v»
RAADSVERGADERING
f.;
S!
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van maandag 10 febr. 1969
van maandag 10 februari 1969
Aanwezig: 32 leden: de dames A. Joustra-Bijker, Mr.
E. Veder-Smit en M. M. Th. Visser-van den Bos en de
heren Ir. B. C. van Balen Walter, J. ten Brug(weth.), P.
Faber, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk,
K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, G. van
der Laan, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen, W.
Miedema, J. P. Reehoorn, H. W. Rijpstra, J. A. Schön-
feld, H. L. M. Stek, D. C. Stigter, J- Tiekstra (weth.), M.
Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen, J. T. Vellenga, J.
Venema, L. Visser, C. de Vries, G. de Vries, K. Weide,
J. Wiersma en J. N. van der Zwaard.
Afwezig: de heren R. Boomgaardt, P. J. Engels, J. F.
Janssen, P. W. Pietersen en Ir. C. L. Rijpma.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
Secretaris: de heer P. P. de Jong.
Te behandelen punten:
1. Mededelingen.
2. Vaststellen van de begrotingen van de gemeente
lijke takken van dienst en van de begroting van de
algemene dienst der Gemeente voor het jaar 1969 (bij
lagen nos. 424 van 1968 en 54).
3. Investeringen van een aantal takken van dienst
voor het dienstjaar 1969 (bijlage no. 55).
De Voorzitter: Ik heet U allen hartelijk welkom op
deze vergadering van de Raad; ik geloof, dat wij staan
voor onze jaarlijkse vergadering met de kortste agen
da, maar met de langste duur. Anderzijds is het waar
schijnlijk ook wel de belangrijkste of althans een van
de belangrijkste vergaderingen, welke wij met elkaar
in een jaar houden. Ik hoop, dat wij een goede verga
dering zullen hebben.
Punt 1.
De heer De Jong (secr.): Er is bericht ontvangen, dat
de heren Rijpma en Engels wegens ziekte verhinderd
zijn. De heren Boomgaardt, Pietersen en Janssen kun
nen deze middag niet aanwezig zijn.
Punt 2 (bijlagen nos. 424 van 1968 en 54).
De Voorzitter: Wenst iemand een algemene be
schouwing te houden?
De heer C. de Vries: Mijnheer de Voorzitter. Hoewel
onze fractie zich wel kan vinden in de gedachte, die men
aantreft in de eerste opmerking in het verslag van
rapporteurs om geen algemene beschouwingen te hou
den, komt het onze fractie toch gewenst voor een korte
financiële beschouwing te houden, ten einde een paar
van de aspecten van de financiën vóór de begrotings
behandeling op onderdelen met elkaar te bespreken.
Evenals in een voorgaand jaar heb ik nog wat cijfers
op papier gezet. Dat maakt het, dacht ik, wat gemak
kelijker.
Ik wil dan allereerst het College en via het College
het ambtenarenkorps hartelijk dankzeggen voor de
Wijze, waarop ook dit jaar weer de begroting ons heeft
bereikt. De begroting met alle bijlagen waaronder
de financiële bijlagen, waarvoor ik dan ook wel specia
le belangstelling heb gaven ons ook dit jaar weer
een uitstekend inzicht in het geheel van het financiële
wel en wee van onze Gemeente. Ik dacht ook, dat
deze wijze van presenteren de zaak in zoverre vereen
voudigde, dat de raadsleden vaak op een aantal vraag
punten, die ze anders aan de orde hadden willen stel
len, niet nader behoeven in te gaan.
Voor het gemak zal ik nu eigenlijk beginnen bij pag.
10 van de aanbiedingsbrief, waarmee dus ook de fi
nanciële beschouwing in deze begroting begint. B. en W.
schrijven daarin, dat deze begroting in feite een tekort
aanwijst van 620.000,—. Ik ben blij, dat het er op
deze wijze in staat, omdat de Wethouder en ik nu niet
meer van mening behoeven te verschillen of men nog
mag spreken van een tekort op de begroting, als er
een dekkingsplan bij wordt overgelegd. Het College
heeft dus nu dezelfde terminologie gebruikt, die ik bij
mijn vorige beschouwingen ook steeds gebruikte, om
dat ik ook steeds uitging van het feitelijke tekort. Zo
ziet men, dat Raad en College toch steeds van elkaar
blijven leren en dat is ook de bedoeling, dacht ik, van
de gedachtenwisseling, die wij zo jaarlijks hebben. Het
College stelt zich dan voor om dit tekort van
620.000,te dekken uit de reserve. Gelet op de
beschouwingen mijnerzijds bij vorige begrotingsbehan
delingen, zal het duidelijk zijn, dat ik hiertegen geen
bezwaar heb. Ook in het verleden heb ik er meermalen
op aangedrongen om uit die reserve wat meer in de
algemene dienst te doen vloeien om op die wijze ook
die algemene reserve wat meer in dat totale begro
tingsbeleid van de Gemeente te laten meedraaien. Dat
is nu gebeurd. Mijn overwegingen waren ook meestal
gebaseerd op ervaringscijfers uit het verleden en ook
het laatste jaar, dat ons tot dusver bekend is, 1967,
geeft ons te zien, dat wij toen ook uit die reserve
443.000,gingen putten om de begroting sluitend te
maken. Het resultaat op dit moment is een overschot
van ruim 60.000,dus toch weer een voordelig ver
schil van ongeveer een half miljoen- De moeilijkheid van
de vergelijking, waarover B. en W. spreken, met vorige
begrotingen en deze i.v.m. een aantal wetswijzigingen,
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet
Voortgezet Onderwijs, zijn naar mijn gevoel minder
nadelig dan de voordelen, die aan deze wetswijzigingen
verbonden zijn. Een probleem blijft, dacht ik, niet
zozeer in deze begroting, maar wel voor de toekomst,
de uitkering sociale zorg. Zowel voor 1968 als voor
1969 kunnen we die nu met zekerheid ramen op 80 pet.,
maar voor 1970 begint opnieuw de moeilijkheid, omdat
dan geleidelijk de driejaarlijkse formule de basis
van drie achter ons liggende jaren zal worden in
gevoerd. En ik dacht, dat wij m.n. op dit punt, steeds
zullen moeten blijven aandringen bij de rijksoverheid
om dit bedrag voor die uitkering sociale zorg op een
vast percentage te bepalen. In dit verband zou ik ook
nog willen wijzen op wat de gemeente Leiden in het
boekje „Leiden in last!" het boekje, dat het College
ongetwijfeld kent over deze zaak heeft geschreven.
Daarin wordt zelfs een betoog gehouden om niet op
80, maar op 100 pet. te komen, maar ik dacht, dat het
niet nu de plaats was om daarover van gedachten te
wisselen. Ik dacht wel, dat we daar zeker in een ander
verband met elkaar mogelijk eens over moeten en
kunnen praten. Overigens vind ik het een wat vreemde
situatie, dat van rijkswege op dit moment het percen
tage wel wordt vastgesteld op 80 pet., en dat de reden
daarvan is, dat de driejaarlijkse formule, die tot nu toe
gold, op grond van de wijzigingen van een aantal
wetten een voordelige positie voor de gemeente zou
gaan innemen. In het verleden, toen die 80 pet. niet
werd gehaald (er werd naar gestreefd, maar door de
verhoogde kosten bleven de drie jaren, waarop men
baseerde, achter en dan haalde men de 80 pet. niet)
werd het niet vastgesteld op die 80 pet., die toch in feite
een streefpercentage is. Ik dacht dus, dat dit ook mee
aanleiding zal zijn om te blijven aandringen op een
vastmaken van dit percentage.
Ik wil dan wat nader ingaan op de stelposten, op het
punt dus van de ramingen van de uitgaven en ik wil in
dat verband dus wat zeggen over de bijlage, die ik
zojuist heb laten uitreiken: