personeel niet te zwaar wordt. Dat zal niet meevallen
met zo'n Raad, die graag morgen alle stukken op tafel
wil hebben, maar wij zouden U dat toch willen vragen,
gezien ook tegen de achtergrond van de berekeningen,
waar ik eerder gewag van maakte. Nu zie ik twee
mogelijkheden. Als een organisatie niet loopt, is er
aanleiding om zich op die organisatie heel dringend te
bezinnen. Dat kan door een eigen dienst gebeuren en
als daar de tijd voor ontbreekt door inschakeling van
een particulier bureau. Dat kost geld, maar „de cost
gaet voor de baet uit", lijkt mij. Een tweede mogelijk
heid is periodieke doorlichting. Ik ben het echter met
de Wethouder van Financiën eens, dat men dat moet
doen bij diensten, die in betrekkelijke rust verkeren.
Daar moet men geen doorlichting toepassen, als er net
iets bijzonders aan de hand is, want dan krijg je niet
een goed beeld.
Ten slotte zou ik erop willen aandringen zoveel mo
gelijk aandacht te besteden aan middellange termijn
planning, ook in het gesprek met die drie colleges, hoe
moeilijk die materie ook is.
De Voorzitter: Wethouder De Jong en ik zijn het
volkomen eens over de kwestie van de doorlichting. Ik
heb in eerste instantie slechts geantwoord, dat wij op
dit moment geen aanleiding zien derden in te schake
len om na te gaan of bepaalde diensten of onderdelen
van de secretarie voldoende efficiënt werken. Wij zul
len echter niet schromen om zo nodig een extern bu
reau in te schakelen. Ik geloof, dat het niet zinvol is
om daar nu dieper op in te gaan. Wanneer U bij een
bepaalde dienst verdere vragen hebt, is het 't beste, dat
U dat bij die dienst doet. De betreffende Wethouder
kan daarop dan het nodige commentaar geven.
De heer De Jong (weth.): De heer De Vries heeft
mijn antwoord een beetje extra mager genoemd. Hij
stelt, dat ik hem zou hebben verweten, dat zijn betoog
slechts een onderdeel van het geheel betrof. Het is
echter niet mijn bedoeling geweest hem iets te verwij
ten. Ik heb alleen getracht de conclusie van zijn be
toog, dat we moeten zien 1 of 1,5 ton extra beschikbaar
te stellen uit die post, die betrekking had op de kapi-
taalslasten voor onrendabele werken, te zetten in het
totale beeld van de investeringen. Mijn opzet was,
duidelijk te laten zien, dat wij in dit opzicht met die
onrendabele investeringen goed in de trend blijven en
dat we in vergelijking met voorafgaande jaren voor
1969 tóch een vrij fors bedrag aan onrendabele inves
teringen hebben gepland. Maar wanneer we nu zeggen,
dat er nog maar 1 of 1,5 ton bij op moet, zodat we
komen tot een bedrag van ongeveer 6 miljoen aan
totale onrendabele investeringen, dan vrees ik, dat we
geraken in de situatie, dat wij onrendabele investerin
gen op lange termijn beginnen te dekken uit de alge
mene reserve. De vraag rijst, waar wij de volgende
jaren de dekking vandaan halen. (De heer C. de Vries:
Dat hebt U zelf aangegeven door ook die 620.000,
eruit te halen.) Ja, maar dat zijn kosten, die gemoti
veerd zijn door te zeggen, dat dat slechts één keer
gebeurt op grond van bepaalde overwegingen. We moe
ten er echter rekening mee houden, dat straks waar
schijnlijk de vermakelijkheidsbelasting komt te verval
len. Dat kost ons ook een 1,5 ton. Wanneer we dit ook
nog erbij in ogenschouw nemen, heb ik eigenlijk de
moed niet om, mede gezien dat schema van 5 miljoen,
waarmee wij behoorlijk goed uit de verf komen, te
zeggen, dat hier nog een schepje bovenop moet. Dat is
eigenlijk mijn bezwaar. Ik ben er echt wel een beetje
huiverig voor om juist de investeringen zelf te dekken
door de lasten daarvan uit de algemene reserve te
nemen. Deze ene keer kunnen we wel aankomen bij
G.S. met de door ons gevolgde redenering, maar om
daar nu nog meer bij te halen, terwijl we toch wel
weten, dat we dat waarschijnlijk niet kunnen financie
ren (De heer C. de Vries: Met Uw redenering kunt
U gaan tot 7,5 ton.) Wij hebben wel geredeneerd in de
richting van 750.000,maar we meenden er reke
ning mee te moeten houden, dat we straks in het kader
van de belastingherzieningen de opbrengst van de ver
makelijkheidsbelasting zullen missen, zijnde een be
drag van 130 mille per jaar. Wij hebben o.i. een duide
lijke koers aangegeven, die aansluit op het verleden.
Wij hebben niet getracht het tekort weg te werken
door een lager bedrag aan onrendabele investeringen
te nemen. Was dat wel zo, dan zou ik het met hem eens
zijn, dat wij in een kritieke situatie zouden kunnen
komen te verkeren. Dat hebben wij bewust niet gewild.
Wanneer ik wijs op de mogelijkheid tot het verkrijgen
van subsidies, wil dat niet zeggen, dat we tot nog toe
niet trachten die te verkrijgen, Maar in tegenstelling
met de weg, die hij heeft willen wijzen (de éénmalige
dekking uit de algemene reserve, wat juist voor inves
teringen op langere termijn een groot gevaar kan ople
veren) heb ik juist gezegd dat ik andere wegen zie, daar
mee niet zeggende, dat wij die tot nog toe helemaal
niet bewandeld hebben. Er zijn echter méér mogelijk
heden, die vaak veel meer reëel en veel meer effectief
kunnen zijn in het hele begrotingsbeleid. Vandaar, dat
ik het betoog van de heer De Vries liever heb willen
plaatsen in een beetje breder kader om daarin tot
uitdrukking te brengen, dat we het niet in de door de
heer De Vries aangegeven weg moeten trachten te
zoeken, maar meer primair in de richting, die eigenlijk
ook op langere termijn veel meer zekerheden biedt.
Wat die financieringsmiddelen betreft, zijn we nog
niet klaar met deze investeringen. We hebben ons wel
die taak gesteld door op die 32 miljoen te wijzen en
we zullen er ook tót en met voor vechten om dat
bedrag 'gerealiseerd te krijgen maar laten wij eens
zien, hoe wij vandaag de dag met ons financieringspro
gramma staan. Wij hadden per 1 januari 1969 volgens
de zgn. G-staat 53,5 miljoen aan investeringen (waar
van voor woningbouw 17,2 miljoen), de netto vlottende
schuld per 1 januari 1969 was 6,3 miljoen. We moeten
dit jaar dus gefinancierd krijgen 59,8 miljoen. Aan
financieringsmiddelen wegens opbrengst grondver-
koop, rijksvoorschotten en subsidies ontvangen we 30,8
miljoen. Er blijft dus een tekort aan financieringsmid
delen van 29 miljoen. Dat moet worden gefinancierd
met kort geld a 15,5 miljoen en er moet worden gesloten
aan geldleningen 13,5 miljoen. Ik geloof, dat dat grote
tekort aan financieringsmiddelen een grote hinderpaal
zal zijn voor het verkrijgen van de machtigingen tot
het in uitvoering nemen van die investeringen. In dit
kader past m.i. de redenering van de heer De Vries
niet zo erg goed.
Wat de reserveringen betreft bij de Energiebedrijven
is er nog geen rekening gehouden met dat miljoen
extra, dat uit extra afschrijvingen beschikbaar was.
Dat is immers ook nog niet bij de Raad geweest. In een
van de eerstvolgende raadsvergaderingen komt deze
zaak aan de orde. Die extra afschrijvingen op de Ener
giebedrijven, die worden voorgesteld, zijn éénmalig als
gevolg van een bijzonder gunstige opbrengst over 1968.
Het voorstel, dat waarschijnlijk van de kant van B. en
W. komt en dat al is goedgekeurd door de Financiële
Commissie en door de Commissie Energiebedrijven, zal
voor de komende jaren een ruimte aan dekking geven
bij de Energiebedrijven, omdat we van die extra af
schrijvingen iets wegschuiven naar de komende jaren
aan dekking en daardoor rente vrijmaken voor de
eerstvolgende jaren. Daardoor komt ook in het kader
van deze opzet misschien in de toekomst iets meer
ruimte vrij. Dat zal dus kunnen worden bekeken bij de
mogelijkheden van het onttrekken aan de reserves van
de bedrijven, ook in het kader van deze hele financie
ring. Dat bedoelde ik ook met mijn suggestie het na
verloop van een half jaar nog eens weer te bekijken.
Maar natuurlijk maken we daar geen onderonsje van.
Wanneer we na bestudering in de Financiële Commis
sie de indruk mochten hebben, dat hier nog ruimte ligt,
die we zouden kunnen creëren of claimen om toch nog
meer te doen dan nu het geval is, dan komt dit uitein
delijk bij de Raad terug.
Het door de heer De Vries bedoelde wetsontwerp is
naar mijn overtuiging allereerst een zaak, die door de
Tweede Kamer wordt behandeld. Wij kunnen onze
bezwaren daartegen hebben. Deze hele zaak heeft zijn
verloop gehad, is in het kader van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (De heer C. de Vries:
Heeft U daar inbreng gehad? Heeft U medegedeeld aan
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, hoe het
11
Gemeentebestuur van Leeuwarden daarover dacht,
voordat het advies van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten werd uitgebracht aan de Kamer?) Deze
hele zaak is de laatste jaren in het kader van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten breedvoerig
besproken. De meeste gemeenten worstelen over het
algemeen met dezelfde punten van het wetsontwerp en
de kritiek daarop is daar duidelijk naar voren ge
bracht. (De heer C. de Vries: En die onderschrijft U?)
Die bezwaren zijn daar ter sprake gekomen en uitein
delijk hebben de gemeenten toch wel de indruk, dat ze
graag meer ruimte willen hebben. Maar als ik dat dan
plaats in het kader van wat we zelf hebben, hebben we
dan zoveel gebrek aan ruimte wat de investeringen
betreft? (De heer C. de Vries: U onderschrijft ze niet,
begrijp ik.) Het is de vraag, wat U bedoelt. (De heer C.
de Vries: Onderschrijft U de bezwaren, die de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten t.a.v. dit wetsont
werp heeft ingebracht?) Die bezwaren onderschrijven
wij wel. Maar dat wil nog niet zeggen, dat wij precies
de bezwaren onderschrijven, die de heer De Vries naar
voren heeft gebracht. (De heer C. de Vries: Dat heb ik
niet gevraagd. Ik heb gevraagd naar Uw commentaar
op het wetsontwerp. En als U gezegd had: De bezwa
ren, d e de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
heeft ingebracht, zijn ónze bezwaren, dan had U van
mij daarover niets meer gehoord.) Het lijkt mij toe, dat
het toch een normale gang van zaken is, dat, wanneer
hier kritiek is, de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten die kritiek doorgeeft. Bovendien hebben we
onze Tweede Kamer en onze Eerste Kamer nog, die
over deze zaken kunnen gaan discussiëren. Moeten wij
dan als Gemeente ook nog eens breedvoerig daarover
gaan discussiëren aan de hand van een aantal punten?
(De heer C. de Vries: Ik heb niet gevraagd om daar
over te discussiëren, ik heb alleen maar gevraagd of
het College de bezwaren, de kritiek op dit wetsont
werp, die er algemeen is, onderschrijft. Dat heb ik in
eerste instantie gevraagd, maar daar is de Wethouder
niet op ingegaan. Ik heb dan nu eindelijk het concrete
antwoord, dat die kritiek wordt onderschreven.)
Op de opmerking van de heer Reehoom, dat we
nooit meer iets hebben gehoord over de verhoging van
de bëgrafenisrechten, kan ik antwoorden, dat het ont
werp daartoe gereed ligt. Naar ik meen zal volgens de
gegevens, die wij nu hebben, de opbrengst na de ver
hoging van 23.000,op 60.000,komen te liggen.
Daar zit dan wel de nodige dekking in, hoewel het
uiteraard niet volledig kostendekkend is.
De Voorzitter: In het algemeen, mijnheer De Vries,
zou ik willen opmerken, dat wanneer de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten een standpunt namens de
Nederlandse gemeenten inneemt, men over het alge
meen mag aannemen, dat dat standpunt door de ge
meentebesturen wordt gedeeld. Zo niet, dan moet men,
dacht ik, van het tegendeel blijk geven. Er zijn dus
soms omstandigheden, dat men zich uitdrukkelijk uit,
maar in z'n algemeenheid gesteld is dit toch wel de
juiste gang van zaken.
Ik stel thans aan de orde de begrotingen van de
takken van dienst voor het jaar 1969. Ik stel voor,
dames en heren, dat we dezelfde procedure volgen als
de beide vorige jaren, nl. dat ik eerst gelegenheid geef
voor het maken van algemene opmerkingen, die ook
door de betreffende portefeuillehouder worden beant
woord en daarna dus nog gelegenheid geef tot het
maken van opmerkingen over details. Ik zou U met
klem willen vragen bij deze detailopmerkingen steeds
duidelijk te willen noemen het bladzijdenummer en het
volgnummer, opdat we snel weten, waar we over pra
ten.
De Raad gaat hiermede akkoord.
Aan de orde is de begroting van het Slachthuis en de
Veemarkt.
De heer Schönfeld: Met genoegen heb ik kennis
genomen van de mededeling, vermeld op blz. 58 van de
mem. v. a., dat het benodigde krediet voor de aanleg
van een verwarmingsinstallatie in de Frieslandhal on
der de bedrijfsinvesteringen voor het dienstjaar 1969
zal worden opgenomen. Realisering van een dergelijke
installatie zal ongetwijfeld een stimulerende werking
uitoefenen op een nóg intensiever gebruik dan tot nu
toe. Als ik het overzicht van het gebruik bekijk, zoals
is aangegeven in bijlage 7 B van de mem. v. a., dan is
er al een vooruitgang te constateren, doch hiermee ben
ik nog lang niet tevreden. Dit is niet bedoeld als een
aanmerking op het beleid van de Wethouder, maar als
een poging van mijn kant om te trachten door middel
van een suggestie deze prachtige hal zo rendabel moge
lijk te maken. Met het gestelde in de mem. v. a. volgnr.
289, n.l. dat voor de uitbreiding van de activiteiten in
de eerste plaats initiatieven van particuliere zijde moe
ten komen, ben ik het niet geheel eens. Het geeft mij
althans de indruk, dat de Gemeente op deze wijze een
passieve rol gaat vervullen en die kant moeten we toch
beslist niet op.
Op volgnr. 290 van de mem. v. a. wordt positief
gereageerd, nl. dat het College aandacht zal schenken
aan de suggestie voor het laten maken van een folder
over de vlakke vloeren in de Frieslandhal, teneinde
propaganda te kunnen maken voor de mogelijkheden
die de Frieslandhal biedt, een en ander i.v.m. de toe
nemende concurrentie door het tot stand komen van
andere hallen. Als die folder er zou komen, waarom
kan er dan tevens geen aandacht worden besteed aan
de mogelijkheden die deze hal biedt tot het organiseren
van allerlei andere activiteiten? Ik zal het bijzonder op
prijs stellen, indien de gedane suggestie als zodanig
wordt aangevuld en het College hiermee rekening zou
willen houden.
De heer De Jong (weth.): Het is natuurlijk nog niet
zo gemakkelijk om zo'n veemarkthal, die 's vrijdags
altijd voor de veemarkt wordt gebruikt en op andere
dagen voor sport, ook voor andere doeleinden te ge
bruiken. Dat moet daar net zo'n beetje tussenin passen.
We hebben nogal eens moeilijkheden gehad, doordat
ten gevolge van het verhuren van de Frieslandhal de
competitiewedstrijden van de sporten die daar worden
bedreven, werden onderbroken. Eigenlijk zouden we
eerst nieuwe sporthallen moeten hebben, die alleen
voor de sport worden gebruikt. Dan krijgen we meer
ruimte en kunnen we gemakkelijker de Frieslandhal
verhuren dan tot nog toe het geval is. Ik heb de
indruk, dat m.b.t. deze hal een actief beleid wordt
gevoerd. M.n. de directeur tracht steeds weer nieuwe
contacten te zoeken, waar die mogelijkerwijs te vinden
zouden zijn. Anderzijds kunt U aan de hand van het
lijstje wel nagaan, dat in deze hal ook diverse activitei
ten worden bedreven, die subsidie nodig hebben. Wat
de exploitatie van de hal betreft kunnen we bepaald
niet verwachten, dat de tekorten zullen worden gedekt
door de hal veelvuldiger te verhuren. De tekorten
zullen m.n. door de veemarktrechten moeten worden
gedekt. Daar ligt in de toekomst de mogelijkheid om de
rentabiliteit er meer in te krijgen. Ik ben het met de
heer Schönfeld wel eens, dat we op dit punt diligent
moeten zijn. Overigens heb ik de indruk wel, dat we de
goede kant uitgaan. Allerlei contacten worden gelegd
of uitgebreid, met behulp van die folder verwachten
we meer te kunnen doen. De vrees, dat de Gemeente
een passieve rol gaat spelen, lijkt mij dan ook niet
gerechtvaardigd. Juist dank zij die verwarming zullen
we waarschijnlijk ook andere activiteiten in de Fries
landhal kunnen organiseren, bijv. konijnententoonstel
lingen. Op deze nieuwe mogelijkheden zullen we zeker
attent zijn.
De heer Kingma: Aansluitend op die Frieslandhal, zou
ik graag iets willen vragen i.v.m. de activiteiten, die er
zo al kunnen worden bedreven. I.v.m. de Recreant
hebben we op het ogenblik last als ik het zo
even mag noemen van de Hiswa, die nogal tegen
regionale tentoonstellingen is. Was dit niet het geval,
dan zou deze Recreana veel grotere mogelijkheden
bieden. Is het ook mogelijk, dat hier van gemeentewe
ge iets aan wordt gedaan?
Mevr. Visser-v. d. Bos: Ik zou nogmaals een vraag
willen stellen over de Frieslandhal. Het betreft volgnr.
291 van de mem. v.a., waar ik de vraag heb gesteld,
hoe het nu eigenlijk zit met die bewuste 10.000,die
geraamd is als opbrengst van de reclame. Ik heb ook
gezegd de indruk te hebben, dat er alleen nog maar