4
derhoudsplicht rust; de gerechtigden hebben een af
koopsom. betaald, die in het onderhoudsfonds is ge
stort. De onderhoudsverplichtingen moeten dus worden
nagekomen uit de beschikbare middelen van het onder
houdsfonds. Als men met de overname van een be
graafplaats als deze wordt geconfronteerd, dan heeft
men nu eenmaal te maken met deze consequenties. Ik
ben het met de heer Heidinga eens, dat de financiële
uitkomsten van dit soort consequenties op dit ogenblik
moeilijk zijn te voorzien. Er rust een onderhoudsplicht
op de beheerder van de begraafplaats die vervuld zal
moeten worden. Hoe lang dat het geval zal zijn, durf
ik op dit moment ook niet te voorspellen. Wij zullen
moeten zien, of dit inderdaad kan uit het fonds, zoals
het nu is. Deze situatie hebben we uiteraard ook op
onze eigen begraafplaatsen en ik ben het met de heer
Heidinga eens, dat het heel vaak kan voorkomen, dat
zich een tekort voordoet.
Wat betreft de uitbreidingsmogelijkheid van de be
graafplaats, die heeft m.i. vrij sterk planologische as
pecten. Ik meen mij daarom op dit ogenblik van een
uitspraak hieromtrent bepaald te moeten onthouden.
Ik kan mij voorstellen, dat een vérstrekkende uitbrei
ding in dit gebied op dit moment toch een discutabele
zaak zou kunnen zijn.
De beschikbare begTaafruimte in de gemeente speelt
hierbij natuurlijk ook een rol. Hierbij komt het gehele
vraagstuk van onze begraafcapaciteit naar voren. En
het zou op het ogenblik een beetje te ver gaan om
daarop in te gaan. Ik dacht, dat we over de uitbrei
dingsmogelijkheid van deze begraafplaats beter bij een
volgende gelegenheid zouden kunnen praten.
De Voorzitter: Als antwoord op de vraag van de
heer Kingma kan ik duidelijk stellen, dat bij het aan
nemen van het voorstel de Raad niet tevens heeft be
slist tot uitbreiding. Dat punt staat nog volkomen open
en wordt t.z.t. in de Raad vastgelegd. De heer Kingma
heeft hier dus een zeer positief antwoord.
De heer De Jong (weth.)Er zijn in totaal 4707
graven, waarvan 1100 op de oude begraafplaats rond
om de kerk en de rest op het aan de Gemeente over
te dragen gedeelte. Dus die verhouding is 11 47. In
het onderhoudsfonds is een creditsaldo van f 144.590,36;
daarvan zou komen ten gunste van de kerkvoogdij
voor de graven, die deze zelf houdt, een bedrag van
f28.500,de rest, f116.936,wordt aan de Gemeen
te overgedragen. En daar staat tegenover, dat wij dus
de verplichtingen ook op ons nemen, die de kerkvoogdij
tot nog toe zelf gedragen beeft. Uitgezonderd het laat
ste jaar, kwam ze toch wel aardig rond. Ze heeft van
1955 tot en met 1966 een tekort van in totaal
f 10.479,91. Daar waren overschotten bij uit diezelfde
jaren van f 2.835,het netto tekort was dus
f 10.479,91. Alleen over 1967 bedraagt het tekort
f 9.978,en daar ziet men de noodsituatie uit, waarin
de kerkvoogdij geleidelijk aan is komen te verkeren
i.v.m. het snel afnemen van het aantal begravingen.
Zij zegt dan ook: ,,Dit functioneert niet meer, als wij
niet meer begravingen kunnen toepassen. En het ge
volg daarvan is, dat wij eigenlijk wel van deze be
graafplaats af willen. Gemeente, wilt U die over
nemen?" En op grond van die noodsituatie hebben B.
en W. gezegd: Wij zouden er wel iets voor voelen de
begraafplaats over te nemen. De kerkvoogdij is dan
gevrijwaard van de kosten van het grafdelven en van
de beloning van de man, die daar regelmatig zijn werk
aan heeft. Nu die begravingen toch afnemen, is het
waarschijnlijk beter, dat wij in het raam van de plant
soendienst dit werk zelf meenemen. De kosten kun
nen dan ook lager worden en daardoor zou dus, met
inachtneming van het bestaande onderhoudsfonds, op
grond van wat tot nog toe ook aan kosten is geraamd
en wat hier uit het fonds betaald is geworden, onge
twijfeld wel een exploitatie kunnen worden verkregen,
waarbij de lasten wel gedekt worden.
Om nu precies na te gaan, hoe dit alles zal komen,
is bijzonder moeilijk; dan hadden wij stuk voor stuk
van al de graven moeten nagaan, hoelang de verplich
tingen lopen, wat het werk daaraan is, maar dan had
den we ook moeten nagaan: hoe was tot nog toe het
kostenpakket van de kerkvoogdij zelf samengesteld
Men heeft met een klein, niet noemenswaard, verlies
gewerkt en daartegenover had men een onderhouds
fonds van rond f 116.000,Thans verkeert deze be
graafplaats, die meer ten algemene nutte is geweest,
die niet enkel voor leden van de Hervormde Kerk is
gebruikt we hebben het laten nazien en het bleek,
dat over de jaren 1954 t/m 1958 het percentage lid
maten van de Hervormde Kerk die daar begraven zijn,
resp. 21, 17, 17, 24 en 16 bedroeg in moeilijkheden.
In 84 gevallen zijn de graven geen eigendom. Hier
geldt een overeenkomst i.z. het onderhoud van het mo
nument, maar dit aantal is te verwaarlozen. We kun
nen stellen, dat nagenoeg alle graven in eigendom zijn
uitgegeven.
Een overname door de Gemeente op de door mij ge
schetste wijze leek ons stellig wel redelijk.
De hear Booaigaardt: It Kolleezje antwurdet nei
myn sin wol ryklik foarsichtich op de fraech fan de
hear Kingma, t.w. op it punt fan de ütwreiding. Ik
tocht, dat it hiele motyf fan dit ütstel en de sin om dit
oan to nimmen, hjiryn lei, dat it tsjerkhöf funksionear-
je soe. Dat stiet ek yn it riedsbrief. Wy kinne as Ried,
tinkt my, min bislute om dy bigraefpleats oer to nim
men, as wy yn 'e efterholle hawwe om har to sluten.
Yn it riedsbrief stiet ek, dat dizze bigraef pleats in
funksje krigen hat fan „algemene begraafplaats" en
dêr folget op: „Mede hierdoor zijn op de begraafplaats
maar weinig graven meer beschikbaar, zodat binnen
afzienbare tijd tot uitbreiding moet worden overge
gaan, indien de begraafplaats zijn functie zal behou
den. De kerkvoogdij acht het voornamelijk om deze
redenen bezwaarlijk de exploitatie van de begraafplaats
nog langer op zich te nemen. Wij zullen ons over de
uitbreiding beraden en komen hierop t.z.t. bij U terug."
Dat is dus in düdlike saek. Dat ik soe dochs wol tsjin-
oer de suggesty, dy't eigentlik fan de kant fan de
hear Kingma komt, daelks opmerke wolle, dat de sin
fan de oername forfalle soe, as de Gemeente dit hof
net ütwreidzje soe. Ik wol my by foarbaet tsjin sa'n
oername foiklearje. Mar ik wol graech öfwachtsje,
hwat it Kolleezje yn dizzen docht; ik tocht, dat it niis-
krektsa ryklik foarsichtich réagearre. (De Voorzitter:
Dat mag U wel waarderen in het College.)
De hear Tiekstra (weth.): Uteraerd moatte by in
ütwreiding fan dit hóf alderearst de planologyske
aspekten bisjoen wurde: hoef olie romte hjir foar ütwrei
ding oerbliuwt, resp. oft men ütwreide sil ja of né,
mar it is düdlik, dat by de üntjowing fan dit hóf de
tsjerkfaldij ta de konklüzje kommen is, dat it har taek
net mear is. It is, seit hja, ünder üs hannen groeid,
mar it is in algemien hóf wurden; it is net mear in
tsjerkhöf. Dêrom hat hja sein: Wy wolle hjir wol óf,
hwant de ütwreidingstaek, dy't wy sjogge, is net dy
fan üs. B. en W. sizze yn it riedsbrief en ik tocht,
dat dat like foarsichtich wie as it nou fan dizze kant
wer sein wurdt: „Wij zullen ons over deze uitbreiding
beraden en komen hierop t.z.t. bij U terug." (Ie Hwan-
near't it bistimmingsplan 't Aldlan oan de oarder is,
en 2e. Hwanncar't de konkrete ütstellen ta ütwreiding
oan de oarder komme sille.) Dit ütstel makket ütwrei
ding op dit stuit net ünmooglik, mar it ymplisearret
it ek net.
De Voorzitter: Dit betekent dus, dat het College
in beide gevallen meent, dat wij de begraafplaats moe
ten overnemen, dus met of zonder uitbreiding. Het is
een op zichzelf staand probleem en t.z.t. komen we
daar zo nodig bij de Raad op terug. Dat is dus
in het kort samengevat wat Weth. Tiekstra zojuist
ook duidelijk heeft gezegd.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 483).
De heer Janssen: In de laatstgehouden begrotings
zitting kregen B. en W. van de kleinst mogelijke raads-
meerderheid opdracht te komen met een regeling be
treffende de verkoop van woningwetwoningen. Hoe
wel onze bezwaren blijven gelden, willen we, gezien
het toen genomen besluit, onze medewerking aan het
tot stand komen van een regeling in dezen niet ont
houden. Het College is op enkele punten aan de be
zwaren der minderheid tegemoet gekomen en daarom
zullen wij, zoals het voorstel er nu ligt, niet tegen
stemmen. Een verslechtering evenwel, zoals het uit
breiden van de bij de proef betrokken woningen of an
derszins, zou bij ons op grote tegenstand stuiten.
De heer Schönfeld: In de raadsbrief staat vermeld,
dat geen eengezinswoningen die met andere woning
typen een stedebouwkundige eenheid vormen, aan de
bewoners moeten worden overgedragen, aangezien hier
bij dezelfde bezwaren gelden als bij de verkoop van
etagewoningen. Ik kan ten aanzien hiervan in ieder ge
val beslist niet het standpunt van het College delen,
daar in onze gemeente toch wel meerdere soorten wo
ningen voorkomen, die, hoewel ze een stedebouwkun
dige eenheid vormen, toch particulier bezit zijn. T.a.v.
het onderhoudsbeleid, het beheer van de gemeenschap
pelijke voorzieningen en het bewaren van de eenheid
in de totale conceptie hebben zich hierbij nimmer
moeilijkheden voorgedaan. Bij diverse naoorlogse een
gezinswoningen, welke in de woningwetsector zijn ge
bouwd, zijn bijv. wel centrale antennesystemen aan
gebracht. Dit behoeft echter geen enkel bezwaar op
te leveren, aangezien bij verkoop altijd als voorwaarde
kan worden gesteld, dat de bewoner in dezen aan de
nodige verplichtingen zal voldoen. Ik zou het College
dan ook willen verzoeken ten minste deze categorie
woningen niet uit te sluiten van de verkoop. De mo
gelijkheden zullen anders te beperkt worden, als deze
proef slaagt.
De heer Kingma: Wij hebben bepaald geen behoefte
aan verkoop van deze woningwetwoningen. O.i. is ver
huur van deze woningen nog steeds het beste. We
menen, dat het, vooral in deze tijd, nu de woningwet-
bouw wordt beperkt, niet verantwoord is de woningwet
woningen, die er zijn, te gaan verkopen. We nemen
nog steeds het standpunt in, dat, wanneer ze in ge
meentehanden zijn en van hieruit beoordeeld kan wor
den, wie ze krijgt, dit de beste garantie is, dat degenen
ze bewonen, die ze behoren te bewonen.
De heer Visser: Voor een paar aspecten, in de
raadsbrief genoemd, zou ik graag Uw aandacht
vragen.
Het voorstel, als uitvloeisel van een op 27 februari
door de Raad aanvaarde motie geeft m.i. een vrij uit
voerige informatie omtrent de belangrijkste voorwaar
den bij overdracht door gemeenten en corporaties,
welke voorwaarden bij diverse aanschrijvingen zijn
herzien. Het lijkt mij overbodig de verschillen tussen
de aanvankelijke regelingen en de bestaande regeling
op te sommen. De Raad heeft hier kennis van kunnen
nemen uit de ter inzage gelegde stukken.
T.a.v. één punt: de gestelde maximum inkomensgrens
van f 20.000,heb ik destijds mijn bezwaren kenbaar
gemaakt, zulks op grond van de bestemming van dit
onder vigeur van de Woningwet gebouwde woning
type. Mijn bezwaren zijn door de inmiddels gewijzigde
voorwaarden weggenomen, omdat ik het verschil tus
sen de nieuwe grens van f 15.000,en de welstands-
grens van geen overwegende betekenis meer acht. Ge
let op de conjuncturele ontwikkeling, mag worden ver
wacht, dat binnen afzienbare tijd van nivellering kan
worden gesproken, afgezien nog van de invloed van
het kindertal. Het standpunt van het College in dezen
kan ik dan ook volledig delen.
Tijdens de discussie op 27 februari over dit punt zijn
vanuit de Raad nogal ernstige bezwaren geuit. Die
richtten zich vooral tegen het speculatieve element,
dat verscholen zou zitten in de overdracht van wo
ningwetwoningen. Het imperatieve voorschrift i.z. de
termijn van bewoning door een adspirant-koper, aan
vankelijk drie jaar, naderhand verhoogd tot vijf jaar,
met een maximum van tien jaar, voordat tot ver
vreemding van eigendom mag worden overgegaan,
heeft m.i. de speculatiedrift alle wind uit de zeilen
genomen. Ik kan me n.l. moeilijk indenken, dat bij
hantering van een termijn van tien jaar een adspirant-
koper het gaat hier om een minder draagkrachtige
groep zich in de muil van de risico-factor zal stor
ten. Tegen toepassing van de maximale termijn van
tien jaar heb ik dan ook niet het minste bezwaar.
De van rijkswege getroffen regeling tot overdracht
van woningwetwoningen spreekt ons aan, omdat een
financieel kwetsbare groep in onze samenleving, in
dien ze dit verlangt, faciliteiten worden verleend, waar
ze naar onze inzichten ook volledig recht op heeft. Uit
het feit, dat bij die overdracht aanspraak kan worden
gemaakt op de Beschikking geldelijke steun eigen wo
ningen 1968, blijkt, dat, evenals in de Woningwet, ook
in de gestelde voorwaarden het sociale element over
duidelijk is ingebouwd. Het voorstel beoogt overdracht
van een 35-tal woningen in de bloemenbuurt, waarbij
het aanbod als proef moet worden gezien. Persoonlijk
betwijfel ik echter, of dit aantal een betrouwbare
graadmeter zal zijn voor een nadere overweging tot
verkoop van meerdere voor overdracht in aanmerking
komende complexen. Niettemin gaan de christelijke
fracties, voor zover hun leden aan het fractieberaad
hebben deelgenomen, met het voorstel van B. en W.
akkoord. Ze zijn van mening, dat de Raad op grond
van het genomen besluit en het experimentele karak
ter van dit voorstel op deze zaak terug kan komen,
ongeacht het resultaat van de voorgestelde proef.
De heer Van der Veen: De van verschillende kan
ten uitgesproken, eigenlijk socialistische vrees, voor dit
soort spreiding van bezit, wordt door onze fractie uiter
aard niet gedeeld. Wij zien integendeel bepaald posi
tieve punten in deze manier van bezitspreiding, hoe
wel het een tamelijk willekeurige manier is, waarop
de een wel en de ander niet in de gelegenheid wordt
gesteld zo'n woninkje te verwerven. De bezwaren, die
het College ontmoet in alle mogelijke soorten van con
structies in blokken en horizontale eigendommen e.d.
lijken mij even overtrokken als het de heer Schönfeld
overtrokken geleken heeft. Ik geloof niet, dat dat het
punt is, maar dat, als wij onze bezwaren op deze ma
nier etaleren, er buitengewoon weinig gelegenheid zal
overblijven om ooit een woning wet woninkje wel af te
stoten. Aan de andere kant moet ik eerlijk erkennen,
dat ik in deze sector en in de wijze, waarop deze wo
ningen op het ogenblik geadministreerd en geëxploi
teerd worden, ook niet zo bar veel mogelijkheden zie
meer te doen dan het College voorstelt.
De heer Engels: Uit de opmerkingen van de heer
Visser heeft men wel kunnen opmaken, dat ook ik ge
heel achter deze zaak sta. Ik hoop, dat de proef mag
slagen en dat de bevindingen van dien aard zijn, dat
wij in een niet zo verre toekomst toch nog eens rede
lijk met elkaar kunnen praten over een uitbreiding.
In de huidige situatie acht ik deze proef plezierig po
litiek haalbaar in dit gezelschap.
De Voorzitter: Redelijk praten met het College kan
altijd, mijnheer Engels. Dat weet U.
De heer De Jong (weth.): De heer Janssen heeft
zich uitgesproken voor dit voorstel, hoewel in de frac
tie van de P.v.d.A. de bezwaren blijven gelden. Ik ge
loof wel, dat ik namens het College mag zeggen, dat
wij deze houding bijzonder op prijs stellen. Dat zij
positief wil medewerken om een eenmaal bij kleinst
mogelijke meerderheid genomen besluit uit te voeren,
verdient m.i. wel waardering. Verslechtering zou ont
staan, aldus de heer Janssen, als aan deze proef uit
breiding zou worden gegeven. Het is de bedoeling, dat
wij voorlopig niet verder gaan dan deze proef en het
resultaat daarvan afwachten om daarna bij de Raad
terug te komen met de vraag, wat er verder gebeuren
moet. Er is een uitspraak van de Raad geweest, die
tot dit voorstel heeft geleid. Wij hebben en dat in
antwoord op de vraag van de heer Schönfeld bij het
nemen van de proef in de eerste plaats aansluiting ge
zocht bij hetgeen hieromtrent door ons in de bewuste
raadsvergadering is gesteld. Toen is over deze 35 wo
ningen gesproken; wij hebben gemeend het hier voor
lopig bij te moeten laten. Blijkt het, dat de proef slaagt,
dan komt de zaak hier wel weer op de agenda en blijkt
het, dat de proef niet slaagt, dan begint de Raad er
wel weer over. Dit zal ongetwijfeld wel een onderwerp
van discussie blijven en dan zal de heer Schönfeld het
ons niet kwalijk nemen, dat wij bij het nemen van de
proef het type woningwetwoning uitgezocht hebben, dat
zo geschikt mogelijk is voor de verkoop. Niet dat wij
op zichzelf zo enorm veel bezwaar hebben om een an
der type ook ten verkoop aan te bieden, maar als men
de proef beperken wil tot 35 woningen, dan kan men