10
toevoegen aan de argumenten contra de fluoridering,
n.l. dit: Men krijgt steeds meer het gevoel, dat wij in
onze samenleving voortdurend aan meer kunstmatig
heden komen bloot te staan, dat steeds meer wordt
toegevoegd aan ons voedsel, aan de lucht, die wij in
ademen, aan de cosmetica (die dan „de helft" van de
samenleving gebruikt), dat al maar meer bestrijdings
middelen, vitaminen, enz., worden toegepast, zonder dat
één instantie heeft beoordeeld wat daar de effecten van
zijn. Ik heb in dit verband een brief gekregen van
iemand die mij schreef: „Beseft men wel, dat, als in
Amsterdam het water zou worden gefluorideerd, de
bierbrouwerijen die daar werken, ook bier zullen pro
duceren dat een zekere hoeveelheid fluoride bevat en
dat op deze manier een groot extra contingent zal wor
den gedronken boven het drinkwater?" Dat geldt trou
wens niet alleen voor bier, maar ook voor de frisdran
ken, die in steeds toenemende mate door iedereen wor
den gedronken. Ik ben er daarom een voorstandster van
ons oordeel over deze kwestie afhankelijk te stellen van
het oordeel van een Nederlandse instantie. En ik dacht,
dat zo'n oordeel op twee manieren tot ons zou kunnen
komen, allereerst ingeval de Staatssecretaris bevesti
gend zou antwoorden op mijn vraag, of de Gezondheids
raad niet eens opnieuw zou mogen rapporteren. De
Staatssecretaris heeft mij medegedeeld, dat zijn ant
woord vóór de behandeling van de begroting van So
ciale Zaken en Volksgezondheid in de Tweede Kamer
(op 14 november) zal afkomen. En, als dat antwoord
positief luidt (dus als de Gezondheidsraad opnieuw zal
rapporteren), zou ik heel graag weten, wat dan de in
houd van dat rapport zal zijn. De andere manier om
een nieuw standpunt van Nederlandse zijde te verne
men, kan zijn de uitslag van het beroep, dat Prof. Sorg-
drager te Utrecht tegen de beslissing van het Water
leidingbedrijf Midden-Nederland om te gaan fluoride
ren, bij de Kroon heeft ingesteld. Het is mogelijk, dat
de Kroon niet een formeel standpunt zal innemen t.a.v.
dit beroep, maar dat zij deze zaak materieel zal be
kijken. En ik zou er dus de voorkeur aan geven onze
beslissing uit te stellen tot hetzij de Gezondheidsraad
heeft gerapporteerd, hetzij de Kroon heeft beslist.
Ik zou, al zijn er dan al twee moties ingediend, nog
met een derde willen komen, die toch weer een iets
andere strekking heeft dan deze twee en dan het stand
punt, dat de heer De Vries heeft verkondigd.
Mijn motie, mede ondertekend door de heer De Leeuw,
luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; bijeen op 28
oktober 1968; spreekt als zijn mening uit, dat de be
slissing tot al- of niet-fluoridering van het drinkwater
door de I.W.G.L. eerst dient te worden genomen als
recente gegevens omtrent het vraagstuk der fluoride
ring zijn bekend geworden, hetzij doordat op initiatief
van de Staatssecretaris een nieuw onderzoek is inge
steld, hetzij doordat hieromtrent een uitspraak door de
Kroon wordt gedaan in het beroep, ingesteld door Prof.
Sorgdrager."
Mijn bedoeling is dus niet alleen te wachten tot de
Staatssecretaris heeft geantwoord, maar tot de inhoud
van dat antwoord bekend is of totdat de Kroon een
materiële uitspraak heeft gedaan.
De heren Wiersma en Kingma willen beiden zonder
meer zeggen: „Neen". Ik zou graag dat „neen" toch
niet willen uitspreken voor één van de twee mogelijk
heden werkelijkheid is geworden.
De heer De Leeuw: Aangezien het bezwaar van
toevoeging van een niet juist percentage fluoride aan-
en de eventuele bijwerkingen als gevolg van het fluor-
gehalte van het water nog duidelijk aanwezig is en
niet weerlegd, durven wij de verantwoordelijkheid van
de voorgestelde dwingende maatregel niet op ons te
nemen en wij steunen, zoals duidelijk is geworden, gaar
ne de motie, die door Mevr. Veder is ingediend.
De heer Reehoorn: Wij kunnen ons wel achter de
motie-De Vries stellen.
Ik ben blij, dat mevr. Veder zelf even heeft gewezen
op de uitspraak, die van de Kroon te wachten is. Het
is dan ook zinnig in de motie-De Vries op te nemen,
dat wij ons niet alleen binden aan het antwoord van
de Staatssecretaris op de vragen van mevr. Veder, hoe
goed die vragen ook waren.
De procedure bij de Kroon kan wel even duren; de
Raad van State moet, meen ik, binnen drie maanden
adviseren aan de Kroon en dan kan de Kroon de zaak,
geloof ik, nog een jaar aanhouden. Zo ligt het onge
veer, althans, als ik „Het Parool" mag geloven, dat
daar een artikel over heeft geschreven n.a.v. inlichtin
gen van de oud-Minister van Justitie, Mr. Mulderije.
En die kan het weten.
Het wil mij voorkomen, dat, als de antwoorden op
de vragen van mevr. Veder afkomen, er waarschijnlijk
iets meer klaarheid zal ontstaan omtrent de medische
gevolgen van fluoridering. En van de Kroon kan mis
schien nog iets meer verwacht worden. Maar ik wi:
er toch op wijzen, dat de zaak dan nog niet gehee
rond is. Dan hebben we alleen nog maar een inzicht
in de medische gevolgen en ik dacht, dat hier ook
dat is ook wel in enkele speeches tot uitdrukking ge
komen een ander element, het bestuurlijke element,
aanwezig is. En dat zou juist in onze kring meer aan
dacht moeten verdienen. Dat is de kwestie van het al
ternatief. Ik dacht, dat de heer Schönfeld op voortref
felijke wijze heeft uiteengezet, dat het alternatief bi;
niet-fluoridering veel gemakkelijker is dan bij wel-fluo
ridering. Hij heeft dat aangetoond met een voorbeeld
van Goeree-Overflakkee (beschikbaarstelling van een
liter gefluorideerd drinkwater voor 10 cent). En nu kan
men wel spreken, mijnheer De Vries, van een ongeoor
loofde meerderheidsdwang, maar ik wil U er wel op
wijzen, dat en dat blijkt ook wel uit de uitspraken
van verschillende gemeenteraden er wel een belang
rijke minderheid is (als het een minderheid is; mis
schien is het ook wel een meerderheid), die bezwaar
heeft tegen fluoridering en er niet aan wil. En daa
moeten wij als bestuurlijk college, hoe wij ook over
fluoridering denken, toch wel terdege op letten.
Ik acht het juister, de zaak niet iets op te schorten
maar een uitspraak te doen in deze vorm: Op dit mo
ment herroepen we de uitspraak van een jaar of wat
geleden, waarnaar de raadsbrief verwijst, en wij stel
len haar opnieuw aan de orde, wanneer zowel t.a.v. d:
medische gevolgen alsook t.a.v. het alternatief een ac
ceptabele situatie ontstaat. Ik dacht ook, dat dat ele
gant was t.o.v. de I.W.G.L., die deze zaak nu na zoveel
tijd weer bij ons heeft gebracht en die ook een ant
woord wenst. Alle gemeenten doen een uitspraak, het
zij voor, hetzij tegen, en het komt mij voor, dat wij ook
een uitspraak moeten doen.
De heer Vellenga: Ik geloof, dat er twee opvattir
gen in deze Raad leven: de ene, die naar voren is ge
bracht door de heren Wiersma en Schönfeld, een nogal
sterk contra-betoog; de heer Wiersma heeft bovendien
aan zijn betoog ook een motie verbonden. Daarnaasi
zijn er een paar voorstellen van orde ingediend, die
uitstel bepleiten. Men heeft uit het goede betoog van
mijn fractiegenoot De Vries begrepen, dat ook wij in
diezelfde richting denken. Inhoudelijk heb ik aan dien
verhaal dan ook niets toe te voegen; het gaat mij op
dit moment even om de meest zorgvuldige procedure,
wat het uitstel betreft, en nu moeten we natuurlijk niel
uitstellen om het uitstel, maar we moeten een heel dui
delijke motivering hebben. De heer Kingma heeft in
zijn voorstel van orde uitstel bepleit, totdat nadere in
zichten bekend zijn als ik het even vrij mag verta
len mevr. Veder heeft twee andere motieven in haar
motie neergelegd, n.l. in de eerste plaats: Wacht af
wat de Staatssecretaris antwoordt, en in de tweede
plaats: Wacht af de uitspraak van de Kroon over het
bekende Zeister geval. Wat dat laatste betreft, vraag
ik mij af, of wij daar voldoende aan zouden hebben.
Zulk soort uitspraken heeft vaak juridische kanten, die
direct voor de politieke beslissingen in een College als
het onze niet zulk een grote betekenis hebben. Het
gaat o.m. over de rechtmatigheid van het overheids
handelen in dit soort gevallen, zonder dat men het toe
spitst op de wezenlijke vragen, waar het ons o.m. in
deze discussie vanavond om gaat. Ik zou daarom een
voorstel van orde, waarin andere elementen zijn nee)
gelegd, willen indienen. Wel komt daarin ook voor het af
wachten van het antwoord van de Staatssecretaris op
de vragen uit de Tweede Kamer ik heb het maar
wat algemeen geformuleerd en tevens het argument,
dat onze standpuntbepaling mede afhankelijk kan zijn
van wat er in dat antwoord zou staan, omdat ook daar
ïi
in misschien een bepaalde procedure van het horen en
het afwachten van adviezen van enz. zal worden aan
gekondigd. En het zou best kunnen zijn, dat de inhoud
van dat antwoord ons ertoe zou brengen om nog iets
langer te wachten, omdat de Staatssecretaris zou kun
nen zeggen: „Ik verwacht of ik vraag die en die advie
zen". Ik laat dus het argument van de Kroon bewust er
buiten, omdat ik daar niet het meeste van verwacht
oor onze besluitvorming. Wel dacht ik, dat het goed
was en correct tegenover de raad van commissarissen
van de I.W.G.L.in mijn voorstel eveneens aan de orde
te stellen, dat de Raad vindt, dat ook in de vergade
ring van aandeelhouders een besluit over deze materie
tot nader order zou moeten worden verschoven. Ik
kan daarin geen tijdslimiet stellen, omdat wij, wat dat
betreft, afhankelijk zijn van de inhoud van het ant
woord van de Staatssecretaris. En dat brengt onze
actie ertoe ons voorstel van orde, als volgt geformu
leerd, in te dienen:
„De Raad van de 'gemeente Leeuwarden; besluit: een
definitief standpunt t.a.v. de fluorideinng van drink
water pas te bepalen na het bekend worden van het
antwoord van de betrokken Staatssecretaris op vragen
vit de Tweede Kamer m.b.t. dit vraagstuk, mede af
hankelijk van de inhoud van dit antwoord, en vraagt
de raad van commissarissen van de I.W.G.L. te bevor
deren, dat ook in de vergadering van aandeelhouders
terzake het nemen van een beslissing tot nader order
wordt uitgesteld."
De Voorzitter: Zijn er nog meer leden, die hierover
het woord verlangen?
Er melden zich geen sprekers meer.
De Voorzitter: Dan schors ik de vergadering voor
nkele minuten, opdat het College even onderling over-
!eg kan plegen over de vele moties, die ondertussen
op mijn tafel zijn gedeponeerd en misschien hebben de
saadsleden ook wel enige behoefte hier en daar eens
even te „neuzen".
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
Na het onderling overleg kan ik de Raad het vol
gende mededelen.
Ik heb de indruk, dat ook sommige leden van de
laad ondertussen ook nog met elkaar gepraat heb
ben. Het College zou zich met de strekking van de
motie van orde, die de heer Vellenga het laatst heeft
ingediend, wel kunnen verenigen. Ik vraag me echter
even af, of deze nog wel gelijk is gebleven en het zou
:ij zinvol lijken, dat wij eerst nog even een standpunt
van de Raad horen. En met deze korte mededeling
van mij zou ik eigenlijk wel de tweede instantie willen
openen.
De heer Vellenga: Uw opmerkingsgave is gewel
dig, mijnheer de Voorzitter! Toen wij de eerste ronde
besloten, lagen er een motie en een drietal voorstellen
van orde, welke voorstellen tot op zekere hoogte de
zelfde elementen bevatten. In het eerste voorstel stond:
Laten we de discussie en de besluitvorming uitstellen
tot we meer houvast en meer gegevens hebben. Eén
voorstel bevatte deze gedachte: Het is best om de
besluitvorming uit te stellen, maar laten we dan het
uitstel aan twee elementen binden, n.l. aan het ant
woord van de Staatssecretaris op de vragen van het
Tweede Kamerlid mevr. Veder-Smit en aan de beslis
sing van de Kroon i.z. de bekende zaak, door de ge
meente Zeist aangespannen. En ik had tenslotte een
voorstel van orde ingediend, waarin dat element van
de Kroon niet aanwezig was en waarin tevens aan de
raad van commissarissen der I.W.G.L. het verzoek werd
gedaan: Wilt U voorlopig in de aandeelhoudersverga
dering ook wachten met het vernemen van een be
slissing terzake van de fluoridering? Wij de indie
ners en de woordvoerders (dat waren soms dezelfden)
hebben over de ingediende motie en voorstellen
over deze materie onderling overleg gepleegd. Daarbij
is wel gebleken, dat de uitspraak van de Kroon een
belangrijk punt zou kunnen zijn. Alleen, het is op dit
moment moeilijk te overzien, in welke mate een der
gelijke uitspraak van invloed zou zijn op de discussie
over de fluoridering op zichzelf. Degenen, die onderling
beraad hebben gehouden tijdens de schorsing van de
vergadering, huldigen n.l. de opvatting, dat, mocht de
Kroon een nogal duidelijke, vérgaande uitspraak doen
over de rechtmatigheid van enz., dit vrij veel beteke
nis zou hebben voor de positie en het functioneren van
de intercommunale lichamen, bezig op het terrein van
de watervoorziening, ook dus voor die van de I.W.G.L.
in Friesland. Een dergelijke uitspraak zou natuurlijk
een punt van bespreking moeten uitmaken èn in de
aandeelhoudersvergadering èn in de raad van com
missarissen en het zou ook betekenen, dat de I.W.G.L.,
wat dit betreft, de gemeenteraden in Friesland toch
zou moeten benaderen over de gehele voortgang van het
lichaam als zodanig, wat zijn fundering en zijn func
tionering betreft. Dus daarop rekenende, zijn wij ervan
uitgegaan, dat het misschien minder doelmatig zou
zijn dat element van de Kroon zo nadrukkelijk in dit
voorstel van orde neer te zetten. Wel leek het ons van
belang duidelijk twee dingen te stipuleren: dat het tijd
stip in de eerste plaats min of meer wordt bepaald door
het feit, dat wij het antwoord van de Staatssecretaris
willen afwachten, maar in de tweede plaats toch ook
wel door de inhoud van dat antwoord, omdat het im
mers met zich mee zou kunnen brengen, dat de heer
Staatssecretaris hier meer over wil weten, zich tot de
Raad van de Volksgezondheid of welke lichamen ook
wil wenden en dat zou willen mededelen op de vragen
van het betrokken Tweede Kamerlid. Dat zou kun
nen betekenen, dat ook wij hier deze adviezen die ons
via de Regering zullen bereiken, dienen af te wachten;
de inhoud van die adviezen zou dan mede een rol kun
nen spelen in de besluitvorming hier. Zonder dat
iemand van ons zich dus definitief zou willen binden
aan de inhoud van die adviezen, dachten wij, dat het,
omdat wij allen niet helemaal zeker zijn van ons zelf
op dit punt, toch wel goed zou zijn er kennis van te
nemen.
Zo juist mogelijk geformuleerd hebbende wat wij in
het overleg samen hebben besproken, heb ik de eer
mijn voorstel van orde, ietwat gewijzigd, opnieuw aan
de Voorzitter voor te leggen, waarbij ik dan mag mede
delen, dat behalve mijn naam, die er al onder stond,
er alsnog onder prijken de namen van mevr. Veder-
Smit en de heren Kingma, De Leeuw, Reehoorn, Schön
feld en Wiersma.
Dit voorstel van orde luidt nu als volgt:
„De Raad van de gemeente Leeuwarden; besluit: een
definitief standpunt t.a.v. de fluoridering van drink
water pas te bepalen na en mede afhankelijk van de
inhoud van het antwoord van de betrokken Staats
secretaris op vragen uit de Tweede Kamer; en vraagt
de raad van commissarissen van de I.W.G.L. te bevor
deren, dat ook in de vergadering van aandeelhouders
terzake het nemen van een beslissing tot nader order
wordt uitgesteld."
De Voorzitter: Mag ik vragen aan mevr. Veder en
de heren De Leeuw, Wiersma, Kingma en Rijpstra, of
de door hen ingediende moties hiermede zijn inge
trokken
Genoemde raadsleden bevestigen dit.
De heer Van der Veen: Het grootste deel van mijn
fractie heeft aan deze motie geen behoefte, omdat het
ervan overtuigd is, dat het antwoord van de Staats
secretaris ons niets verder zal brengen en ook niets
nieuws zal kunnen inhouden, omdat deze gehele af
faire uit en ter na en langdurig is bestudeerd en be
keken. Ik heb ook geen behoefte aan stemming, maar
ik wil wel voor mij en voor de andere manlijke leden
van mijn fractie aantekening, dat wij tegen deze motie
gestemd hebben.
Z.h.st. wordt de laatste motie-Vellenga c.s. aange
nomen, met aantekening, dat de heren Ir. van Balen
Walter, Weide en Mr. van der Veen geacht wensen te
worden te hebben tegen gestemd.
De Voorzitter sluit hierna, om 22.30 uur, de verga
dering.