m RAADSVERGADERTNC 7- .t V5" van dinsdag 11 februari 1969 (Voortzetting van de middagvergadering) Aanwezig 34 leden: de dames A. Joustra-Bijker en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boomgaardt, J. ten Brug (weth.), P. Faber, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen, K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, G. van der Laan, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen, W. Miedema, P. W. Pietersen, J. P. Reehoorn, H. W. Rijpstra, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek, D. C. Stigter, J. Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, L. Visser, C. de Vries, G. de Vries, K. Weide, J. Wiersma en J. N. van der Zwaard. Afwezig: Mevr. Mr. E. Veder-Smit en de heren P. J. Engels en Ir. C. L. Rijpma. De heer Wiersma: Bij de behandeling van de vooraf gaande paragrafen heb ik niet het woord gevraagd, maar ik zou nu toch wel graag enkele algemene op merkingen willen maken. In de eerste plaats spreek ik mijn waardering uit voor de door de Wethouder van Onderwijs en zijn medewerkers genomen initiatieven en de uitvoering, die daaraan wordt gegeven, voor het tot stand komen van de bouw van scholen hier ter stede. Het verheugt ons nl. zeer, dat wij in gezamenlijk overleg tot de bouw van scholen voor het openbaar en het bijzonder onderwijs kunnen komen, zoals dat thans gebeurt in de nieuwe wijken van de stad. We zijn ook erg blij met het door het College genomen initiatief om de achterstand, die we m.b.t. de gymnastieklokalen vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu toe hebben opgelopen, in te halen. Bijna alle schoolbesturen nemen deel aan de verschillende besprekingen hieromtrent, die over het algemeen een vlot verloop hebben. De medewerking van alle kanten is bijzonder groot, hetgeen voor deze kwestie een zeer verheugend teken is. Gaarne zou ik nu iets willen zeggen n.a.v. punt 442, stichting en eventuele bouw van scholen voor het voortgezet onderwijs. Sinds de invoering van de Wet op het Voortgezet Onderwijs per 1 augustus 1968 moet het Rijk zorg dragen voor de bouw van nieuwe scholen voor het voortgezet onderwijs. Dat neemt niet weg, dat de Gemeente nog de verantwoording heeft voor bepaalde, nog lopende aanvragen en dat deze kwesties nog moeten worden afgedaan. Daarbij zijn een paar scholen voor het bijzonder voortgezet onderwijs betrokken. In de aanbiedingsbrief is in bijlage 1, Onderwijs-investeringen (grotendeels rendabel) een opsomming gegeven van de te besteden gelden in 1969. We hopen, dat de daar genoemde bedragen ook 'inderdaad in 1969 zullen worden toegewezen. Uit deze lijst zou ik graag een paar scholen naar voren willen halen, nl. de m.a.v.o.-school voor de Hervormde Schoolvereniging en de school die aan de Vivaldistraat zou worden gebouwd. De plannen hier voor zijn reeds in een dermate gevorderd stadium, dat ze niet meer kunnen worden teruggedraaid om eventueel onder de rijksfinanciering te vallen. Om de mogelijkheden hiertoe te bezien zijn reeds door de betrokken besturen besprekingen op het Ministerie gevoerd, maar men is daar van mening, dat deze projecten wat de financiering betreft nog dienen te worden uitgevoerd door de gemeente Leeuwarden. Dat neemt niet weg, dat door deze besturen de mogelijk heid is bekeken om bepaalde plannen, waarvoor misschien nu al door de Gemeente medewerking is verleend, toch wel terug te draaien en op deze wijze medewerking te verlenen aan hetgeen de Wet op het Voortgezet Onderwijs ons voorhoudt, nl. om zoveel mogelijk de nieuwe plannen bij het Rijk aan te bieden. Het is dan ook wel te verwachten, dat er m.b.t. een van de hier genoemde projecten met een belangrijk bedrag daarachter bij het College een brief zal binnen komen met de mededeling, dat van verdere medewerking van de zijde van het Gemeentebestuur zal worden afgezien. Het College zou dan bij G.S. een voorstel kunnen doen om voor de vrijkomende bedragen een andere school te laten bouwen. Wij hopen van harte, dat ook de belangstelling zal blijven bestaan voor de bouw van de prot. chr. l.o.m.-school. De heer Weide: Op vraag 196 van de mem.v.a. antwoordt het College o.m.: „De gemeentelijke gedele geerden hebben dan ook in de besturen van de nijverheidsscholen geen taak meer. Nu aan hun positie als gedelegeerde van rechtswege een einde is gekomen, lijkt het ons niet noodzakelijk een besluit te nemen, waarbij zij van hun functie worden ontheven." Ik dacht, dat het voor de duidelijkheid misschien niet noodzakelijk, maar toch wel wenselijk was, dat zowel de stichtingsbesturen als de gedelegeerden hierop werd gewezen, zodat zij precies weten, waar zij aan toe zijn. Ik heb nl. niet de indruk, dat alle bijzondere scholen nu precies weten, wat hier gaande is. De heer Visser: Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden van de heer Weide. Van de zijde van de Gemeente zou ik het hoffelijk vinden, dat de desbetreffende besturen of stichtingen hierover bericht krijgen. De heer Hogendijk: De volgende opmerkingen slaan op par. 4-A en 4-B gezamenlijk. Ik zou graag willen vragen, hoe het staat met de kwantiteit van de onderwijsmogelijkheden hier ter stede. Ons onderwijs dient niet alleen de stad Leeuwarden, maar heeft ook een duidelijke taak voor de regio. Met gemengde gevoelens heb ik dan ook het antwoord van het College op vraag 197 van de mem v.a. gelezen. Het is blijkbaar moeilijk om te komen tot een gesprek over de mogelijkheid om in Leeuwarden tot het oprichten van een sociale academie te geraken. Friesland heeft een tekort aan sociale werkers. Met 1 sociale werker op plm. 16.000 inwoners is Friesland op dit gebied het slechtst toegerust. Het aantal Friese cursisten op de sociale academies is verhoudingsgewijs ook klein té klein. Deze beide factoren bewijzen wel, hoe noodza kelijk het is, dat deze instelling in Friesland, en dan in Leeuwarden, verrijst. Dit is natuurlijk niet onze enige wens t.a.v. de uitbreiding van het voortgezet onderwijs. Dat zou wel erg mager zijn. Mag ik dan ook nog eens aandringen op het beloofde onderzoek naar de mogelijkheid en de wenselijkheid om in Leeuwarden een avond-h.t.s. te realiseren, wanneer dat onderzoek tenminste niet reeds is ingesteld. Wij waarderen de bemoeienissen van het College om zo snel mogelijk te komen tot het oprichten van een school voor hoger economisch en administratief onderwijs. Wij weten ook, hoe het College ernaar streeft tevens een gemeentelijke school voor middelbaar economisch en administratief onderwijs te verwerven, opdat de eenheid in dit soort opleidingen niet verloren gaat. Mogen wij Uw aandacht ook eens vestigen op de business-school, een school voor bedrijfskunde op universitair niveau? M.i. zou een dergelijke school een afsluiting en een afronding vormen van de beide vorige typen. Tot slot wil ik graag nog even de aandacht vestigen op de gevaren, die opdoemen voor de Noordelijke leergangen. Stel U voor, mijnheer de Voorzitter, dat de universiteiten de lerarenopleidingen geheel aan zich trekken, zoals wel hun bedoeling is. Wat zal er dan met onze Noordelijke Leergangen gebeuren? Kunt U ons enig inzicht geven in de vraag, hoe de kansen liggen, dat deze leergangen voor Leeuwarden behouden blijven? Bemoeit Uw College zich ook daadwerkelijk met de gang van zaken t.a.v. de mogelijkheid om de lerarenopleidingen aan deze Noordelijke Leergangen te doen plaats vinden? De heer Ten Brug- (weth.): Mèt de heer Wiersma ben ik zeer verheugd over de vorm van samenwerking, die tussen de Gemeente en het bijzonder onderwijs tot stand is gekomen op het terrein van de scholenbouw. De heer Wiersma heeft voorts aandacht gevraagd voor de bouw van een aantal bijzondere scholen voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 1