13
12
ik behoefte heb aan een omvangrijke en wat duidelijker
informatie dan uit Uw raadsbrief en uit de stukken valt te
distilleren.
De heer Van der Veen: Het zal U niet verwonderen,
dat ook van onze kant de aarzeling niet is afgenomen, na
wat wij van de heer Heidinga hebben vernomen. Ik ben
even nieuwsgierig als de heer Vellenga, of hierover al over
leg is gepleegd met G.S. en ik ben ook nieuwsgierig hoe
groot het risico door de heren wordt geschat en of ze even
tueel garant zijn voor de mogelijke schadeposten die hier
uit voortvloeien. Ik heb niet de gelegenheid na te gaan of
de aansprakelijkheid, waarvan sprake is in art. 248 van de
Gemeentewet, een hoofdelijke is. Ik zou dat graag nog
van U vernemen.
De heer Tiekstra (weth.): Ik zou graag mijn beantwoor
ding willen beginnen met de mededeling, die voor de
Raad niet nieuw is, dat ik uiteraard in technisch opzicht
misschien beter geïnformeeerd ben, maar anderzijds toch
ook net zoveel leek ben als vele leden van deze Raad
m.b.t. tot deze zaken leek zijn. Dat is nu eenmaal het nood
lot van een bestuurder en dat is ook niet erg dacht ik.
Op dit moment is het zo, dat de betreffende ankerstangen
tot het maximum van hun toelaatbare belasting worden
belast, ook in hun oorspronkelijke constructie. Dat mag
men m.i. niemand verwijten. Ze zijn op een bepaalde be
lasting berekend en de grens van die belasting is inmiddels
als genaderd. (De heer Vellenga: ook zonder de beestjes?).
Ook zonder de beestjes. Voor wat betreft de onderzochte
ankers de ankers zitten op een afstand van 1.80 m van
elkaar is hun kracht terugegelopen tot 60 a 40 van
de oorspronkelijke waarde. Het proces, dat zich hier in de
grond afspeelt, gaat uiteraard voort. We weten t.a.v. al die
ankerstangen niet in wat voor toestand ze verkeren. We
weten alleen, wat een aantal van deze ankerstangen in de
loop van de tijd heeft gedaan. Ik wil de Raad ook niet
onthouden dat aan de betonnen besehoeiingsblokken hier
en daar valt waar te nemen, dat er zich al een zekere mate
van buiging voordoet d.w.z. dat ze al naar buiten gaan
afwijken. We weten op dit ogenblik natuurlijk niet of alle
betonplanken inderdaad nog heel zijn. Dat moet straks bij
de uitvoeringswerkzaamheden verder blijken, maar rekening
houdende met het proces, dat zich in de grond voltrekt,
zullen uiteraard nieuwe ankerstangen, voorzien van be
scherming, moeten worden aangebracht. Het is inderdaad
wat spijtig, dat het raadsstuk zo laat is verschenen, en dat
de daarop betrekking hebben stukken ook zo laat ter visie
zijn gelegd. Het metaalinstituut T.N.O. afdeling corrosie,
zegt in haar advies, dat als crackstaven door de reeds ge
plaatste beschoeiing van beton zullen worden aangebracht,
dit alleen verantwoord is als voldoende aandacht wordt
besteed aan de corrosiebescherming van deze staven. Men
wil de staven van een cementmantel voorzien. Deze mantel
werkt alleen perfect als de bedekking volledig is, van vol
doende dikte en zonder barsten of andere fouten. Een deel
van de staven steekt in ieder geval uit de cementmantel en
vraagt onder alle omstandigheden bijzondere voorzieningen.
Deze voorzieningen kunnen bestaan in de bedekking met
een goedhechtende laag en met als extra maatregel toepas
sing van katodische bescherming. In principe zou men kun
nen volstaan met alleen bedekking maar dan moet men de
hechting van de aanwezige voorliggende bedekking blijvend
kunnen garanderen anders treedt na verloop van tijd een
ernstige aantasting op. De gevraagde garantie is niet te
verkrijgen en daarom zijn beide maatregelen noodzakelijk.
B. en W. doen dit voorstel niet uit een soort paniekerig-
heid, maar wel overwogen. Er is intensief overleg geweest.
Ik meen zelfs in het Collegge met de deskundige erbij
maar in ieder geval tussen de mensen van de Dienst Open
bare Werken en ondergetekende.
Er zijn inderdaad andere methoden. Wat voorgesteld
wordt is dus de gebruikelijke, traditionele methode van het
aanbrengen van deze ankers. Er is b.v. ook de z.g. injectie
methode, maar volledige uitvoering met die methoden be
tekent, dat het werk 1.100.000,— moet kosten. Dat is op
zich zelf geen onoverkomelijke zaak, maar de methode geeft
niet die mate van perfectie als de traditionele methodiek,
omdat men uiteindelijk niet ziet, of de bedekking bij de
injectiemethode inderdaad zo volledig is als die ingevolge
het rapport van het T.N.O. zou moeten zijn. Men ziet
immers niet precies wat men de grond inspuit en zeker
niet hoe dat verhard en of het voor 100% dicht kan wor
den geacht! Gedeeltelijk injecteren en gedeeltelijk tradi
tioneel, kost 700.000,— alleen traditioneel 620.000,— Ik
dacht, dat in deze vergelijking de cijfers wel duidelijk
spreken.
Er is overleg geweest met de dienst, die oorspronkelijk
voor de plannen de verantwoordelijkheid heeft gedragen.
Die plannen zijn n.l. nog afkomstig van de vroegere
Provinciale-Kanalendienst. Ze zijn in de vijftiger jaren door
de Dienst Openbare Werken van de gemeente Leeuwarden
uitgevoerd. Ook met de tegenwoordige Provinciale Water
staat is er dus over dit project een intensief overleg ge
weest en ik zou „man en paard" kunnen noemen, maar dat
hoef ik m.i. in deze zitting niet te doen. Er is dus, ook
voor wat betreft de voorzieningen, een intensief overleg
geweest met de Provinciale Waterstaat. Deze dienst is
uiteraard in hoge mate geïnteresseerd in dit verschijnsel.
Het zou n.l. ook elders in Friesland voor kunnen komen.
Er is mijnerzijds ook overleg gepleegd met G.S. en wel
met de betreffende Gedeputeerde, de heer Spiekhout, over
het voorstel, dat wij nu aan de Raad hebben gedaan. Uiter
aard zal ieder daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid dienen
te behouden. Ik geloof, dat het onmogelijk anders kan en
ik heb dus ook aan de Gedeputeerde medegedeeld, dat de
verontwoordelijke hoofdambtenaar bij de Dienst Opetibare
Werken voor de huidige staat van deze welbeschoeiing
geen enkele verantwoordelijkheid op zich neemt.
Het verantwoordelijke beleidscollege is B. en W. en ook
de betreffende Wethouder heeft in het College niet anders
kunnen doen dat nadrukkelijk zeggen hoe de verantwoorde
lijkheden liggen. Met het oog op het verschijnsel, dat al
bepaalde wijkingen in de beschoeiing kunnen kunnen wor-
nen waargenomen, is het onzeker, of binnen enkele dagen
of weken niet een deel van deze beschoeiing door de gor
ding heen zal barsten. De Dienst voor Openbare Werken
waarschuwt zeer nadrukkelijk en categorisch voor het enorm
teruggelopen draagvermogen van deze beschoeiing en dus
van de walkanten. Vandaar ook de getroffen maatregelen.
In dit kader heeft de betrokken Wethouder niet anders
kunnen doen dan het College daaromtrent volledig op de
hoogte stellen en het College heeft gemeend niet anders
te kunnen doen, dan de Raad voor te stellen een besluit
te nemen op voet van artikel 248 voor de Gemeentewet.
Wanneer de schade door verzakkingen groter zou worden,
dan zou het aanbrengen van nieuwe walbeschoeiingen zeker
een bedrag van ll/2 miljoen vergen. Dat is natuurlijk een
zeer ernstige consequentie, die ik ook de betreffende Gede
puteerde heb voorgehouden. (De heer Heidinga: Moeten die
ankerplaten ook worden vernieuwd?). Ik meen, dat alleen
de ankerstaven maar worden vernieuwd. In elk geval zal
de gording die er voor ligt, lager worden geplaatst.
De heer Heidinga wil dit mij ten goede houden (De heer
Rijpma: In het stuk staat dat onder de bestaande gording
een nieuw gording wordt aangebracht). De gording is de
houten drijfbalk tegen de beschoeiing aan. Meer kan ik er
echt niet van zeggen. Het lijkt misschien wat mager, maar
ik herhaal nog eens; het College doet dit voorstel echt niet
aan de Raad uit een soort paniekerigheid, maar in volledig
besef van haar verantwoordelijkheid.
De heer Heidinga: Ik vind de beantwoording van de
Wethouder voor wat de technische aspecten betreft, be
hoorlijk verhelderend. Het valt me niet tegen. (Gelach). Wat
vooral nogal indruk op mij maakt is, dat die wal hier en
daar uitstulpingen begint te vertonen en dat is een zeer
verontrustend teken. Dat is wel een teken, dat er ergens
iets gebeurt, dat wij niet kunnen controleren en dat vind
ik van bijzonder belang. En dan maakt het voor mij eigen
lijk ook niet zoveel meer uit of er nieuwe ankerplaten aan
komen. Nieuwe stangen moeten er toch aan en een nieuwe
gording onder de bestaande lijkt mij ook een goede oplos
sing want die hele betonwand wordt dan verstevigd. De
Wethouder heeft zelf gezegd, dat die nieuwe ankers in het
beton worden gegoten. Die mogelijkheid had ik ook al
geopperd in eerste instantie. Deze oplossing lijkt mij tech-
nisoh wel verantwoord. Wat dat betreft wil ik mij volledig
achter Uw voorstel stellen.
Ik heb nog niet van de Wethouder vernomen hoe lang
we op goedkeuring door G.S. zullen moeten wachten. Niet
tegenstaande dat, ga ik met het voorstel akkoord en ik
neem de consequenties ook.
Ik wil nog wel graag van de Wethouder van Financiën
weten of het benodigde bedrag van 600.000,— zomaar kan
worden geput uit de algemene reserve.
De heer Kingma: Na alles wat ik van de Wethouder heb
gehoord weet ik op technisch gebied wel iets meer, ook
wat de kosten betreft. Na al het overleg, dat is geweest
met G.S. en gezien het belang, dat ook de Provinciale
Waterstaat hier in stelt, begrijp ik eigenlijk niet goed
waarom dit besluit op deze toch wel zeer bijzondere manier
tot stand moet komen. Ik heb op mijn vraag over splitsing
in vier afzonderlijke punten geen antwoord gekregen. Ik
denk er anders over dan de heer Heidinga en ik wens dit
risico niet te nemen. Wanneer G.S. het in zo n geval niet
eens de moeite vinden om een spoedbeslissing te nemen,
waarom zouden wij ons als raadsleden dan persoonlijk ver
antwoordelijk stellen?
Ik vind dit niet erg sterk staan en begrijp dit gewoon
niet. Wordt dit niet gesplitst dan zullen wij genoodzaakt
zijn tegen het voorstel in zijn totaliteit te stemmen.
De heer Vellenga: Ik heb zo goed mogelijk het betoog
van de betrokken Wethouder gevolgd. Hij heeft de Raad
o.i. medegedeeld, dat, afgezien van de recentelijk gebleken
aantasting, de ankers toch reeds maximaal waren belast.
Moet ik daaruit afleiden, dat dergelijke zaken niet geregeld
gecontroleerd worden? Afgezien van dergelijke calamiteiten,
die onverwacht optreden, zou ik me kunnen voorstellen
ook omdat het om zulke belangrijke zaken gaat dat tech
nici regelmatig onderzoeken en controleren, in hoeverre hier
nog van een verantwoorde en houdbare situatie sprake is.
Als dat niet gebeurt, betekent dat in wezen, dat wanneer
deze calamiteit niet was opgetreden, wij als Raad hier
mogelijk nog een hele tijd niets van hadden geweten en
ook het College niet. Zou zo'n periodiek onderzoek wel
plaats vinden dan was de Raad in staat, op verzoek van
B. en W. ook regelmatig kredieten uit te trekken om in
dergelijke toestanden verbetering te brengen. Wanneer dit
periodiek onderzoek wel zou hebben moeten plaats vinden,
maar dat een aantal jaren is nagelaten, dan vraag ik mij af,
wie verantwoordelijk is voor de thans ontstane situatie, die
zou hebben blijven bestaan, als de gebreken nu niet worden
ontdekt.
Dat op dit moment de leiding van de Dienst Openbare
Werken geen verantwoordelijkheid op zich kan nemen voor
de toestand, waarin deze walmuren zich nu bevinden, is
een feit. Maar dat zou zich anderszins ook hebben voor
gedaan, als ik de Wethouder goed heb begrepen. Het Col
lege zegt, dat, wat hier moet gebeuren, niet uitgesteld kan
worden. De motivering kan echter verschillend zijn.
Deze beleidsbeslissing komt echter, gezien het blijkbaar
bestaande gebrek aan voldoende controle, voor mijn gevoel
althans in een heel ander licht te staan. Een manco, dat
onherroepelijk terugspeelt op een beleidsmanco bij het Col
lege van B. en W. Ook al zouden de leden van dat College
er stuk voor stuk niets van hebben geweten en ook al kunt
U er stuk voor stuk niets aan doen. Het is m.i. echter een
keihard feit. Dan kan die verantwoordelijkheid niet op de
Raad worden gelegd.
Die contacten met de provinciale Waterstaat geven de
Raad m.i. geen enkele zekerheid, dat er van de kant van
de Provincie snel zal worden beslist.
Mijn vierde opmerking is deze de Wethouder heeft
natuurlijk het grootste gelijk van de vismarkt wanneer
hij zegt, dat de Raad van Leeuwarden en het College van
G.S. hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Maar ik kan
mij voorstellen, dat wanneer de Raad over die mogelijke
toestemming van het College meer zekerheid zou hebben,
dan nu verschaft kan worden, de zaak in een heel ander
licht zou komen te staan. Wanneer dat een aantal maanden
of een halfjaar in beslag zou moeten nemen, dan weet ik
eigenlijk niet, of wij als Raad wel weten, wat wij vandaag
doen. En ik kan me dus voorstellen, dat de heer Heidinga
op grond van de technische uiteenzetting van de Wethouder
op een bepaald moment zegt: „Ik kan er wel achter staan",
maar ik geloof toch niet, dat we die zaken helemaal los
kunnen zien van de door mij aangevoerde punten. Ik dacht
dus, dat het de Raad welkom zou zijn wanneer het College
de Raad in een bepaalde vorm zou kunnen toezeggen, dat
pas wanneer zekerheid bestaat omtrent het gevoelen van
G.S., met de uitvoering van dit werk zal worden begonnen.
Ik dacht, dat de Raad er recht op heeft, iets in die geest
te vragen en ook in die geest een toezegging te krijgen,
omdat wij voor ons gevoel anders te zeer blind varen op
een soort beleidsvacuum dat er kan ontstaan in een gedach-
tenwisseling over en weer tussen Gemeentehuis en Provincie
huis, waarbij wij dus sterk afhankelijk zijn van de beslissing,
die door G.S. zal worden genomen.
De heer Van der Veen: Ik heb nog geen antwoord ge
kregen op mijn vraag, of op grond van artikel 248a van de
Gemeentewet de betreffende raadsleden hoofdelijk aan
sprakelijk zijn voor de gehele vordering. Wat de onzekerheid
t.a.v. goedkeuring door G.S. betreft, ben ik het met de
heer Vellinga eens. Ik dacht, dat het voor het College van
G.S. helemaal niet ongebruikelijk was om toezeggingen te
doen, voorzover nodig nog nader te bevestigen na enig ver
gaderen. Ik geloof, dat dat wel had kunnen gebeuren. Is
het beslist noodzakelijk deze weg te volgen? Wat zou het
tempo zijn, wanneer we een minder riskante weg zouden
volgen?
De hear Boomgaardt: De forantwurdlikheit en de oan-
spraeklikheit fan üs persoanlik, foar safier wy foar stimme,
liket my in kompleet theoretyske konstruksje. Ik bin it iens
mei de oare sprekkers, sawol mei hwat de hear Kingma
sein hat as mei dat fan de hearen Vellenga en Van der
Veen; men moat natuerlik wissichheit hawwe, dat foardat
men de definitive opdracht jowt, ut de gemeentekas bitelle
wurde moat. It is in ünmooglike saek, dat wy hjirre aensen
persoanlik oansprutsen wurde soene foar in bidrach fan
15.000,— of 20.000,—. De helte fan üs soarte soene it
nea op tafel lizze kinne. Ik leau lykwols, dat men ek yn
juridyske en praktyske sin wissichheit hawwe moat, dat dat
net barre kin, ek al soe de wet dit sa stelle. As men oer
eigen forantwurdlikheit praet, dan leit dy neffens my by
it Kolleezje fan „G.S.", as dat seit: „Dit moat de Gemeente
dekke." As dat jild net los to krijen wêze soe, dan leit de
forantwurdlikheit net by de Ried, ek net by it Kolleezje en
ek net by de technyske tsjinst, mar by it Provinsjehüs.
De heer Engels: Ik ben het grotendeels eens met het
betoog van de heer Vellenga. Eigenlijk stelt de heer Vel
lenga een geclausuleerd besluit voor. De geclausuleerde
toestemming van de Raad in de geest van, we zijn bereid
het te doen, als U de grootst mogelijke zekerheid hebt, dat
het College van G.S. gunstig zal reageren op de eerste drie
punten van het voorstel. Hoe wilt U dat waar maken? U
vraagt een toezegging, zonder dat wij enige garantie hebben
dat dat geëffectueerd wordt. Dan zou ik haast geneigd zijn
het College te adviseren een buitengewone vergadering van
deze Raad bijeen te roepen op het moment waarop zij
menen die toezegging te kunnen doen. Dat is dan waar
schijnlijk de enig juiste oplossing. Ik zou graag Uw mening
hierover vernemen.
De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt me toe dat ik de
opmerking van de heer Heidinga niet zo uitvoerig behoef
te beantwoorden. De reden waarom wij uit de algemene
reserve dekken, is, dat door de uitvoering van deze werk
zaamheden de levensduur van deze walbeschoeiing niet
wordt verlengd. De butgettaire gevolgen van het oorspron
kelijk project lopen normaal door. Dat betekent dus, dat
men deze extra eenmalige uitgave op deze wijze ten laste
van de algemene reserve kan brengen.
De heer Kingma begrijpt niet goed, waarom het besluit
niet gesplitst kan worden. Als de Raad niet op de door ons
voorgestelde wijze gebruik maakt van de mogelijkheid, die
art. 248 van de Gemeentewet biedt, dan kan de admini
stratieve procedure, die wordt gevolgd bij een normale
kredietverlening wel eens een jaar duren.
Ik wil er nog op attenderen, dat er walmuren in onze
stad zijn, die al jaren gestut worden en andere die al sinds
jaren afgegraven zijn. Daarvoor zijn kredieten beschikbaar
en dat werk is tot op heden, bij gebrek aan financierings
middelen, niet tot uitvoering gekomen. De normale proce
dure leidt hier dus niet binnen de gewenste termijn tot
uitvoering van dit werk. Dit is een zaak, waarvan de Raad
de consequenties inderdaad voor eigen verantwoordelijkheid
zal moeten durven nemen. Als de Raad dat niet doet, dan
komt de Raad tot de uitspraak, dat dit geen onuitstelbaar
werk is en aanvaardt het risico van schade voor de bedrijven,
die aan deze vaarweg zijn gevestigd en van schade voor
de scheepvaart, die van dit vaarwater gebruik maakt, wan
neer deze beschoeiing wegzakt. Daar gaat het om. Dan
kost het tonnen meer. Die verantwoordelijkheid heeft de
Raad. (De heer Engels: U bedoelt de Raad niet, maar even
tueel voor-stemmende leden van de Raad). Ja, akkoord,
maar elk individueel lid van de Raad en ook het College,
voor zover zij welbewust voor dit voorstel stemmen, nemen
er de verantwoordelijkheid voor. Ik dacht, dat de individuele
leden van de Raad het zich t.a.v. hun verantwoordelijkheid
heel gemakkelijk maken, als ze proberen dekking in de rug