4
a iÊmmr'WÊmtfmaaB&mmMéi
5
dere initiatieven hiertoe van hun zijde zullen moeten
komen
Mevr. Joustra-BijkerOok onze fractie spijt het ten
zeerste, dat B. en W. op het ingekomen verzoek van
een aantal bewoners van de Piet Heinstraat en om
geving om over te gaan tot de aankoop van een stuk
grond met het doel van dat perceel een speelterrein
te maken, niet verder zijn gekomen dan dit preadvies,
waarin zij ons mededelen, dat zij geen overeenstemming
hebben kunnen bereiken met de eigenaar om tot de
koop van dit stuk grond over te gaan. Dat is erg jam
mer, want dit heeft tot gevolg, dat hier geen speel
terrein voor de kinderen uit deze wijk kan worden aan
gelegd, een speelgelegenheid, die hier zo node wordt
gemist. Elk kind, waar het ook woont, hier of elders,
heeft behoefte aan ruimte om te spelen, om zich te
kunnen uitleven. Dit is dringend noodzakelijk voor zijn
ontwikkeling. Daarom zou ik graag twee vragen wil
len stellen:
1. Zou het, nu B. en W. geen overeenstemming heb
ben bereikt met de N.V. Algra, niet mogelijk zijn even
tueel tot onteigening over te gaan?
2. Als dit niet doenlijk is, zijn er dan ook nog an
dere mogelijkheden in deze buurt om te komen tot het
aanleggen van een speelterrein? Misschien willen B.
en W. dat eens verder onderzoeken en mogelijk in over
leg met de briefschrijvers? Het zou erg prettig zijn,
als in onderling overleg een oplossing zou kunnen wor
den gevonden.
De heer Kingma: Ik heb het terrein bekeken en
hoewel het er inderdaad wat verwaarloosd bij ligt, lijkt
het me een uitermate geschikt terreintje voor een
speelplaats. Het ligt helemaal besloten binnen de be
bouwing en ik dacht, dat het een ideaal terreintje hier
voor was. Ik kan me goed voorstellen, dat het College
de prijs die gevraagd wordt, veel te hoog vindt, maar
het is toch bijzonder jammer, dat de koop niet kan
doorgaan, terwijl de prijs, die aanvankelijk gevraagd
werd, m.i. niet zo ongunstig was. Er worden wel eens
vaker dikke grondprijzen betaald, maar de laatst ge
vraagde prijs lijkt natuurlijk nergens op. Dat ben ik
volkomen met B. en W. eens, maar ook wij zouden
graag zien, dat het College al het mogelijke doet hier
tot stichting van een speelterreintje te komen. Ik heb
daar verder eens rondgekeken, maar ik zou eigenlijk
niet weten, waar het verder te vinden zou zijn.
De heer Engels: Ik wil mij aansluiten bij de spijt
betuigingen, die al door de drie voorgaande sprekers
zijn geuit; kennelijk leeft hier bij mijn fractie is
dat ook zo toch wel de overtuiging, dat B. en W.
een niet-onredelijk aanbod gedaan hebben en dat de
„overtrokken" eisen duidelijk door de andere partner
in het spel gesteld worden.
M.n. wil ik mij ook aansluiten bij de vraag van mevr.
Joustra naar het alternatief. Hier is toch wel een be
paald initiatief uit de buurt gekomen; de mensen zijn
enthousiast; ze zijn ook langzamerhand verder gegaan
en hebben een club geformeerd en de vraag, die na
tuurlijk opkomt is: Moeten wij dit toch niet verder
brengen, moeten wij niet een oplossing trachten te vin
den
Nog iets anders heeft mij gefrappeerd bij deze zaak
en daarvan weet ik, dat dit ook U, mijnheer de Voor
zitter, bijzonder ter harte gaat, n.l. de kwestie van het
verloop van tijd tussen vraag en antwoord. Op 1 maart
is een brief binnengekomen; op 1 april 1968 is hij aan
B. en W. doorgegeven om preadvies; op 13 december
krijgen de vragers voor het eerst schriftelijk antwoord;
op 8 april '69 komt pas het preadvies in de Raad. Nu
weet ik, dat U, mijnheer de Voorzitter, er zelf aan
doet wat U kunt om brieven van de burgerij snel te
beantwoorden en ik weet ook, dat men uit een voor
beeld als dit heel duidelijk kan zien, dat men soms
niet snel schriftelijk althans kan beantwoorden.
Men moet onderhandelingen voeren en het kan maan
den duren, eer men eruit is en dan schrijft men ten
slotte in december maar een brief, dat men met de
onderhandelingen niet erg opschiet, zodat de mensen
schriftelijk geïnformeerd zijn. In dit verband heb ik me
afgevraagd, of het niet mogelijk is, dat wij bij de ser
vice-verlening van de Gemeente aan burgers, die zich
tot haar richten, periodiek, wat mij betreft na een of
anderhalve maand dat wordt gewoon een kwestie
van een signaal, dat men op de ambtelijke dienst moet
hebben een briefje sturen, waarin we mededelen, dat
de zaak, die hij destijds bij de Gemeente heeft aange
bracht, in behandeling is, maar dat men nog geen de
finitief resultaat heeft kunnen bereiken. Ik vind het
van belang, dat de burgers, als ze iets langer moeten
wachten, weten, dat er wel degelijk aan hun zaak ge
werkt wordt. Ik zou daartoe de medewerking van het
College willen vragen.
De heer Heidinga: Eén punt heb ik van alle spre
kers nog niet gehoord. Op zichzelf is die f 15,toch
nog niet zo verschrikkelijk veel. Het is een graanpak-
huis; het gaat dus om een zekere bedrijfsgrond. Ik weet
niet, welke waarde deze heeft voor Algra en daar wil
ik me ook niet in verdiepen. Als ik mij goed herinner,
dan heeft de Gemeente zelf die grond aan Algra ver
kocht. En nu zou ik wel graag willen weten: voor
hoeveel? En: hoelang is het geleden? Als we nu de
rente aan de koopsom toerekenen, op welk bedrag ko
men we dan?
De heer Xiekstra (weth.): Het College deelt de te
leurstelling van de raadsleden die zich in die zin heb
ben uitgelaten m.b.t. het feit, dat het helaas niet mo
gelijk is gebleken op dit perceel grond de gevraagde
voorziening t.b.v. de buurt tot stand te brengen. Ik
dacht ook, dat ik met de stukken wel duidelijk kan
maken, dat er onzerzijds ernstige pogingen zijn gedaan
om met de N.V. Algra tot overeenstemming te komen.
De onderhandelingen zijn nu eenmaal niet zo vlot ver
lopen; dat ben ik volkomen m.n. met de heer Engels
eens, waarbij ik in aanmerking wil nemen, dat nu een
maal vooral de heer B. C. Algra een bijzonder bezet
man is, die veelvuldig in het buitenland verkeert. Ik
heb enige malen met deze betrokkene over dit onder
werp overleg gepleegd in een alleraangenaamste sfeer,
maar dat nam niet weg, dat we het t.a.v. de prijs niet
eens konden worden. Uit de gevoerde correspondentie
is het, dacht ik, ook de Raad wel duidelijk gebleken,
dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de N.V. nu nog
bereid is deze grond te verkopen. Immers, zij heeft
zich op basis van een heel andere grondwaarde met
een hogere uitkomst en onder bijzonder gunstige con
dities bereid verklaard het terrein te verhuren aan de
Gemeente.
Mevr. Joustra wil ik meteen zeggen, dat m.i. een ont
eigeningsprocedure hier geen kans biedende zaak is.
Immers volgens de bestemmingsregelingen is deze
grond bestemd voor doeleinden ten dienste van handel
en industrie dan wel voor uitbreiding van achtererven
van percelen, gelegen aan het Noordvliet enz. ofwel
voor de aanleg van een speeltuin c.q. speelplaats. De
Fa. Algra heeft dit terrein in 1956 gekocht voor een
prijs, berekend naar f 7,per m2 t.b.v. uitbreiding
van haar bedrijf en het is mij inmiddels ook bekend -
ik zeg welbewust „inmiddels" dat de directie bezig
is een commerciële bestemming aan dit terrein te ge
ven, die ook in overeenstemming is met de bestemming
volgens het bestemmingsplan. Is dat het geval, dan
krijgen wij de vinger er niet achter en dat was ook
de bijzonder moeilijke positie, waarin de Gemeente zich
zou hebben begeven, als ze op het huurvoorstel zou
zijn ingegaan. Dit alles houdt natuurlijk de conclusie
van teleurstelling volkomen levend en ik wil graag
dat geldt m.n. ook de vraag van mevr. Joustra en de
heer Engels nog eens in de omgeving kijken, of het
mogelijk is, misschien wat verspreid, zoals ook in 't
Nijlan is gebeurd, een aantal kleine speelelementen
kwijt te worden, waardoor vooral de kleuters in deze
buurt gelegenheid krijgen zich dicht bij huis toch nog
te vermaken op de constructieve wijze, die mevr. Jou
stra aanbeveelt. Ik verwacht bijzonder weinig van ver
dere onderhandelingen met genoemde firma, gegeven
de besprekingen, die ik in het afgelopen jaar al met
de heer Algra heb gevoerd, over de verwerving van
dit terrein.
De heer Heidinga stelde een voor mij moeilijk te be
antwoorden vraag, welke prijs zou op basis van de
koopprijs dus die f 7,er nu uit moeten komen.
(De heer Heidinga: Ik heb het al even uitgeerekend.)
De „grote bekende" heeft hij inmiddels gekregen.
Ik ben nieuwsgierig, waar de heer Heidinga op uitge
komen is. Ik neem aan nog beneden de f 15,maar
daar zal niet veel aan mankeren. Hoe het echter ook
zij, het is hoogst onwaarschijnlijk, dat de fa. Algra nog
wil verkopen, gegeven het huur-aanbod en de daaraan
ten grondslag liggende grondwaarde, die men laatste
lijk heeft gedacht, maar ik herhaal mijn nadrukkelijke
verzekering aan de Raad dat naar een vervangende
oplossing in de onmiddellijke omgeving zal worden ge
zocht en uiteraard op grond, waarover de Gemeente
de beschikking heeft. Het lijkt mij niet uitgesloten, dat
dit te realiseren is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 109).
De heer Heidinga: Formeel is, geloof ik, deze zaak
door het College wel goed behandeld en toch zit het mij
niet zo lekker. We hebben over zulke kwesties al een
massa besprekingen gehad. De „bevriezingsverorde
ning", zoals wij die op het ogenblik hanteren in het
gehele gemeentebeleid, heeft enige nare bijkomstighe
den en dat uit zich in dit geval ook weer heel sterk.
Eind vorig jaar belde mij eens een advocaat op, die
ook tegen deze voorbereidingsverordening was „aange
lopen", die hij een onzedelijke verordening noemde. (Ge
lach) Ik zei: „Die uitspraak blijft voor Uw eigen ver
antwoording; de verordening op zichzelf is zeker niet
onzedelijk. Nu zal ik van de uitwerking van de ver
ordening niet zeggen, dat die onzedelijk is (Gelach).
Maar, als ik speciaal even op dit pand de aandacht
mag vestigen, hier mag, volgens de genoemde verorde
ning nooit weer iets in. En het kan m.i. de bedoeling
van de verordening niet zijn, dat men een pand van
een dergelijke oppervlakte leeg moet laten staan. We
hebben hier, geloof ik, met onze bepalingen over ons
doel heen geschoten. Want wij kunnen in redelijkheid
de burgerij niet een zo zware last opleggen. Dat pand
zou daar „ten eeuwigen dage" leeg moeten blijven
staan, totdat het de Gemeente belieft het af te breken.
B. en W. zeggen in de raadsbrief: „Wij willen het ook
wel aankopen", maar weth. Van der Schaaf heeft des
tijds over de aankoop onderhandelingen gevoerd, die
mislukt zijn, omdat de Gemeente met een verschrikke
lijk laag bod kwam. Men vraagt mij nu misschien: Wat
noemt U laag en wat is de werkelijke waarde van het
pand Bij het voorgaande punt had Algra het helemaal
niet zo verkeerd bekeken en ik vind het bijzonder jam
mer, dat het College dat stukje grond voor die f 15,
per m2 niet gekocht heeft, want f 7,is domweg de
rente die er in 13 jaren bij gekomen is en datzelfde
systeem past de Gemeente altijd toe. Maar als dan een
van de burgers hetzelfde berekend als de Gemeente,
dan zegt de Gemeente „nee". En zo is het hier ook.
Dit pand had allang in eigendom aan de Gemeente
kunnen toebehoren. De eigenaar kon aantonen, dat hij
een zeer belangrijke huur voor het pand kon krijgen,
maar het bedrijf dat het zou willen huren ik wil de
naam wel noemen mocht er niet in. De huurwaarde
bepaalt de prijs van het pand en die zal de Gemeente
moeten geven. Als men de huur dan vermenigvuldigt
met een bepaald percentage, heeft men als uitkomst
de rentabiliteit van het pand. Minder kan de Gemeente
dus niet geven. Wil zij dat niet en dat wil zij niet
dan veroordeelt ze een burger het pand renteloos en
leeg te laten staan. En dat mag de Gemeente niet doen.
Dat vind ik de nare bijsmaak van deze zaak. Nogmaals,
formeel zit de Gemeente absoluut goed; ze handhaaft
de verordening, maar moreel lijkt het op niets. (De
heer G. de Vries: Wanneer en door wie is dit pand
gekocht?) Dat staat wel in de stukken. (De heer
Tiekstra (weth.)Het was de heer Boomsma, maar
dat is op het ogenblik niet in het geding.) Ik spreek
ook niet over personen; dat doet niets terzake. Het
gaat over de zakelijke kant van het geval en over de
consequenties, waartoe ons beleid voert. En die acht
ik persoonlijk niet aanvaardbaar. Toen wij destijds deze
bevriezingsverordening aannamen, heeft de Algemeene
Friesche daartegen gewaarschuwd; die heeft een be
zwaarschrift ingediend en de daarin genoemde bezwa
ren komen nu duidelijk naar voren. Het is onze eigen
schuld. We hadden het kunnen voorkomen, want als
we tijdig onze plannen klaar hebben en we kopen de
panden aan, dan is er geen pijn. Als we beslissen,
dat ergens een weg of iets anders komt, dan moet een
pand dat in de weg staat, aangekocht worden. Dan
moet de Gemeente de schade betalen, want één burger
behoeft de last van de stadssanering niet te dragen;
de gemeenschap moet die burger betalen wat redelijk
is: de geldende marktprijs. Het gekke van het geval
is, dat we hier in de Lange Marktstraat een bouwver
gunning weigeren op grond van de voorbereidingsver
ordening voor het structuurplan, maar voor de F.B.T.O.
zomaar weer afwijken van datzelfde structuurplan. Het
gaat allemaal buiten de Raad om. Volgens het struc
tuurplan vervalt het Wagenplein. De bebouwing daar
is doorgetrokken; die straat komt dus te vervallen. En
toch geven we zomaar de F.B.T.O. vergunning een
nieuw pand te stichten met uitgangen en heel grote
ramenpartijen naar het Wagenplein. Daaruit concludeer
ik, dat we kennelijk niet van plan zijn ons daar aan
het structuurplan te houden. (De Voorzitter: Zullen
we maar niet weer naar het onderhavige agendapunt
teruggaan, mijnheer Heidinga?) Ja, maar deze dingen
houden wel ten zeerste verband met elkaar. Ik bedoel
hiermee dus te zeggen, dat de rechtsonzekerheid, zoals
die nu bestaat, mij veel te groot is. En daarom nog
maals: formeel hebben B. en W. gelijk, maar moreel
is dit voor mij een niet te verteren brok. Toch durf ik
niet tegen te stemmen op grond van de verordening,
die de Raad zelf heeft aangenomen. Het College heeft
in samenwerking met de Raad in de vorige herfst be
loofd, dat er werk zou worden gemaakt van de onder
delen van het structuurplan. (De Voorzitter: Doen we
ook.) En ik wil er bij dit geval nu eens even bijzonder
de nadruk op leggen, dat dit gebeurt, want we zien nu
weer, welke nare gevolgen het voor sommige burgers
heeft, dat die plannen niet klaar zijn. Dat behoren we
hun niet aan te doen.
De heer Schönfeld: Hoewel het College misschien
gewend is, in beroepszaken een kritisch geluid van mijn
kant te horen, zal ik niet schromen juist in dit geval
nog eens extra de nadruk te leggen op het gemeente
belang.
Het perceel Lange Marktstraat 38 zou aanvankelijk
provisioneel worden geveild door notaris Van der Velde
en was voorheen eigendom van de heer Boomsma, die
aanvankelijk ook bezittingen had in het uitbereidings-
plan Westeind. De half afgescheurde biljetten op de
muur getuigen nog van dit voornemen. De publieke
verkoop schijnt echter niet te zijn doorgegaan, omdat
een andere gegadigde bijzondere belangstelling voor dit
pand had. Zonder zich op de hoogte te stellen of blijk
baar met de mening, dat de Gemeente wel overstag zal
gaan, is dit perceel aangekocht door de heer Boukes,
die volgens de vermelding in de telefoongids handelt in
onroerende goederen. Uit de stukken is mij helemaal
niet gebleken, dat de heer Boukes niet van plan is deze
door hem gedachte derde kegelbaan in Leeuwarden en
bar-dancing, als handelaar in onroerende goederen, t.z.t.
weer te verkopen; daarvan zou de Gemeente uiteinde
lijk het slachtofer worden, doordat de waarde van dit
pand, alleen al door verbetering en modernisering, aan
merkelijk hoger zal komen te liggen. Persoonlijk lijkt
het mij ook een harde noodzaak, dat de door dit perceel
geprojecteerde weg, in het kader van de uitvoering van
de eerste fase van het verkeersstructuurplan, wordt ge
realiseerd, in het belang van de zo bijzonder noodzake
lijke ontsluiting van onze binnenstad. Indien we in dit
geval het raadsvoorstel zouden afwijzen, zou dit im
pliceren, dat het bestaande structuurplan wordt gene
geerd, hetgeen op zijn beurt ongetwijfeld verdere ge
volgen zal hebben, n.l. dat de Gemeente t.z.t. voor dit
pand de prijs moet betalen naar de toestand waarin het
op dat moment verkeert. Bovendien hebben we dan
met een bedrijfspand te maken waarbij we door ont
krachting van art. 4 van de Voorbereidingsverordening
ook nog genoodzaakt zullen zijn hiervoor een extra ver
goeding toe te kennen. Het argument van Mr. Beek,
dat 't aanzien van de Lange Marktstraat door de voor
gestelde vestiging, waarmee een verbouwing annex
gaat, zal worden verbeterd, is m.i. dan ook niet steek
houdend, aangezien wij de realisering van de eerste
fase van het structuurplan, rekening houdend met de
geldende rijkssubsidieregeling, in het belang van de
Gemeente en in het bijzonder van onze binnenstad bin-