8
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 5 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 341, 348, 358, 343 en
342).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 344).
De heer Schönfeld: Bij de ter inzage gelegde stuk
ken lag een brief van de Nederlandse Middenstands-
bank N.V. van 12 juli 1968, waarin deze vraagt naar
de motieven voor de huurverhoging van 33/13 pet.,
waarop ik een antwoord aan de Bank heb gemist.
De ruimten zijn sinds 1963 voor een termijn van
vijf jaar verhuurd. In deze periode is er vier maal een
huurverhoging geweest, n.l. in 1964 met 10 pet., voor
bedrijfsgebouwen zelfs met 12i/2 pet., in 1966 met 10
pet., in 1967 met 10 pet. en in 1968 met 4 pet. In to
taal dus 34 of 36 pet. Met de voorgestelde huurver
hoging van 331/3 pet. kan ik mij dan ook verenigen.
Toch begrijp ik niet, waarom er in het nieuwe con
tract niet een clausule is opgenomen om op de thans
vastgestelde huur van f 4000,per jaar de normale,
wettelijk toegestane, huurverhogingen van toepassing
te doen zijn. Omdat dit voorheen ook niet is gebeurd,
is het voor de Gemeente financieel nadelig, dat de huur
verhogingen thans van toepassing worden verklaard
en voor de betrokkenen is het onaangenaam, omdat ze
in één keer alle huurverhogingen gezamenlijk moeten
gaan betalen.
Mede met het oog op toekomstige huurverhogingen
zou ik hierover graag het een en ander willen ver
nemen.
De heer De Jong (weth.)Destijds is bepaald, dat
de huren om de vijf jaren opnieuw bekeken en met de
betrokkenen opgenomen zouden worden en dat is nu
weer gedaan.
De 10 a 121/2 pet. is niet een verplichte huurverho
ging. Voor de bedrijfsruimten kan men echter na over
eenstemming deze huurverhoging eventueel als uit
gangspunt nemen en op die basis hebben wij elkaar
gevonden. Er is overleg met de banken gevoerd en het
lijkt ons wel zo geschikt dit eenmaal ingenomen stand
punt ook maar te continueren. Het is voor ons wel
gemakkelijk en waarom zouden wij er elk jaar op
nieuw op terug moeten komen Dan moet er ook
steeds opnieuw overleg met de huurders gepleegd wor
den. Het is niet een automatische huurverhoging, zo
als bij woningwetwoningen. Daarom zouden wij prefe-
ren op deze wijze voort te gaan en ook bij de begro
tingspositie daarmee rekening te houden. Het is voor
ons bijzonder pleizierig van jaar tot jaar te weten,
waarop wij kunnen rekenen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 11 t.e.m. 17 (bijlagen nos. 306, 361, 362, 346,
347, 345 en 349).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 18 (bijlage no. 359).
Mevr. Veder-Smit: Dit voorstel bevat, dacht ik,
drie elementen:
1. het maken van een opzet om het pleidooi voor het
wetenschappelijk onderwijs in Friesland op nieuwe
wijze te voeren;
2. de reorganisatie van het werk van de Commissie
Hoger Onderwijs en
3. de aanstelling van een ambtelijke secretaris.
Ik zou nader willen ingaan op wat ik als tweede en
derde element heb genoemd.
Men wil de reorganisatie van de commissie verwer
kelijken, als ik het goed zie, door een meer directe
samenwerking tot stand te brengen tussen de Fryske
Akademy aan de ene kant en het Provinciaal- en Ge
meentebestuur aan de andere kant. Ik acht het juist,
dat men de samenstelling van de commissie zo iets
meer verlegt naar buiten de Fryske Akademy. Ik ge
loof n.l., dat de drie rapporten, die indertijd onder ver
antwoordelijkheid van de toenmalige commissie (die
al van 1958 dateert) zijn uitgebracht, wellicht opnieuw
zullen moeten worden bezien en dat de onderzoekresul
taten onder de verantwoordelijkheid van de nieuwe
commissie afwijkend zouden kunnen zijn van de re
sultaten van de vorige commissie en ook tot nieuwe
conclusies zouden kunnen leiden. Men zal zich dus
moeten kunnen distanciëren van wat vroeger naar vo
ren is gebracht.
Nu is allereerst mijn vraag: Is al bekend, wie van
hen in de nieuwe commissie zitting hebben, die ook
al in de oude zaten Wie zullen er in de commissie
komen voor de Provincie en voor de Gemeente? En
wat voor ons natuurlijk van direct belang is, wie zal
dezen benoemen?
En dan zou ik een paar opmerkingen willen maken
over de reorganisatie van deze commissie als geheel
Ik hoop, dat U mij dat wilt toestaan, mijnheer de Voor
zitter, al wordt ons dat niet voorgelegd, het wordt
toch wel aangeroerd in het voorstel.
Ik acht het wenselijk, dat èn in de commissie èn
zo mogelijk in de werkcommissie, liefst figuren komen
van boven-provinciaal formaat. Ik hoop, dat niemanc
zich het aantrekt, als ik dat zo zeg. Ik kan dat mis
schien het beste met een voorbeeld illustreren. En dan
moet men vooral aan dat voorbeeld geen bijzondere
waarde hechten: Ik zou iemand willen noemen in een
functie, die ik daar absoluut niet over gepolst heb en
die daar niets van weet ik doe dit alleen maar om
aan de gedachten richting te geven bijv. de procu
reur-generaal bij het Hof, die in de drie noordelijke
provincies zijn werk heeft en die tevens curator var
de Groningse universiteit is. Ik zou ook willen noemen
als voorbeeld een lid van de Academische Raad, maai
men kan dat zelf uitwerken, zoals men zich dat voor
stelt. Ik denk dus aan iemand met goede relaties in
de universitaire wereld en zo mogelijk iemand met bij
zondere relaties met de Groningse universiteit, als dat
niet op andere manieren al is verwezenlijkt. Ik geloof,
dat we niet zullen moeten schromen om ook personen
in deze commissie te benoemen, die buiten Friesland
wonen en werken. Ik ben n.l. van oordeel, dat deze
commissie naast het toezicht op het verzamelen van
de gegevens ook een taak zal kunnen hebben in hel
leggen van contacten, het voeren van onderhandelingen
wellicht ook het richtinggevend optreden t.a.v. nieuwe
vormen van samenwerking met bestaande universitei
ten. Ik zie persoonlijk die nieuwe vormen van samen
werking als datgene wat de meeste kans van slagen
heeft, meer dan de vestiging van een nieuwe techni
sche hogeschool en ik zou dus nogmaals willen zeggen:
Laat men die commissie niet beperken tot een te kleine
kring.
En dan kom ik tot de aanstelling van de ambtelijke
secretaris. Wat de organisatorische en financiële kant
daarvan betreft, geloof ik akkoord te kunnen gaan
met het voorstel om de gemeente Leeuwarden de helft
van de kosten te doen dragen. Ik meen, dat de hoofd
stad van Friesland zich daaraan niet mag onttrekken
maar ik heb nog wel een enkele vraag hierover: Acht
het College het mogelijk, voor deze functie een full
time-kracht aan te stellen, daar deze functie toch van
tijdelijke aard kan blijken te zijn? En vervolgens:
Wordt ook hier de Gemeente betrokken bij zijn be
noeming, want ik neem aan, dat de kwaliteit van deze
persoon en zijn visie heel belangrijk zijn voor de rich
ting, waarin het onderzoek zal gaan. Ik zou dan toch
in dit verband nog de principe-vraag aan de orde wil
len stellen, of het goed is 0111 dit onderzoek aan een
bureautje of een functionaris, gevestigd bij de Provin
cie, op te dragen. Ik zou graag de argumentatie van
het College vernemen, waarom men niet een andere
weg gekozen heeft, die ik ook in principe mogelijk
acht: het opdragen van het onderzoek aan provinciale
instanties (we hebben er hier enkele, die het ook zou
den kunnen) of aan een landelijk instituut. Er zijn
een behoorlijk aantal landelijke instituten, die een der
gelijk onderzoek ook zouden kunnen verrichten mis
schien is het wonderlijk om het te zeggen ook in
stituten, die organisatorisch in een universiteit geves
tigd of aan een universiteit verbonden zijn. Ik zou
graag willen weten: Is dit overwogen, is dit grondig
9
overwogen? Waarom heeft men niet deze weg geko
zen?
En dan deze slotopmerking: Ik geloof, dat het hier
net alleen een kwestie is van onderzoek, wil men het
doel bereiken, maar ook van keuze van de personen en
renslotte van de te voeren tactiek. En in dit licht hoop
ik, dat men mijn opmerkingen wil zien.
Mevr. Visser-van den Bos: Wij zijn verheugd over
ke serieuze poging om een vorm van hoger onderwijs
n onze stad te krijgen. We zijn bijzonder verheugd
■amen met de Provincie dat er thans een functio-
ïaris zal worden aangesteld, niet alleen vanwege het
eit, dat het financieel wat lichter zal zijn, maar vooral
omdat wij menen hieruit te mogen concluderen, dat de
Provincie gekozen heeft voor de stad Leeuwarden als
estigingsplaats voor een vorm van hoger onderwijs
n de provincie Friesland. Juist omdat deze zaak van
jiet hoger onderwijs ons zo bijzonder ter harte gaat,
:ijn wij erg geïnteresseerd in de vorderingen, die de
•ommissie onder leiding van de aan te stellen functio-
ïaris zal gaan maken en wij verzoeken B. en W. daar-
>m, zodra deze man aan het werk is, bijv. bij de be
groting een verslag te willen voegen met de inlichtin
gen, die ons op dat moment gegeven kunnen worden
z. de vorderingen, die gemaakt zijn in de gewenste
richting.
De hear Boomgaard!: Ik wol yn forban mei hwat
troch mefrou Veder-Smit bybrocht is, in inkelde op-
nerking meitsje. Hja praet oer boppc-provinsiale fi
guren, ieau ik, eventueel ek fan büten do provinsje, en
ny tocht, dat wy üs dochs wier wol biriede moatte oer
wat it karakter fan dizze kommisje is. Ik tocht net,
dat it yn dy sin in stüdzjekommisje wie en dat it dan
.och dubieus is, ta hokker konklüzje dizze kommisje
komme kin: oft der al of net heger ünderwiis yn
Fryslan wêze moat, mar dat dit in kommisje is, dy't
oigentlik mei in bipaelde opdracht wurkje moat om
to sizzen: üs ütgongspunt is: Der moat heger ünderwiis
yn Fryslan komme, hokker karakter dat dan ek haw-
we moat; de foarm fan in technyske hegeskoalle even-
ueel, in soarte fan heger ünderwiis, yn universitair
of sub-universitair forban. Mar yn ider gefal: it üt-
yongspunt is der en de kommisje krijt, tocht ik, in
opdracht in bipaelde saek to bifoarderjen, natuerlik ek
wol to bistudearjen, hoe't wy dat stimulearje en bi-
oarderje moatte, mar ik tocht, dat men ek in gefaer-
iike stap die, as men minsken oanlüke soe, dy't büten
le Provinsje sitte. Ik tocht, dat ien fan de redenen, dat
dizze saek noch net sa flot loskommen wie, just it
misbigryp wie büten de Provinsje yn it algemien
sjocht men dat yn de bütengewesten dat men dér
krekt fierstentomin each hat foar de bilangen, dy't
men yn in apart lizzende provinsje hat en dat men to
rain ek üt Grinslan wei sjocht, hokker situaesje
yn Fryslan troch de tiden hinne üntstiet, nou't dêr
gjin heger ünderwiis is. Ik bin bang, dat men dat pas
goed oanfiele kin ik wol neat gjin subjektyfs of
orkeards sizze as men der seis tusken yn sit en
der yn it persoanlike libben mei konfrontearre wurdt.
De heer Reehoorn: Ik zou aan al de vragen die ge
teld zijn, nog één willen toevoegen. Ongeveer in het
midden van de raadsbrief staat dit: „Het is voorts wen
selijk gebleken in het streven naar hoger onderwijs te
komen tot een meer directe samenwerking tussen
Fryske Akademy, Provinciaal Bestuur en Gemeentebe
stuur." Zou het de Wethouder mogelijk zijn, wat con
creet aan te geven, waaruit die wenselijkheid is
gebleken? Ik kan mij wel bepaalde gevallen
voorstellen, waarin de wenselijkheid van nauwe sa
menwerking met de Fryske Akademy naar voren komt.
Maar ik zou me ook gevallen kunnen voorstellen, waar
in die wenselijkheid juist niet aanwezig is; waarin
een vrijstaan van die Fryske Akademy van de com
missie, wat betreft het aantrekken van hoger onder
wijs, bepaalde voordelen zou kunnen bieden. Ik zou
daar straks graag nog iets over willen horen.
De Voorzitter: Ik schors thans de vergadering voor
de koffiepauze.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Rijpma heeft inmiddels de vergadering ver
laten.
De heer Ten Brug (weth.)Mevr. Veder heeft de
discussie geopend met een onderscheid te maken tus
sen de drie elementen, waaruit dit voorstel bestaat.
Men zou het inderdaad zo kunnen zien, maar ik dacht,
dat die drie elementen zeer nauw verband met elkaar
hebben en dat het eigenlijke punt waar het om gaat,
is de intensivering van de werkzaamheden van de com
missie op het punt, waar deze zelf op vastgelopen is.
Er moet ontzaglijk veel gebeuren, vooral op het sti
mulerend terrein en dat kan alleen maar geschieden
door een full time-kracht. Dat is in de geschiedenis
van gemeenten en provincies, die zich druk maken om
enigerlei vorm van hoger onderwijs in gemeente en ge
west te krijgen, niets nieuws. Ik meen, dat ook in
Maastricht een full time-kracht hierbij betrokken is.
En het is toch, dacht ik, ook wel bekend, dat indertijd
in Enschede een kracht hiervoor is aangetrokken, die
inmiddels een andere functie heeft gekregen, omdat het
doel, waarvoor hij werd aangetrokken, is bereikt. Op
zichzelf is dat al een stimulans voor ons: als dit in
Enschede tot succes heeft geleid, mogen wij op dit punt
niet achterblijven.
Mevr. Veder heeft een aantal vragen gesteld: Hoe
zit het met de commissie en met de vertegenwoordi
ging van het Provinciaal- en het Gemeentebestuur in
die commissie?
Het raadsvoorstel is op het punt van de inlichtingen
inderdaad niet zo volledig en ook niet helemaal dui
delijk, waarvoor mijn excuses. Ik dacht, die wij het
volgende goed moesten onderscheiden. Er was een com
missie ingesteld op verzoek van het Provinciaal Be
stuur door de Fryske Akademy. En de samenstel
ling geschiedde in overleg tussen Fryske Akademy en
Provinciaal Bestuur of andersom. Dat was een vrij
grote commissie. In de rapporten van deze commissie
vindt men een groot aantal namen en dat zijn zeker
ook al niet namen van mensen, die in Friesland wo
nen, maar vele van boven-provinciaal niveau, als dat
dan meer is dan provinciaal niveau geacht wordt te
kunnen zijn. Van die commissie heeft ondertussen door
gewerkt de werkcommissie. De rapporten van de grote
commissie zijn indertijd bij het Ministerie en waar dat
maar nuttig was op tafel gelegd en die hebben bij de
bevoegde rijksinstanties niet al te veel respons gekre
gen, althans tot nu toe niet. Het werk van de werk
commissie bestond aanvankelijk vooral in het leggen
van contacten met universiteiten wat vaag gezegd:
„vlakbij en veraf" om te komen tot een verdere uit
bouw van de algemene plannen, die in de rapporten
van de grote commissie zijn genoemd. De laatste tijd
werden de vergaderingen van de werkcommissie op
haar verzoek ook door vertegenwoordigers van het
Provinciaal Bestuur en het Gemeentebestuur bijge
woond. En dat heeft aanleiding gegeven tot de vraag,
of het niet nuttig zou zijn om deze waarnemers direc
ter bij het werk te betrekken dan tot nu toe, opdat
ook de nodige coördinatie naar buiten, acties van Pro
vinciaal Bestuur en Gemeentebestuur, verzekerd zou
den zijn. Ik dacht, dat het wel duidelijk was, dat het
niet alleen maar een zaak is van rapporten en overwe
gingen; het gaat niet alleen om een onderwijsbelang,
al is het wel een zeer gewichtig onderwijsbelang, maar
om een onderdeel van een groter algemeen belang, ten
aanzien waarvan Provincie en Gemeente actief moe
ten en ook willen zijn en dat heeft geleid tot een uit
breiding van de werkcommissie. De vertegenwoordiging
van de Fryske Akademy met een aantal wijzigingen
er zijn er, dacht ik, van die kant zes is uitgebreid
met twee vertegenwoordigers van het Provinciaal Be
stuur (dat zijn twee leden van G.S.) en twee vertegen
woordigers van het Gemeentebestuur (dat zijn de bur
gemeester en ondergetekende).
Ik dacht, dat het, wat betreft de verdere opmerkin
gen van mevr. Veder, nu wel duidelijk is, dat men on
derscheid moet maken tussen het werk van deze kleine
groep, die tracht stimulerend op te treden, en het an
dere werk, n.l. het contactenwerk. Het is inderdaad de
bedoeling, dat er met adviseurs of in ieder geval met
„derden in den lande" de nodige contacten worden ge
legd. Er zijn op dat terrein ook enige besprekin
gen aan de gang met een aantal figuren, die een voor
aanstaande plaats innemen zowel op het terrein van
het onderwijs als in het bedrijfsleven, maar die con
tacten hebben nog niet tot een concreet resultaat ge-