast de Ge
meenteraad betreft, ben ik van mening, dat we bij de
herziening der commissies ook niet-raadsleden kunnen
inschakelen. Hierover is, naar ik meen, destijds ter
loops ook wel eens gesproken. De burgers krijgen dan
al een adviserende stem mee en worden nauwer bij de
diverse zaken betrokken, wat ik van harte zal toe
juichen.
Voorlopig wil ik het hier maar bij laten.
De heer Reehoorn: In het interview met de Leeu
warder Courant heeft de heer Ondersteyn nog iets ge
zegd ter motivering van zijn brieven en dan stelt hij.
dat deze Gemeente met haar socialistische inslag toch
wel een lichtend voorbeeld moet zijn. En dan komt hij
met een drietal suggesties, die hier voor ons op tafel
liggen. Hoewel onze fractie tot die socialistische inslag
van onze Gemeente niet heeft bijgedragen en daaraan
vooralsnog ook geen behoefte heeft, zijn wij het toch
met de heer Ondersteyn eens, dat Leeuwarden een
lichtend voorbeeld moet zijn, op sociaal gebied, maai
ook op andere terreinen.
Als ik de onderwerpen uit genoemde brief bezie, dan
moet ik zeggen, dat het Gemeentebestuur wel eens las
tig gevallen wordt met brieven van minder betekenis
dan die van de heer Ondersteyn. Ik dacht, dat deze
drie onderwerpen inderdaad leven in onze burgerij, zij
het, dat het één dat misschien meer doet dan het an
dere. En als het in onze Gemeente de goede gewoonte
is, dat iedere burger, die zich met een brief tot het
Gemeentebestuur wendt, ook antwoord krijgt, dan is
het antwoord, dat de heer Ondersteyn ontvangen heeft,
er, in vergelijking tot de belangrijkheid van de onder
werpen, die hij naar voren heeft gebracht, toch in
derdaad wat bekaaid af gekomen. Het antwoord van
het Gemeentebestuur geeft onvoldoende motivering.
T.a.v. het verlaagde bustarief wordt verwezen naar
een eens genomen proef, die tot misbruik heeft geleid.
Als dat zo is, dan is die proef verkeerd opgezet. Dan
slaat dat terug op het initiatief tot en de uitvoering
van die proef. Dat ben ik volkomen met de heer On
dersteyn eens. Er moet een mogelijkheid zijn om een
goed systeem daarvoor op touw te zetten.
Van de publikatie van de bijstandsnormen wordt ge
zegd, dat de Sociale Dienst alle inlichtingen geeft. Het
moest er ook nog bij komen, dat hij dat niet deed! Dat
is hij verplicht te doen.
Van de noodzaak van instelling van een Burgerraad,
iieeft de heer Ondersteyn onze fractie niet overtuigd,
in de toelichting in de Leeuwarder Courant stelt hij,
dat de raadsleden gezeten mensen zijn. Daar heeft hij
gelijk aan. Wij zitten hier, maar als hij daaraan toe
voegt, dat ons deze zaken niet raken, dan moet hij
dat ben ik met de heer Van der Zwaard eens niet
proberen om naast deze bij uitstek democratische in-
ichting een andere te stellen, maar dan moet hij trach
ten het kwaad bij de wortel aan te tasten en de be
staande instrumenten tot gelding te brengen door te
zorgen, dat in die Raad mensen komen, die die zaken
wèl raken. Wij vinden dus, dat de instelling van een
Burgerraad door de heer Ondersteyn niet voldoende
gemotiveerd is.
Wat de publikatie van de bijstandsnormen betreft,
dat is m.i. inderdaad een goede zaak; dit spreekt onze
fractie aan. Wij dachten mèt de heer Ondersteyn, dat
het in het kader van de voorziening paste, die normen
te publiceren en wij dachten ook, mèt de heer Van der
Zwaard, dat het onderling verschil van die normen in
de verschillende gemeenten het nodig maakt, dat die
nublikatie eens geschiedt. Om welke reden het de
Minister heeft behaagd, de vaststelling van de nor
men aan ieder gemeentebestuur afzonderlijk over te
laten? Hij zal daar zijn reden voor gehad hebben. De
praktijk wijst uit, dat er ongemotiveerde verschillen
in de normen zijn, die door de gemeenten worden ge
hanteerd. Als wij daar enige verbetering in kunnen
brengen door die normen te publiceren, dan zullen we
dat moeten doen en ik dacht dat is mijn persoonlijke
opvatting dat de gemeente Leeuwarden daar niet
bang voor behoefde te zijn. Ik verschil dan ook iets
van mening met de heer Ondersteyn. Uit ervaring, die
ik niet als raadslid, maar uit anderen hoofde met de
gemeentelijke Sociale Dienst heb, wijs ik erop, dat men
daar wèl de inlichtingen kan krijgen, die men nodig
heeft, maar het publiceren van de bijstandsnormen is
een geheel andere zaak en dat zou ik om deze redenen
wel bijzonder willen aanbevelen.
T.a.v. de verlaagde bustarieven heeft de heer Van
der Zwaard een aantal meer zakelijke argumenten op
genoemd, die zich daartegen verzetten; onze fractie
heeft daaromtrent nog wat een andere opvatting. Wij
hebben de tijd gekend, dat de armlastige overal waar
hij kwam of voor verlaagd tarief óf tegen re
ductie of helemaal gratis geholpen moest wor
den. Overal waar hij kwam, telde hij niet mee. Ik heb
waardering voor wat er in die tijd voor deze mensen is
gedaan, maar gelukkig heeft de sociale ontwikkeling
wat een andere richting genomen; die is hoe langer
hoe meer gegaan in de richting van een bepaalde voor
ziening. Deze heeft haar sluitstuk in de Algemene Bij
standswet, die zich ten doel stelt om de hulpbehoeven
de een uitkering te verschaffen, op grond waarvan hij
zich kan redden en ik dacht, dat we het ook in die
richting moeten blijven zoeken en dat we de klok niet
terug moeten zetten om weer bepaalde groepen van
onze bevolking met allerhande reducties en verlaagde
tarieven tot een gediscrimineerde groep te maken.
Ik zou willen concluderen, dat het onze fractie te
ver gaat de brief van de heer Ondersteyn voor kennis
geving aan te nemen. Wij zouden graag deze zaak
nader willen zien bestudeerd en met meer argumenten
voor ons ter discussie gesteld.
De heer Kingma: Ik wil ook wel voor verlaagde
bustarieven voor ouden van dagen pleiten; dat hebben
we al eens eerder gedaan. Destijds is het hier in een
begrotingszitting besproken, maar dat er een proef
genomen zou zijn, daarvan is mij niets bekend. Ik
weet wel, dat het standpunt van het College toenter
tijd negatief was. Men meende, dat die verlaging over
bodig was. Daar kwam het althans op neer. Er werd
gezegd, dat ze praktisch slecht uitvoerbaar was. Ik zie
het niet zo. De heren Schönfeld en Van der Zwaard
hebben er reeds op gewezen, dat men een identiteits
kaart kan invoeren en ik zie echt niet in, welke fraude
gepleegd zou kunnen worden. Misschien in het geval
van een tweelingbroer? Die mogelijkheid lijkt me toch
wel heel klein. Wij voelen beslist wel voor deze ver
laging. Ik dacht, dat het aantal bejaarden, dat hier
voor in aanmerking zou komen, ook weer niet zo groot
was, dat dit een enorme druk op de gemeentebegroting
zou geven.
Wat de publikatie van de bijstandsnormen betreft,
er is ons wel eens verteld, dat die hier heel gunstig
liggen t.o.v. vergelijkbare gemeenten ik neem dat
wel aan (De heer Ten Brug (weth.): Dat behoeft
U niet aan te nemen; daarvan heeft U zich bij de be
grotingsstukken zelf kunnen overtuigen.) Maar dat
hebben wij als raadsleden alleen maar gezien.
Voor de burgers is het daarmee nog niet dui
delijk. De suggestie, die hier al van enige raads
leden gekomen is, om die normen op de een
of andere manier te publiceren, lijkt me wel goed. Dat
zou dus kunnen, zoals het hier al geopperd is, door
een stencil, te vervaardigen door de Sociale Dienst.
Men kan het ook in de dagbladen die hier verschijnen,
publiceren. Deze wet moet op een goed leesbare ma
nier worden uitgelegd, want dat is toch wel het punt,
waar het om draait. De taal, die men nog steeds meent
te moeten gebruiken bij vele wetten, is zo moeilijk,
dat ze voor de meerderheid van de bevolking niet lees
baar is, ondanks dat die taal dan Nederlands heet. En
toch moet iedereen de tekst van de wet kunnen be
grijpen.
Voor de instelling van een Burgerraad voel ik niet
zoveel, maar het komt dicht bij de instelling van de
wijkraden en daarmee komen we al weer bij de toe
komstige commissies, want ik meen, dat de wijkraden,
waar we al op toegaan, hier bij de commissies be
handeld zouden worden. Ik hoop, dat daar iets meer
over gezegd wordt en ik had eigenlijk gedacht, dat
daar in de brieven een beetje uitvoeriger op was in
gegaan. We zouden in elk geval alsnog graag zien,
dat er een duidelijk antwoord van het College kwam
over wat nu precies zijn mening is.
Mevr. Visser-van den Bos: Wij willen ons heel graag
aansluiten bij de voorgaande sprekers, die hebben ge
vraagd tot publikatie van de normen van de Bijstands
wet over te gaan. Misschien kan iedereen daar dan nog
niet helemaal uit wijs worden, maar dan kan hij bij de
gemeentelijke Sociale Dienst informeren en dat heeft
onze volledige instemming.
Wat betreft de opmerkingen, gemaakt over de Bur
gerraad, ben ik het helemaal eens met de heer Ree
hoorn. Ook wij vinden, dat degenen, die de raadsleden
gekozen hebben als ze niet tevreden over hen zijn, het
beste doen, te zorgen, dat er andere mensen in hun
plaats komen, die beter met hun wensen voor de dag
komen.
Wat de bustarieven aangaat, wij voelen ook mets
voor een speciale kaart voor mensen met minder in
komen, bejaarden en dergelijke groepen. Alleen heb
ben ons bijzonder aangesproken de pogingen van de
Nederlandse Spoorwegen om meer reizigers te krijgen
door het invoeren van speciale tarieven en vastrecht-
kaarten en zo zou ik het ook wel prettig vinden, als
men bij de bussen de mogelijkheid ging overwegen,
een bepaalde vastrechtkaart in te voeren, zodat men
sen, die heel veel van de bussen gebruik maken en
men mag aannemen, dat de bejaarden dat meer doen
dan de jongeren op die manier toch nog wel enige
reductie zouden krijgen, wat dan weer aan het bus
vervoer ten goede zou kunnen komen. En dat kunnen
we in onze stad best gebruiken, want we zijn inder
daad allen erg onder de indruk van de grote bedra
gen, die door de Gemeente bijgepast moeten worden.
De Voorzitter: Ik zou even op de opmerkingen i.z.
de Burgerraad willen ingaan. Ik kan mij volledig aan
sluiten bij hetgeen de heer Van der Zwaard hierover
heeft gezegd, n.l., dat deze aangelegenheid ter sprake
kan komen en m.i. ook behoort te komen bij de
discussies, die toch binnen afzienbare tijd zullen plaats
hebben m.b.t. de problematiek van de commissies en
de raden, als wij dit bijzonder belangrijke vraagstuk
aan de Raad zullen hebben voorgelegd. Het is de
Raad bekend dit is bij de begrotingsbehandeling
reeds medegedeeld dat deze zaak in behandeling