12
le. Er ligt in de Swichumerdyk al een brug op korte
afstand hiervan; dat is bijna een duiker, maar er is nog
een doorstroomopening. 2e. Een dam met duiker heeft
nu eenmaal de eigenschap, dat zij vrij veel vuil tegen
houdt. We krijgen uiteraard ander soort vuil in een
dorpssloot dan in een stadsgracht, maar ik dacht, dat
de graad van vervuiling daarom niet minder behoeft
te zijn. En dat betekent, dat ook wel ernstige bezwaren
bestaan tegen een dam met duiker voor zo'n kort stukje
water als hier. De brug handhaaf ik dus, wat mij be
treft, volledig.
Dan kom ik tot de kwestie van het peil, door de heer
Miedema aangeroerd. Deze moet mij de opmerking ten
goede houden, maar de ervaringen met het lagere peil
van het westelijk gedeelte zijn „keihard" redelijk ge
weest, waarom wij hier het hogere peil hebben aange
houden. De waterbeheersing in een uitbreidingsplan,
m.n. de grondwaterpeilbeheersing, is een bijzonder be
nauwend probleem en we worden hiermede ook in de
stad zelf geconfronteerd. Een te laag peil in een uit
breidingsplan veroorzaakt nu eenmaal aan de bewoners
en dat zijn de mensen die ervaring hebben bij
zonder veel narigheid. Dat heeft zich duidelijk in het
oostelijk deel gemanifesteerd, reden waarom we, mede
rekening houdende met het advies van de Commissie
Openbare Werken de leden zullen zich herinneren,
dat we het peil in dit plan uitvoerig hebben besproken
dit peil hebben aangehouden. Dit betekent, dat de
betrokken bouwers de bouwterreinen zuilen moeten op
hogen tot een peil, analoog aan dat, wat wij voor de
straat hebben aangehouden. Van de aldus ontstane si
tuatie verwachten wij, dat er sprake zal zijn van min
der wateroverlast, maar ik ben geneigd t.a.v. het wa
terpeil van de bebouwingsplannen bijzonder behoed
zaam te worden.
Ik dacht, dat ik in de discussie wel ben ingegaan op
de opmerkingen, die de heer Tjerkstra achtereenvol
gens heeft gemaakt. Hij verwacht van mij, neem ik
aan, niet meer, dat ik inga op het spel der vergissin
gen, waarvan blijkbaar m.b.t. de Commissie Openbare
Werken sprake was. Daar heb ik geen behoefte aan en
ik geloof niet, dat het nuttig is meer over deze zaak
te praten.
Wat is het geval? Het raadsbesluit m.b.t. de aan
koop van dit deel van de pastorietuin is door G.S. goed
gekeurd. Ik ga ervan uit, dat G.S. niet hebben goed
gekeurd met het oogmerk, dat de pastorietuin gedeel
telijk eigendom van de Gemeente zou zijn en gedeelte
lijk van de kerkvoogdij. Dat lijkt mij een vrij dwaze
situatie. G.S., dit raadsbesluit goedgekeurd hebbende,
hebben daarmede, dunkt mij, impliciet uitgesproken, dat
zij op zichzelf aan de volledige handhaving van deze
houtopstand wel voorbij zouden willen zien. Dit is een
veronderstelling dat moet ik onmiddellijk toegeven
maar het overwegende bezwaar van G.S. tegen het
toenmalige plan was nu eenmaal, dat er ook in de
pastorietuin gebouwd zou worden. En het is vanzelf
sprekend, dat het bouwen van enkele woningen op een
terrein een duidelijker ingreep is in het groengebied,
dat die pastorietuin kan vormen in het dorp, dan wan
neer er op enigerlei wijze een nieuw houtbestand aan
gebracht wordt. Ik heb dus, meen ik, enige reden om
te veronderstellen, dat, als wij de bebouwing in de pas
torietuin achterwege laten en G.S. duidelijk kunnen ma
ken, dat er sprake zal zijn van een behoorlijk houtbe
stand rondom die pastorietuin, in dat geval aan de be
zwaren van G.S. tegemoet zal zijn gekomen. De heer
Tjerkstra zal dus hebben begrepen, dat wij het onder
zoek naar de door hem genoemde mogelijkheden echt
wel hebben verricht. Het resultaat heb ik hem dan nu
hierbij medegedeeld.
Het is een pijnlijk geval, dat wij die oostelijke ont-
sluitingsweg niet kunnen aanleggen. De ruimte tussen
pastorietuin, eigendom van de kerkvoogdij, en de kleu
terschool is krap gemeten, als we rekening houden met
de aard van een kleuterschool. Men kan een gebouw
vrij dicht aan een trottoir zetten, mits degenen, die dat
gebouw verlaten, goed vertrouwd zijn in het verkeer.
En zeker, als het om enkelingen gaat. Maar om een
al te korte afstand te houden tussen de uitgang van de
kleuterschool en een direct daarnaast liggende ver
keersweg, is, dacht ik, een extra risico. Desalniettemin
willen wij wel graag bekijken en dat kan ik de heer
Tjerkstra wel toezeggen in hoeverre m.n. die oos
telijke ontsluitingsweg provisorisch op de plaats waar
hij geprojecteerd is - op gemeente-eigendom zou
kunnen worden gemaakt. Ik ben graag bereid dat punt
nog eens expliciet met de Commissie Openbare Wer
ken op te nemen. Zou het dus mogelijk zijn die ont
sluiting tot stand te brengen en daarop verkeer toe te
laten, kunnen we dus ook doen wat de heer Tjerkstra
vraagt, n.l. de kwestie van dat brugje opnieuw gaan be
kijken. Moet dat wel een flinke brug worden of zullen
we voorshands, gezien de eigendomssituatie, volstaan
met een min of meer provisorische, misschien wat smal
uitvallende, ontsluiting. In het oude en nog rechtsgel
dige bestemmingsplan is inderdaad rekening gehouden
met een ontsluiting ten westen van de pastorietuin,
waartegen bij de kerkvoogdij ook geen bezwaar bestaat
het zou ook haast niet kunnen, hoewel tegenwoordig
iedereen bezwaar kan maken maar tegen deze ont
sluiting is toch wel verkeerstechnisch enig bezwaar aan
te voeren. Deze ontsluiting zou n.l. terechtkomen op
een punt waarbij naar beide zijden onvoldoende uit
zicht bestaat voor het verkeer, dat uit die ontsluiting-
weg zou komen. En dat levert een extra gevaar op.
Men moet m.i. een ontsluiting tot stand brengen, waar
bij het mogelijk is, dat het verkeer, dat de weg uitkomt,
zowel naar links als naar rechts voldoende uitzicht
heeft; als men zich als automobilist op de rechterzijde
van de rijbaan bevindt, moet men niet door van links
komend verl eer voor verrassingen kunnen worden ge
plaatst.
Ik ben de heer Tjerkstra er erkentelijk voor, dat hij
mij voorzien heeft van een schetsje, waarvan hij voor
zichtigheidshalve zelf zegt: „Zouden we de mogelijk
heid hiervan niet kunnen bekijken?" Ik ben bereid dit
nog eens in de Commissie Openbare Werken door te
spreken om te zien, in hoeverre we aan de bezwaren
tegemoet kunnen komen.
Ik zou willen herhalen, dat ik als uitgangspunt op
dit moment nog steeds neem de feitelijke eigendoms
situatie, zoals die nu is anders staat ons ook niet
te doen en dat ik voorshands verder nog steeds als
uitgangspunt neem het door de Raad destijds vastge
stelde plan. Hopelijk kunnen we zeer binnenkort toch
over het gewijzigde plan opnieuw praten en dan ziet
de Raad ook, tot welk resultaat het overleg geleid
heeft.
Ik moet de heer Tjerkstra er toch wel even op wij
zen, dat de conceptie, waarmee hij mij heeft verrast,
tegelijkertijd inhoudt een mindere opbrengst. Het be
tekent n.l., dat drie woningen minder zouden worden
gebouwd, dat de resterende grondkosten over een ge
ringer aantal woningen moeten worden uitgesmeerd en
dat dit zou leiden öf tot hogere grondkosten óf tot een
groter tekort.
De heer Tjerkstra.: Ik heb begrepen, dat het College
wel een onderzoek heeft ingesteld naar het in meerdere
mate sparen van de tuin dan in het door ons destijds
vastgestelde plan het geval zou zijn. De Wethouder
heeft gezegd en dat was ons onbekend; het had
misschien in de raadsbrief kunnen staan dat de be
bouwing in de pastorietuin in ieder geval wordt weg
gelaten. Het zou mooi geweest zijn, als het herzienings
plan, dat, als ik het goed begrepen heb, op de voor
schriften na, klaar is (en die voorschriften interesseren
ons in dit verband niet zo heel erg) bij de stukken ter
inzage had gelegen; dan had dat ons een beter in
zicht verschaft. Dat neemt niet weg, dat ik toch over
de gehele zaak nog niet zo heel geruts ben en ik meen,
dat ook aan de zuidkant van die tuin misschien meer
met het sparen van de houtopstand rekening zou kun
nen worden gehouden dan thans blijkens dit voorstel
wordt gedaan. Dan zou men in die straat wel enige
verandering moeten aanbrengen, maar dat acht ik niet
een bezwaar. Als men, zoals de straat er nu bij ligt,
ook nog een brug zou maken, dan wordt het bijna een
racebaan en ik dacht dat men daar nu juist in zo'n
deel van het dorp weinig behoefte aan had.
Om de zaken voor de raadsleden een beetje duidelijker
te maken, zou ik graag een schetsje, dat we overigens
geheel vrijblijvend natuurlijk gemaakt hebben, willen
ronddelen. (De Voorzitter: Ik vraag mij alleen maar
af, of wij er dan vandaag wel uit komen. Ik moet U
wel zeggen, dat ik liever had gehad, dat dit probleem
in de Commissie Openbare Werken was bepraat. Ik
13
worstel even met de moeilijkheid, dat het nu een tech
nische discussie wordt, die een groot deel van de Raad,
vrees ik, ontgaat. (Overigens alle waardering.) Ik vind
de suggestie van de Wethouder om dit nog eens in de
Commissie Openbare Werken te bespreken wel sym
pathiek, maar ik dacht, dat we dan vanavond niet
volgens het voorstel van B. en W. moesten besluiten.
De Voorzitter: Ik vraag mij in dit verband af, of
het dan niet verstandiger is, dat wij de discussie stop
pen en dat de Wethouder met de Commissie Openbare
Werken de problemen die hier aan de orde zijn, door
praat. Want ik moet U wel zeggen, dat op dit mo
ment niet meer zo heel duidelijk is, als we een be
sluit nemen, welk besluit we nemen. Want de Wethou
der is bereid en terecht overigens om na
Uw opmerkingen opnieuw nog weer iets in over
weging te nemen. En als Weth. Tiekstra ermee ak
koord kan gaan hier hebben wij dus geen overleg
kunnen plegen zou ik willen stellenLaten wij de
discussie beëindigen over het plan Wirdum want
het gaat nu in de discussie om een essentieel onder
deel en laat de Wethouder praten met de Com
missie Openbare Werken. Dan zetten we ook dit punt
23 december op de agenda na de andere punten.
De heer Tjerkstra: Ik had dat zopas niet van de
Wethouder begrepen. Hij heeft dat ook zo niet gezegd,
dacht ik. Ik ging er dus even van uit, dat hij bedoelde:
overleg nadat we dit plan vastgesteld hadden. Maai
de kant, die U, mijnheer de Voorzitter, uit wil, is mij
de sympathiekste: niet nu vaststellen, maar er eerst
eens over praten. Daar ga ik graag mee akkoord.
De Voorzitter: Ik zou Weth. Tiekstra echter even
willen vragen, of zulk tussentijds overleg wel mogelijk
De heer Tiekstra (weth.)Ik heb in eerste instan
tie enkele bezwaren tegen de idee van de heer Tjerk
stra geuit. De desbetreffende schets zag ik ook pas
in de namiddag voor het eerst en ik zou dus nu a prima
vista even mijn oordeel moeten geven. Ik heb gewezen
op het feit, dat bij realisering van het door de heer
Tjerkstra voorgestelde een blokje van ongeveer drie
woningen wegvalt. En verder wil ik erop attenderen,
dat de tracering van de ontsluitingsweg ook zou gaan
over een stuk terrein, dat op het ogenblik bij het sport
terrein behoort. U voelt wel, dat ik met geen moge
lijkheid zo maar even een oordeel kan uitspreken. Maar
ik zou wèl graag de Raad willen verzoeken de ge
vraagde kredieten beschikbaar te stellen, het voorlig
gende plan beschouwende als een net plan en rekening
houdende met het overleg dat in de Commissie Open
bare Werken nog gevoerd moet worden. Als wij n.l.
met de wijzigingen binnen de ter beschikking gestelde
kredieten blijven, dan kunnen we met deze zaak voort
en ik dacht niet, dat de Raad van mening is, dat wij
op dit ogenblik een ontsluitingsplan voor Wirdum weer
moeten verschuiven naar een datum, die we zelf nog
niet kennen, want Uw veronderstelling, mijnheer de
Voorzitter, dat dit alles wel binnen 14 dagen bekeken
kan worden, acht ik iets te optimistisch. (De Voor
zitter: Dat begrijp ik.) En dat zou kunnen betekenen,
dat het na Nieuwjaar wordt en vóórdat wij het dan
goed metelkaar erover eens zijn, wordt het eind ja
nuari. Dan doe ik toch een beroep op de Raad om
de kredieten wel beschikbaar te stellen, maar met de
wetenschap, dat over de amendering, die de heer Tjerk
stra graag zou willen, nog in de Commissie Openbare
Werken zal worden gepraat.
De Voorzitter: Om het voor ons allen even duidelijk te
stellen, merk ik op, dat dit dan zou betekenen ook in
het belang van deze plannen dat we door kunnen
werken, maar er ligt een voorbehoud op. Na overleg
in de Commissie Openbare Werken zou een aantal fa
cetten, die hier door een aantal raadsleden naar voren
zijn gebracht, zo mogelijk dan later nog weer in de
Raad kunnen komen (want de Wethouder ziet de te
kening ook pas nu.) Met de tekening nu op tafel is
géén praten mogelijk. Overigens met alle waardering,
mijnheer Tjerkstra, dat U allen hier de tekening wilt
geven, maar we komen er vanavond zo niet uit.
We hebben dus twee mogelijkheden: We schorten het
gehele geval op en er wordt eerst overleg gepleegd,
dan wel, we gaan niet nauwkeurig op de problematiek
in, U besluit deze kredieten beschikbaar te stellen,
maar met dit principe, dat er nog overleg wordt ge
pleegd. Maar Uw Raad beslist t.z.t. hoe een en ander
in het kader van de kredieten moet worden uitgewerkt.
De heer Miedema vraagt het woord.
De Voorzitter: lk zou U wel willen vragen, nu niet
over het plan zelf te praten, maar over de twee door
mij genoemde mogelijkheden.
De hear Miedema: De Wethalder seit: Ik sjoch dit
plan nou pas; ik moat it earst bisjen en ik moat it
oerlizze mei de Kommisje Iepenbiere Wurken. Dat is
neffens myn biskieden miening net hielendal wier. Mid-
simmer haw ik yn in persoanlik oerliz mei de Wet
halder him ditselde plan foarlein, in oare tekening,
mar ek mei de üntslutingswei oan de westkant fan
de pastorije. Doe sei de hear Wethalder: Wy hawwe
it bisjoen by Iepenbiere Wurken. It kostet üs trrje per-
selen groun, dy't wy dus minder forkeapje kinne; wy
hawwe it ófwiisd. It kin net. Nou komt de hear Tjerk
stra mei in konsept, dat frijwol op itselde del komt,
mar dat teffens noch de swierrichheit meibringt, dat
it plein, dêr't men oer moat as men de westkant lans
giet, eigendom fan de tsjerkfalden is; en dat sille wy
dus ek noch oankeapje moatte, foardat wy dêroer kinne.
Nou freget de Wethalder krediten biskikber to stellen,
hwant dan kin der bigoun wurde. Hoe wol hy dan
bigjinne? Men is net ré mei dit perseel; dêr kinne wy
net bigjinne. En wy binne it der fierder net oer iens,
hoe't it mei de brêge komme moat. Hwat hat it Kol-
leezje dan oan in kredyt, as wy nearne bigjinne kinne?
(De Foarsitter: Wy hawwe natuerlik net binnen twa
dagen in kredyt; sa moai leit it spul net.) Né, mar
net ien wit dochs, hwer't wy bigjinne moatte. As de
brêge net boud wurdt en it terrein fan de tsjerkf&ldij
is, hoe wolle Jimme dat dan dwaen? Ik stean op dit
stanpunt: Der moat joun in bislissing falie, hoe't dat
diel üntsluten wurdt. Wy nimme oan oangeande it
plan dat foar üs leit, dat der in daem komt yn pleats
fan in brêge; dat is altyd de helte guodkeaper. Wy
kinne bigjinne. (De Voorzitter: We moeten nu eerst
een beslissing nemen over wat we gaan doen. Nu is U
toch met het plan zelf bezig.) Jo sizze: forskouwe
(De Voorzitter: Eventueel.), mar ik siz, dat it net
moat. Jo sizze forskouwe en de krediten biskikber
stelle en dat wol ik net.
De Voorzitter: Ik heb dat even voorgesteld, maar
ik ben ook best bereid vanavond door te gaan. Dan
houden we gewoon twee instanties en daarna stemmen
we eventueel. Ik vind het jammer, dat het na de uit
eenzetting van Weth. Tiekstra dat is van andere
zijde opgemerkt niet duidelijk meer is, waar we dan
precies over praten. Als een zo essentieel onderdeel
nog later bekeken moet worden, dan weet U ook niet,
wat U heeft beslist. Vandaar, dat ik zeg: Er zijn
twee mogelijkheden: le. dit komt wéér in de molen,
met het spijtige gevolg, dat de zaak dan opnieuw uit
gesteld wordt, of 2e. we stellen de kredieten vast, dan
kunnen we de financiering aanvragen, met dien ver
stande, dat de Wethouder ondertussen overleg gaat
plegen met de Commissie Openbare Werken en dat we
óf 6 öf 27 januari in de Raad terugkomen. En als U
meent, dat het te ver gaat de kredieten te verlenen
voordat we die goedgekeurd krijgen, dan stellen we
(want dat is de hoofdzaak; het duurt een hele tijd),
alles uit; want dat is dan het enig zinvolle. En ik
vraag dus, of de Raad ermee kan instemmen
De heer Van der Veen: Onze fractie heeft er geen
bezwaar tegen, dat dit voorstel nog eens naar de Com
missie Openbare Werken gaat en dat wij dit in de Raad
terugkrijgen aan de hand ook van wat in de Com
missie verder gezegd zal worden. Wij stellen het wel
op prijs, dat wij dan ook weten wat er zich in die
Commissie afgespeeld heeft en ik wil dus op dit mo
ment wel uitdrukkelijk vaststellen, dat de behandeling
van dit vraagstuk in de Commissie natuurlijk niet be
tekent, dat de Raad het verder dan niet meer zal kun
nen behandelen. Niemand van onze fractie maakt deel
uit van deze Commissie. We dragen in het geheel geen